Bende
Bende (benden) |
---|
Oorsprong en soorten benden
De organisatievorm van de dijkwerkers te Westkapelle, die werkten aan de Westkapelse zeedijk, heette bende. Mogelijk dateren de benden van in of kort na 1527, toen een ordonnantie van het bestuur van de Polder Walcheren op het dijkonderhoud bepaalde hoe de aanbesteding van het onderhoudswerk aan die dijk moest gebeuren. De benden waren ploegen van dertig dijkwerkers. Er waren benden van timmerlieden, die het hoogst in aanzien stonden, van rijswerkers en de ‘elfde bende’ van oorspronkelijk losse arbeiders die niet afstamden van de oorspronkelijke dijkwerkers uit de andere benden en die niet geacht werden zich met de paalhoofden en rijswerken te bemoeien. Zij werden door de anderen ‘Wurtembergers’ genoemd. De afzonderlijke organisatie van rijswerkers dateert mogelijk van 1535, toen voor het eerst rijswerk aan de dijk, die dateert uit het derde kwart van de vijftiende eeuw, werd toegepast.
Verdeling loon en erfopvolging
Elke bende had een ongeveer gelijk aantal ouderen die minder hard konden werken, maar toch gelijkelijk deelden in de beloning voor het aangenomen werk. Dat gold ook voor zieken of geblesseerden. Elk jaar werden de in de gezinnen van de dijkwerkers geboren jongens, die op de leeftijd waren gekomen dat ze konden gaan werken, twaalf of dertien jaar, over de benden verdeeld. Ieder bleef zijn leven lang bij de bende waarbij hij op dat moment ingedeeld was. Uitsluitend zoons van dijkwerkers die in het ‘stamboek’ stonden, werden toegelaten. De onderlinge verhouding tussen de drie soorten benden was steeds goed. Uitsluitend in geval van nood, wanneer een doorbraak dreigde, werkten ook niet-leden van de benden aan de dijk. De timmerlieden en rijswerkers hadden elk hun eigen herberg, ‘Het Kasteel van Batavia’ en ‘De Oranjeboom’, waar elke bende een eigen tafel had. De elfde bende had een achtervertrek in De Oranjeboom. Daar kwam men bijeen om de beloning van werk dat gedaan was, onderling te verdelen. Aan het hoofd van elke bende stond een baas, die absoluut gezag had. De baas werd bijgestaan door een boekhouder die bijhield wie tijdens het werk afwezig was geweest en hoe lang. Alle bazen hadden een algemene baas boven zich, die de opdrachten doorkreeg van de commies, de technische functionaris die in dienst was van de Polder Walcheren en die te Westkapelle woonde.
Verzekering en benoemingen
De jongens werden naar gelang hun leeftijd betaald als een kwart, een halve of driekwart man. Althans in de late negentiende eeuw hadden de dijkwerkers een onderling fonds voor de doorbetaling van loon aan ‘hen, die door hunne werkzaamheden verwond zijn geraakt.’ De inleg bedroeg tien cent per week. Elke bende had een teller, die de geleverde materialen telde. Uit de gezamenlijke tellers werd een opzichter gekozen, die ophield lid van een bende te zijn en toezicht hield op het gebruik van de juiste materialen en gereedschappen en de juiste uitvoering van het werk. Uit de meest geschikte opzichters werden de ondercommiezen gekozen, die in dienst kwamen bij de Polder Walcheren.
Gebrek aan werk in de 19de eeuw
De dijkwerkers beschermden hun beroep dus tegen concurrentie en de benden waren een soort gilden. In het tweede kwart van de negentiende eeuw begon dit echter grote moeilijkheden op te leveren, daar er minder werk kwam door het niet langer gebruik maken van hoge paalhoofden (sinds 1813) en het vervangen van de traditionele dijkberm van paalhoofden, rijswerken en krammatten door een steenglooiing. Tegelijkertijd groeide de bevolking van Westkapelle door een afname van de sterfte. Het beschikbare onderhouds- en herstelwerk was maar driekwart van het werk dat traditioneel hoefde te gebeuren. Rond 1840 achtte de Centrale Directie van de Polder Walcheren dat er circa 200 van de 400 à 500 dijkwerkers overbodig waren. Zij verdienden per persoon 60 à 70 gulden per jaar. Op dat moment waren er zes benden timmerlieden, vijf benden rijswerkers en dan nog de elfde bende.
Traditionele benden vervallen na 1846
Naar aanleiding van het nieuwe type werkzaamheden, werd in 1846 bepaald dat de rijswerkers voortaan alle onderhoudswerk aan het Zuiderstrand zouden verrichten, de timmerlieden aan het Noorderstrand, terwijl ze de werkzaamheden aan de dijk zelf evenredig zouden verdelen. Deze regeling gaf moeilijkheden zodat de Centrale Directie in 1851 het onderscheid tussen de groepen afschafte. Er zouden voortaan niet meer dan twaalf benden van dertig man zijn. Bovendien werd het dijkwerk voortaan publiek aanbesteed en had de aannemer het recht hun werkkrachten zelf uit te kiezen. De aannemer koos echter steeds zijn werkvolk uit de Westkapelse dijkwerkers. Vanaf 1870, toen men de dijk begon te bekleden met zuilenbasalt, ontstonden toch weer verschillende groepen: steenzetters, rijswerkers en sjouwerlieden. Vanaf de jaren 1840 waren er spanningen tussen het polderbestuur en de dijkwerkers, wat de aanleiding werd tot het stationeren van een afdeling van de marechaussee in Westkapelle (tot 1940). Een werkstaking in 1906 werd door de dijkwerkers verloren: benoemingen van ploegbazen en het bepalen hoeveel arbeiders er nodig waren voor bepaalde werkzaamheden, waren voortaan het recht van het polderbestuur. Een poging om een aantal vergelijkbare maatregelen in te voeren, was in 1846 nog mislukt door een staking van de dijkwerkers.
Ander werk en vereniging
Het aantal dijkwerkers verminderde vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw, toen een aantal van hen in dienst trad bij de werf ‘De Schelde’ in Vlissingen. Vanaf halverwege de negentiende eeuw waren ook veel Westkapellenaars naar Noord-Amerika geëmigreerd. In de eerste helft van de twintigste eeuw waren er nog acht benden met elk dertig man. Nog steeds gold dat de ouderen de lichtere werkzaamheden mochten verrichten, zoals het aanscherpen van de staken, terwijl ze evenveel verdienden als de andere dijkwerkers. Tijdens de staking van 1906 ontstond er – informeel – een dijkwerkersvereniging. Een officiële dijkwerkersvereniging ontstond pas in de winter van 1928 op 1929, toen er door stormschade erg veel werk aan de dijk was.
Auteur
Jan Zwemer, 2012