Krabben
Krabben |
---|
Krabben (Brachyura)
Schaaldieren, behorend tot de orde der Decapoda. Bezitten een sterk verbreed kopborststuk, terwijl het achterlijf daarentegen zeer veel kleiner is. Bij het wijfje zijn de achterpoten sterker ontwikkeld dan bij het mannetje en dienen om de eieren te dragen. Er zijn talrijke soorten en vormen van krabben. Op hun rugschild dragen krabben soms sponsjes of stukjes wier of mosdiertjes mee, terwijl zij tevens door hun kleur vaak moeilijk te ontdekken zijn. De belangrijkste soorten, die in onze kustwateren en de Noordzee voorkomen, zijn:
Noordzeekrab (Cancer pagurus)
De noordzeekrab in Zeeland hoofdkrab genoemd, heeft een breed, bijna glad schild met een roodbruine kleur, van vaak meer dan 10 cm, dat enigszins ovaal is. De voorste poten, tot scharen gevormd, hebben zwarte uiteinden, de 8 poten zijn roodbruin. Bij voorkeur leeft hij tussen stenen. Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit visjes dood of levend. De Noordzeekrab wordt voor de consumptie gevangen in korven met aas zoals de kreeft, terwijl hij ook wel aangetroffen wordt in de korren. In de zomer komt de noordzeekrab dicht bij de kust en wordt dan bijvoorbeeld vooral in het westelijk deel van de Oosterschelde aangetroffen, maar s'winters trekt hij weer weg naar veel dieper water.
Zwemkrab (Portunus holsatus)
Deze krab heeft sterk verbrede achterste poten, waardoor het dier goed kan zwemmen, terwijl het ook nog gebruik weet te maken van de getijstromen. Bij afgaand tij graaft de zwemkrab zich in om zo te voorkomen, dat hij door de sterke stroom zou worden mee gevoerd. In het najaar trekt hij naar diep water weg. Zijn voedsel bestaat uit visjes, larven en dergelijke.
Spinkrab (Hyas araneas)
De spinkrab is een langzaam bewegende krab met een veel kleiner lichaam dan boven genoemde krabben. Omdat hij zo traag is, heeft hij anders dan de noordzeekrab zich gecamoufleerd met behulp van stukjes spons, wier of poliepjes. Over de bodem en tussen stenen rondwandelend zoekt hij zijn prooi.
Hooiwagenkrab (Macropodia rostrata)
De hooiwagenkrab bezit een klein lichaam en heel lange, dunne poten. Evenals de spinkrab weet het dier zich te camoufleren met stukjes wier en sponzen, waardoor hij onzichtbaar wordt voor zijn vijand. Na de vervelling is het dier genoodzaakt om weer voor camouflage te zorgen, omdat hij anders zou opvallen. Hij leeft tussen stenen en op de bodem.
Strandkrab (Carcinus maenas)
De strandkrab bezit een breed schild, dat grijsbruin, maar ook blauwgrijs tot groenachtig kan zijn. Terwijl het voorste paar poten flinke scharen heeft, zijn de volgende vier paar poten scherp gepunt; hiermee beweegt het dier zich snel zijwaarts over de zeebodem en het strand. Tussen zeewier en stenen kan hij bij laag water gevonden worden. Hij is weinig kieskeurig wat zijn voedsel betreft: garnalen, zeepissebedden, zandvlooien en kleine visjes staan op zijn menu. In het water is de kabeljauw zijn grootste vijand, op de kust wordt hij vooral een prooi van wulpen.
Ruwe kiezelkrab (Ebalia tuberosa )
Het rugschild is ruitvormig tot vijfhoekig. Het rugschild is niet vlak maar heeft knobbelige verdikkingen aan de zijkanten en aan de voor- en achterkant, wat leidt tot een kruisvormige verhoging op het rugschild. Het rugschild, het oppervlak van het onderlijf en de poten is zeer korrelig, wat het dier een ruw uiterlijk geeft. Het rugschild is rood- of grijsbruin en het achterlijf is meestal rood gevlekt. De schaarpoten zijn langer dan het rugschild en bij de wijfjes langer dan bij de mannetjes. De vingers van de scharen zijn lang en puntig. De looppoten zijn korter dan de schaarpoten. Meestal zijn bij de exemplaren die op het strand worden gevonden de poten niet meer aanwezig. De maximale breedte van het rugschild is 1,8 cm.
Gladde sponspootkrab (Inachus phalanium )
Het rugschild is driehoekig, en ongeveer even breed als lang. De punt tussen de ogen is kort met twee brede, afgeronde punten. Deze liggen dicht tegen elkaar aan met slechts een nauwe spleet ertussen. De oogstelen zijn kort en breed, en achter beide ogen staat een grote stekel. Voorop het rugschild staan twee knobbels. Verder naar achter op het rugschild staan nog enkele niet sterk ontwikkelde knobbels, en één in het midden, die wel goed ontwikkeld is. Het rugschild is deels bruin, deels rood achtig bruin, de vingers van de scharen en de punt van het rostrum zijn rood. Aangezien de dieren meestal begroeid zijn met een spons is de kleur slecht waar te nemen. De schaarpoten van het mannetje zijn kort en dik. Bij het vrouwtje zijn de schaarpoten minder ontwikkeld en ongeveer even breed als het eerste paar looppoten. De scharen zijn vrij glad en hebben maar een paar stekels. Het hele lichaam is bezet met korte rechte en haakvormige haren. De maximale lengte van het rugschild is 2,2 cm. Door de erg lange poten zien de dieren er echter een stuk groter uit.
Heremietkrab of heremietkreeft (Eupagurus bernhardus)
Heremietkrab of heremietkreeft is een schaaldier met een zacht, onbeschermd achterlijf, dat leeft in lege slakkenhuizen, meestal in die van wulken. Het 4e en 5e paar poten houdt het slakkenhuis vast. Indien de heremietkrab te groot voor zijn schelp is geworden, zoekt hij een grotere op. Soms is het slakkenhuis bedekt met een zeeanemoon. Voedsel: schelpdieren en andere op de bodem levende dieren.
Auteur
-F. Pos
Literatuur
- Leewis, R.J., G.R. Heerebout en Ch. Jacobusse (red.), 2010.
- Zeefauna in Zeeland, deel 2; Kreeften, krabben en garnalen.
- Fauna Zeelandica, deel 5, Stichting het Zeeuwse Landschap, Wilhelminadorp pag. 96-97. [[1]]