Kreeft

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Kreeft

Kreeft (Astacidea)

Behalve in de Oosterschelde en langs de kust van Walcheren komen kreeften langs de Nederlandse kust nauwelijks voor. Kreeften leven in veenbanken en tussen de stenen van zinkstukken in ten dele zelfgegraven holen, gebruikmakend van de natuurlijke terreinomstandigheden. De vrouwelijke exemplaren dragen de eieren tussen de poten, onderaan het achterlijf. Na het loslaten van de eieren komen de kreeftenlarven uit, die dan vrij in het water bewegen; ze vormen een bestanddeel van het dierlijke plankton. Onder het plankton worden de kleinste plantaardige en dierlijke organismen begrepen, die zonder noemenswaardige eigen beweging in het water zweven. Slechts weinig larven overleven dit stadium. Gedurende de groei maakt de kreeft verschillende fasen door. Het weke lichaam binnen het harde pantser groeit zolang tot het pantser over een kleine lengte overlangs openscheurt en het weke dier eruit kruipt. Na enige uren is het lichaam opgezwollen tot de nieuwe grootte. Gedurende enkele weken daarna, waarin zich weer een nieuw pantser vormt, houdt het dier zich schuil, omdat het dan vrij kwetsbaar is. Na ongeveer tien jaren kan de kreeft groot genoeg zijn om de interesse van de kreeftenvisser op te wekken. Voor zover bekend werden pas aan het eind van de 19e eeuw in de Zeeuwse wateren kreeften gevangen. De vangst was opengesteld van 1 april tot half juli. Te kleine exemplaren en wijfjes met eieren moesten worden teruggezet. De vangst vond plaats in kreeftekorven, een soort fuiken van metaalgaas, waarin aas (dode vis, inktvis) werd gelegd. Deze visserij bleef in vergelijking met die van mosselen en oesters steeds van geringe omvang. In de jaren '20 werd een hoogtepunt bereikt. Vóór de strenge winter van 1962/63, waarin een groot deel van de kreeften omkwam, was het voor een twintigtal vissers een lonend bedrijf; de vangst bedroeg enkele duizenden kilo's. Daarna werd de kreeft vrij zeldzaam in de Oosterschelde; de stroperij door malafide sportduikers heeft daaraan geen goed gedaan. Thans herstelt de populatie zich enigszins maar wegens de lange periode om tot volwassenheid te komen gaat dit niet erg snel. De kreeftenhandel heeft zich echter kunnen handhaven. Sinds de winter 1962/63 bestaat ze praktisch geheel uit geïmporteerde kreeften uit Schotland en Canada. De dieren worden per vliegtuig in gekoelde toestand levend aangevoerd. Bij aankomst worden ze overgebracht in bewaarbassins met kostbare zeewaterinstallaties (kreeftenparken) waarin de temperatuur op 8 à 10° wordt gehouden. Indien de verdere verzending naar de detailhandel te lang duurt worden ze gevoed. Ze zullen dit voedsel echter met de kleine scharen moeten verwerken omdat de grote, ter voorkoming van kannibalisme met elastieke banden of op andere wijze zijn dichtgebonden. Gesteld kan worden dat de te Zierikzee enkele eeuwen geleden aangevangen handel zich naar de eisen van de tijd heeft ontwikkeld; ze vindt nu vnl. vanuit Yerseke plaats; in 1980 werd ongeveer 770.000 kg kreeft ingevoerd, dit betekent een stijging van ruim 70% t.o.z. van 1976.


AUTEUR

A.C. Drinkwaard, Vaane, W.J. Wolff?


LITERATUUR

B. Havinga, Rapport over de kreeftenvisserij in Zeeland en de kunstmatige kreeftenteelt. I. Ovaa, Mosselen kreeftcultuur.


AFBEELDING

Geïmporteerde kreeften met dichtgebonden scharen, bestemd voor de detailhandel.