Walvisvaart/EvZ1982-1984
De jacht op walvissen, vooral in de Noordelijke IJszee gedurende de 17de en 18de eeuw, waaraan de Zeeuwen intensief deelnamen. Er werd hoofdzakelijk gejaagd op de Groenlandse walvis (Balaéna mysticétus) en de Noordkaper (Eubalaéna glaciális). Beide soorten zijn door overbevissing thans zeldzaam geworden. Het hoofdprodukt was de traan. Door koken van het spek bereid en onder andere gebruikt voor verlichting, zeepbereiding, leerlooien en wolbewerking. De baleinen hoornplaten in de bek werden gebruikt voor korsetten, hoepelrokken, siervoorwerpen en dergelijke. De onderkaakbeenderen van de Groenlandse walvis leverden 'kneukolie', een fijne traan die, uit de botten druipend, meestal op de thuisreis werd opgevangen. Daarna werden die kaakbeenderen wel als schuurpalen voor het vee in de wei gezet of als versiering buiten opgehangen (Zeeuws Museum, Campveerse toren). Zeeuwse reders traden in 1617 toe tot de in 1614 opgerichte Noordsche Compagnie. Het octrooi, door de Staten-Generaal verstrekt, omvatte voor de Zeeuwen de wateren rond Spitsbergen, Groenland en Nova Zembla. Er werd in de zomer gejaagd, aanvankelijk in de open wateren, maar later, toen de dieren schaars werden, ook tussen de ijsvelden. In 1619 bouwden de Amsterdammers de traankokerij Smeerenburg op Amsterdam eiland (N.W. van Spitsbergen), waar ook de Denen zich op Danskoya vestigden. Anderen werden daar geweerd. De Zeeuwen stichtten op het eilandje Ytre Norskoya, ten noordoosten van Amsterdam eiland, de traankokerij 'De Zeeusche Uitkijck'. In 1623 werden de Denen van Amsterdam eiland verdreven, waarna zich daar eerst Vlissingse, later Middelburgse, Veerse en Hollandse walvisvaarders vestigden. Ter bescherming tegen roverij door Baskische walvisvaarders trachtten in het najaar van 1633 twee groepen vrijwilligers (respectievelijk op Jan Mayen en Amsterdam eiland) te overwinteren. Slechts de laatstgenoemde, onder wie Jan Henricksz, uit Zierikzee en Adriaen Rutgersz. Goud uit het land van Goes, overleefde dit avontuur. Een tweede overwintering in Smeerenburg kostte het leven van de zeven achterblijvers. In de zomers van 1978 t/m 1981 heeft een werkgroep van de Rijksuniversiteit Groningen onder leiding van Louwrens Hacquebord opgravingen op Smeerenburg en de Zeeusche Uitkijck verricht. Behalve veel gegevens over werk en levenswijze van de walvisvaarders werden circa 600 graven gevonden (180 bij de Zeeusche Uitkijck). Bij het Middelburgse Huis op Smeerenburg werden onder andere twee uit been gesneden Zeeuwse mesheften opgegraven. Aan de Nederlandse walvisvaart van 1946-1964 naar het Zuidpoolgebied namen ook Zeeuwen deel. Voornamelijk doordat traan niet langer noodzakelijk bleek en de walvissen met uitsterven werden bedreigd werd dit projekt gestaakt. De betrokkenheid van de Zeeuw bij de walvisvaart wordt misschien het best geïllustreerd door het feit dat het wapen van Walcheren al sinds eeuwen een walvis toont.