Konvent

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Konvent of kluis ( kevent, kevane, koevane (W-Z-Vl.))
Plantlust te Oostkapelle. Plaats waar in de schuur via de ladder normaliter het konvent te bereiken viel, foto: Wim Helm, 22 juni 1991, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 91313

Een konvent of kluis was de afgesloten slaapplaats voor de knechts in de schuur van voornamelijk Zeeuws-Vlaamse boerderijen. Behalve voor Zeeuws-Vlaanderen wordt het verschijnsel in het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten, met daarin ‘materiaal’ dat in de jaren 1930 tot en met de jaren 1960 verzameld werd, alleen nog gemeld voor Nieuwe Tonge op Flakkee. De slaapplek in kwestie werd in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen (en in Biervliet en Nieuwe Tonge) de kluis genoemd, in westelijk Zeeuws-Vlaanderen het konvent of kevent. In het laatstgenoemde gebied schijnen rooms-katholieke landbouwers het langst, mogelijk tot in het tweede kwart van de twintigste eeuw, hun knechts – dus de interne mannelijke personeelsleden – in zo’n slaapplaats in de boerenschuur te hebben gehuisvest. Een vermoedelijk oudere term voor het konvent was in westelijk Zeeuws-Vlaanderen de kavane of koevane. Deze term werd daar echter ook wel gebruikt voor een verplaatsbare herdershut.

Konvent en Vlaamse keet

Intern personeel op de Zeeuwse boerderijen sliep vanaf de achttiende eeuw over het algemeen in een knechten- of meidenkamer of op de zolder in het boerenwoonhuis. De slaapplek in het konvent (de kluis) vormde daarop dus een uitzondering. Hoe wijdverbreid het gebruik van een konvent in Zeeuws-Vlaanderen was, is niet bekend. Op het erf van grotere boerderijen in Zeeuws-Vlaanderen en met name die in het westelijk deel, stond in de negentiende eeuw ook vrij algemeen een Vlaamse keet voor de tijdelijke huisvesting – van eind april tot eind augustus – van Vlaamse en Waalse seizoenarbeiders. De Vlaamse keten hadden een pannen zadeldak, waren niet veel groter dan een varkenshok ‘en aanzienlijk minder fraai afgewerkt.’ Sommige waren voorzien van een stookplaats waar de seizoenarbeiders hun maaltijden konden bereiden, maar vaak werd er gewoon op de vloer van de keet eten gekookt. Elke andere vorm van gemak ontbrak. Vermoedelijk verschafte de boer stro of hooi om op te slapen. De Vlaamse keten kwamen in westelijk Zeeuws-Vlaanderen sinds de tweede helft van de achttiende eeuw voor. In de tweede helft van de negentiende eeuw nam het aantal Vlaamse seizoenarbeiders sterk af, waardoor de keten hun functie verloren. Ook moeten er ooit soortgelijke keten zijn geweest op Walcheren en in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, maar om welke aantallen dat ging, is niet bekend.

AUTEUR

Jan Zwemer, 2012

LITERATUUR

-P. van Cruyningen, Boerderijbouw in Zeeland van de tiende tot de twintigste eeuw (Utrecht, 2002) 157, 163, 164 en 211 (vnl. over Vlaamse keet).

-H.C.M. Ghijsen (red.), Woordenboek der Zeeuwse Dialecten, eerste druk (Amsterdam / Brussel, 1974) 415, 453 en 475 (kavane, kluis en konvent).

WEBSITES

-Over de Vlaamse keten