Wagenhuis
Wagenhuis, waegen’uus |
---|
(1) Bijgebouw
Bijgebouw of – volgens Van Cruyningen – ruimte in de grote landbouwschuur die dienst deed voor de berging van wagens, ploegen en andere landbouwwerktuigen.
Deuren
Soms werd binnen de landbouwschuur een deel van de zijbeuken benut als wagenhuis, maar vaker bevond deze zich tegen de kopgevel van de schuur. Deze was daar dan hetzij helemaal open, hetzij voorzien van deuren met ruim uit elkaar geplaatste latten waardoor een soort traliewerk ontstond (‘renne-deuren’). De ruimte moest goed geventileerd worden zodat het hout van de gestalde wagens niet zou rotten. De deuren van het wagenhuis waren kleiner dan de ‘mendeuren’ die toegang gaven tot de dorsvloer. Volgens Smallegange waren de deuren van wagenhuizen in Midden-Zeeland aanvankelijk gewone dichte deuren, later pas ‘renne-deuren’.
Ook bij vrijstaande wagenhuizen werd zorg gedragen voor een goede ventilatie, bijvoorbeeld door de beide lange gevels helemaal open te laten. Gebruikelijker was om één van de lange gevels geheel open te laten of deze te voorzien van ‘traliewerk’ van latten zoals bij de wagenberging in de schuur. Aan één of twee zijden open wagenhuizen kwamen en komen met name voor in Zeeuws-Vlaanderen. Ook daar is altijd één ruimte met een dichte deur, namelijk de berging van het gerij (sjees, huifkar, tilbury of iets dergelijks). Deze ruimte werd gerij-kot of sjezekot genoemd. Soms was het gerij-kot een apart gebouwtje op het erf.
Wanden
Het wagenhuis had evenals de schuur gepotdekselde houten wanden die geteerd werden. Alle nog bestaande wagenhuizen hebben een pannendak. Mogelijk werden pannen gebruikt omdat de zolders van de wagenhuizen vanaf de negentiende eeuw werden gebruikt om gedorsen graan op te slaan. Dakpannen waren brandveiliger dan een stro- of rietdak. Wanneer wagenhuizen tevens de functie van graanopslag hadden, waren ze extra zwaar gebouwd en was er een kleine deur die toegang gaf tot een stevige trap naar de bovenverdieping. Aan de eindgevel was dan een extra venster. Van daaruit konden de zakken graan via een glijgoot naar beneden worden getransporteerd. De wagenhuizen kregen meestal dezelfde kleur als de grote landbouwschuur, in Zeeland meestal zwart; de planken werden geteerd. De latten van het ‘traliewerk’ waren vaak wit geschilderd, op Walcheren ook wel groen of geel. Bij de open wagenhuizen in Zeeuws-Vlaanderen is rond de opening meestal een rand van sierlijke verspringende witte banden aangebracht. Op erven met een vochtige ondergrond werden de wagens dikwijls op planken gestald.
Ontstaan en ontwikkeling
In het wagenhuis werden naast wagens en landbouwwerktuigen ook wel garelen en / of ander paardentuig opgeborgen, terwijl ook wel eens een varkenshok onder één dak met een wagenhuis werd geconstrueerd. Gereedschappen voor onderhoud van de werktuigen en smeermiddelen, soms in een kast, hadden eventueel ook hun plek in het wagenhuis. De boerenwagens werden bij boerderijen zonder specifiek wagenhuis geborgen in de grote landbouwschuur of onder een daar tegenaan gebouwd afdak. In West-Zeeuws-Vlaanderen kwamen al in de achttiende eeuw aparte wagenhuizen voor, zelfs méér dan wagenhuizen binnen de landbouwschuur. Ook op Noord-Beveland werden in die eeuw bij grote boerderijen aparte wagenhuizen gebouwd. Elders, in gebieden met minder grootbedrijf zoals Zuid-Beveland en Walcheren, moeten deze minder zijn voorgekomen. Smallegange meent zelfs dat in Zeeland pas vanaf ongeveer 1880 wagenhuizen werden opgetrokken, maar dat is dus niet juist. De hausse in het bouwen van wagenhuizen tussen circa 1880 en 1925 die hij constateert, zal vooral de minder grote bedrijven hebben betroffen. Deze hadden in die periode te maken met een toegenomen productie die maakte dat er meer ruimte voor berging van landbouwproducten, met name ongedorsen graan, nodig was. Tegelijkertijd kwamen er meer machines, zodat veel landbouwschuren te klein werden en voor de wagens en werktuigen een apart gebouw op het erf werd gemaakt.
(2) Beeldspraak voor ‘mond’
In het spraakgebruik wordt het Zeeuwse wagenhuis (‘waegen’uus’) gebruikt als beeldspraak voor ‘mond’. De bovenkanten van de deuren van het wagenhuis zijn meestal gebogen, zodat ze op een open mond lijken. Men zegt bijvoorbeeld tegen kleine kinderen die ‘gevoerd’ worden: Doet dat waegen’uus ’s open.
AUTEUR
-Jan Zwemer, 2013.
LITERATUUR
-W. Halfwerk, Cursus Streekeigen Erven in Zeeland (Goes, 1999) 30.
-G. Smallegange, Op ´t Hof. Boerderijen en boerenerven in Zeeland (Goes, 2001) 67-69.