Dirk Buysero

Uit encyclopedie van zeeland
Versie door Johan Francke (overleg | bijdragen) op 8 jan 2015 om 09:34 (Johan Francke heeft pagina Dirk (Dir(c)k of Diederik) Buysero hernoemd naar Dirk Buysero)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Buysero, Dirk

’s Gravenhage, gedoopt 08 mei 1644 (Kloosterkerk) – Rotterdam (?) ca. 1707

Magistraat, letterkundige, dichter, librettist.


Dirk Buysero (ook wel Dir(c)k of Diederik), was Heer van Heeraertsheiningen, zoon van Laurens Buysero – Heer van Dussen-Muilkerk, Raad en Rekenmeester, Griffier en Secretaris van Willem III – en Elisabeth de Vlamingh van Outshoorn.


Buysero werd ingeschreven als rechtenstudent in Leiden op 27 augustus 1661. Deze studie heeft hij echter nooit afgemaakt. In het najaar van 1666 reisde hij af naar Frankrijk en trok zich tot het voorjaar van 1667 terug in Parijs. In Frankrijk maakte Buysero uitvoerig kennis met de heersende traditie van de opera die hem erg intrigeerde. Het werd zijn streven om de opera zoals bekend uit Italie en Frankrijk in Nederland te introduceren. In het Nederland van de zeventiende eeuw werden toneelspelen zoals kluchten opgeluisterd door enkele gezongen en gedanste delen, maar de dramatische opera die in Italie en Frankrijk floreerde, was nog niet doorgedrongen tot in Nederland. Met het libretto De Triomfeerende Min dat Buysero in 1680 schreef was, volgens velen, ‘de eerste Nederlandse opera’ geboren. ‘Dit Blyspel, eenigsins wel uitgevoert, zal om zyn ongemeenheid licht niet onbevalligh zyn, en konnen dienen tot een schetze, om iet grooters op die wyze, met meer naauwkeurigheid en tyd bedacht, op ons Nederduits Tooneel te brengen; om allengs op het voorbeeld van de Italianen en de Franssen, onder een goede bestiering van die daar over gestelt zyn, d’aanschouwers met vermaak te stichten, en zonder onnodige afwyking van de geregeltheid der ouden het Toneelspel een rykelykheid en luister by te zetten, die ’t zelve zoo wel bondigh zouden maken, als sierlyk’, aldus Buysero (Worp 24). De muziek werd gecomponeerd door de Vlaams-Nederlandse componist C(h)arolus (Carel) Hacquart. Het zangspel werd geschreven ter gelegenheid van de Vrede van Nijmegen, het verdrag dat werd gesloten in 1678 en een voorlopig einde maakte aan de Franse dreiging onder Lodewijk XIV. Het verhaal van De Triomfeerende Min begint met een twistgesprek tussen Cupido en Mars, waarbij Cupido Mars tracht te overtuigen om te stoppen met oorlogvoeren. Venus komt uiteindelijk tussenbeiden, maakt een einde aan de ruzie en herstelt de vrede. Vanaf dat moment klinken vele vreugdezangen door verscheidene karakters. Ten tijde van de voltooiing van het stuk waren er niet genoeg (hoofdzakelijk financiele) middelen om het in de Amsterdamse Schouwburg te laten uitvoeren. Uiteindelijk werd het niet uitgevoerd in Buysero’s tijd, maar recentelijk zijn twee bewerkte versies geproduceerd. De eerste is afkomstig uit mei/juni 1988, toen het uitgevoerd werd door het Amsterdam Baroque Orchestra (ABO) onder leiding van Ton Koopman. De tweede serie werd uitgevoerd in augustus 2012 in samenwerking met Festival Oude Muziek Utrecht. De regie stond onder Marc Krone en de zangers werden begeleid door Camerata Trajectina. De productie kwam tot stand met behulp van historicus Luc Panhuysen; er werden extra liederen en gesproken dialogen bijgevoegd over gebeurtenissen in 1672, het Rampjaar in de Gouden Eeuw.

Bij Buysero’s terugkomst uit Parijs in 1667 zorgden de connecties van zijn vader – Willem III was immers ook, naast Prins van Oranje, markgraaf van Veere en Vlissingen – ervoor dat hij op 11 november 1667 benoemd werd tot Secretaris van Vlissingen. Het jaar daarop ontving hij de titel van Raad van diezelfde stad. De naam van de familie Buysero komt frequent langs in de hogere kringen van het Zeeland van eind zeventiende-, begin achttiende eeuw. Of dat ook de familie van Dirck Buysero is, is onbekend, doch waarschijnlijk. Immers, hij mocht zich rekenen tot afstammeling van een vermogende familie. Tijdens het bewind van Willem III, beoogde de Prins van Oranje zijn invloed in de voorname Zeeuwse steden uit te breiden. In 1668 reisde hij zelfs in hoogsteigen persoon af naar Middelburg en Vlissingen om dit te bewerkstelligen en de connectie tussen Zeeland en de Staten van Holland te versterken. Buysero speelde hierin, net als zijn vader, in de positie die hij bekleedde een actieve rol. In juli 1669 trouwde Buysero met Anna Velders, de dochter van een welgestelde Middelburgse koopman. Het is niet bekend of hij ook in Middelburg gewoond heeft. Anno 1670 deed hij zijn intrede tot het Amsterdams intellectueel kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, waar hij zich later weer uit terugtrok. Hij raakte er goed bevriend met dichter Joost van den Vondel die aan hem zijn Herscheppinge van Ovidius opdroeg. Ook fungeerde hij als beschermheer van zijn protege Johannes Antonides van der Goes. Later, in 1684, schreef Buysero het grafschrift van zijn beschermeling. Op 29 maart 1674 overleed zijn vader, waarna hij verhuisde naar Rotterdam. Aldaar vervulde hij wegens Zeeland van 13 mei 1674 tot 24 april 1706 de functie van Raad der Admiraliteit op de Maas. Dus zelfs ten tijde van zijn verblijf in Rotterdam bleef hij Zeeland officieel representeren. Joan Buysero, vermoedelijk de broer of neef van Dirck, volgde hem op als Raad in Vlissingen. Op 8 augustus stierf Amalia van Solms, weduwe van stadhouder Frederick Hendrik. Naar aanleiding van haar overlijden schreef Buysero een Harderszang (of Herderszang). Ook de op hoge leeftijd gekomen Constantijn Huygens nam kennis van deze compositie en uitte zijn tevredenheid. Tussen 1662 en 1721 werden 17 blij- en kluchtspelen van Buysero gepubliceerd. In ca. 1707 overleed hij op 63-jarige leeftijd, drankverslaafd, vermoedelijk in Rotterdam.


Werken

Eigenzelfkweller/ Selfsqueller. Amsterdam, 1662. Naar prozavertaling van Zwaerdecroon van Heautontimoroumenos van Terentius.

Astrate, Koning van Tyrus. Treurspel. Vertaling van Quinault. Amsterdam, 1670.

Amphitruo. Blijspel, naar Moliere’s Amphitryon. Amsterdam, 1679.

Bedriegerijen van Scapijn. Kluchtspel. 1696, 2e druk.

De Triomfeerende Min (1678). Vredespel, ‘gemengt met Zang- en Snarenspel, Vliegwerken en Balletten’. Amsterdam, 1686.

Vrijadje van Cloris en Roosje. 1688.

Tafelspelletje ter Bruilofte van den Edelen Heere Antony Tall en Jonkvrouwe Brechtland Brasser. 1691.

Arete, of strijd tusschen den Pligt en Min. Treurspel. Amsterdam, 1692.

De Ryswykse Vredevreugd, op muzijk. 1697.

Het Boere Opera. 1700.

De Bruiloft van Kloris en Roosje. Kluchtspel met zang en dans. Leiden, 1707.

De Geschaakte Gezusters. Blijspel. ’s Gravenhage.

Gezusters of bewoge Huwelijkhaatsters. Blijspel naar Moliere’s Les Precienses ridicules. ’s Gravenhage, 1716.

De Schoonste, of het Ontzet van Schevening(en). Blijspel. ’s Gravenhage, 1717.

De Min- en Wijnstrijd. Harderspel. ’s Gravenhage. 1719.

Arlekijn, versierde erfgenaam. Kluchtspel. Leiden, 1719.

Arlekijn door Liefde. Kluchtspel. ’s Gravenhage.

Verliefde Poeet. Vastenavondspel. Amsterdam, 1721.


AUTEUR

Marjan Pantjes, 2012


LITERATUUR

Aa, A.J. van der., Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk (1855).

http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland|1247749


Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984


('s-Gravenhage gedoopt 8 mei 1644 - vermoedelijk Rotterdam1707/08). Magistraat en letterkundige. Werd op 27 augustus 1661 als juridisch student te Leiden ingeschreven, studeerde niet af, maar maakte naar de mode van de tijd in 1665/66 een reis naar Parijs. Na zijn terugkeer publiceerde hij anoniem het burleske gedicht: 'Korte Beschryvinge van Parijs; En de Manieren en Zeden van die haer daer onthouden' (Tot Vlissinghe, z.j.; in 1676 te Vlissingen herdrukt onder de titel: 'Het leven en bedrijf der monsieurs en juffers in Vrankrijck In 1670 gaf hij onder auspiciën van het Amsterdamse kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum zijn vertalin g van Quinaults treurspel: 'Astrate, Koning van Tyrus' uit, terwijl Vondel hem in 1671 `Ovidius Herscheppinge' opdroeg. Tevens bracht deze hem in kennis met Joannes Antonides van der Goes, wiens begunstiger hij werd. Buysero was inmiddels naar Vlissingen verhuisd, waar hij in 1667 werd benoemd tot secretaris en in 1668 tot Raad. In mei 1674 nam hij voor Zeeland zitting in het college der Admiraliteit van de Maas en vestigde hij zich te Rotterdam, waar hij vermoedelijk is overleden. Buysero was een bonvivant, die in letterkundige kringen een tijdlang werd bewierrookt, maar die als dichter eigenlijk van geen betekenis is. Wel komt hem de eer toe te hebben geprobeerd in ons land de opera populair te maken: ter gelegenheid van de Vrede van Nijmegen in 1678, schreef hij de eerste Nederlandse operatekst: `De triumfeerende min, vredesspel, gemengt met zang- en snarenspel, vliegwerken en balletten' (gedrukt 1680, met muziek van C. Hacquart). Waarschijnlijk werkte hij mee aan het herdersspelletje: `De bruyloft van Kloris en Roosje' (1707), dat tot voor kort jaarlijks te Amsterdam werd opgevoerd na de uitvoering van de `Gijsbrecht'. Verder schreef hij: 'Pub. Terentii, Heauton timoroumenos. Ofte Selfsqueller' (Leiden1662; een vertaling van een blijspel van Terentius); 'Harderszang' (Vlissingen 1675; op de dood van Amalia van Solms); 'Amphitrio' (1679, een bewerking naar Molière's 'Amphitryon'); `De Vrijadje van Cloris en Roosje. Vertoond in Muzijk. En gekomponeerd door Servaas de Koning. Te Amsterdam... 1688' (waaruit wellicht is ontstaan `De Bruiloft van Kloris en Roosje'); 'Tafelspelletje ter bruilofte van... Antony Tael en... Brechtland Brasser' (1691); 'Arete, of Strijd tusschen Plicht en Min' (1692); 'Op het beklaaglijk en ontijdig afsterven van...Maria Stuart...' (1695); 'Minen Wijn strijdt, Hardersspel' (1697); `De Rijswijkse Vredevreugd' (1697); De gezusters of de bewogen huwelijkhaatsters' (1716); 'Arlekijn, versierde erfgenaam' (1719; een bewerking naar Scarron's klucht L' Heritier ridicule'/. Buysero is hoogstwaarschijnlijk ook de auteur van de in 1678 te Amsterdam onder het pseudoniem N.Autoptes verschenen 'Georgarchontomachia', waarin geheel in de trant van de 'Korte Beschrijvinge van Parijs' de aanval der Walcherse boeren in 1672 op Middelburg werd beschreven. Zonder vermelding van plaats en jaar werd het daarna met een Nederlandse vertaling van N. Ooghgetuyge uitgegeven. Twee van Buysero's vrienden moeten van de mystificaties op de hoogte zijn geweest: Petrus Rabus en Joannes Antonides van der Goes, wiens schoonvader. ds. Ant. Borremans, wellicht te goedertrouw, in 1676 in zijn `Variae lectiones' meedeelde dat de schoorsteenveger P.J.*Beronicius (7-Middelburg 1673) de schrijver was, zodat op diens naam ook de latere uitgaven werden gesteld.


AUTEUR

L. Hageman


LITERATUUR

Worp, Buysero. N.N.B.W. IV. Sizoo, Beronicius. Meertens, Beronicius.