Middelburg/EvZ1982-1984

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

1. Gemeente op Walcheren, hoofdstad van de provincie. Opp. 3283 ha. 38.655 Inwoners per 31 december 1981. Omvat, behalve de stad Middelburg, de dorpen en buurtschappen Brigdamme, Nieuw- en Sint-Joosland (Nieuwland), Oudedorp, Sint-Laurens en 't Zand. Administratief is de gemeente in gedeeld in wijken: Binnenstad (5.898 ins. in 1982), Magistraatwijk (5.120 inw.), Dauwendaele (7.550 inw.) Stromenwijk/'t Zand (8.001 inw.), Griffioen (3.360 inw.), Klarenbeek (3.495 inw.) Nieuw-Middelburg (2.175 inw.), Sint-Laurens (1.568 inw.), Nieuw- en Sint-Joosland (1.491 inw.)( In de randgebieden is nog sprake van enige agrarische bedrijvigheid (gemengd bedrijf met in hoofd zaak akkerbouw; tuinbouw), het merendeel van de beroepsbevolking is echter werkzaam in de industrie (± 1/3) en in de dienstverlenende sector (± 2/3). De gemeente heeft zich na de oorlog snel uitgebreid. Deze uitbreidingen vonden, afgezien van 'invullingen' van gebombardeerde delen, alle plaats buiten de vesten, zodat er een duidelijk onderscheid is tussen oud en nieuw. De binnenstad bestaat hoofdzakelijk uit 18de-eeuwse (of nog vroegere) panden; in de buitenwijken vindt men alles wat de moderne architectuur kan doen en misdoen aan riante bungalows, rijtjeshuizen, flatgebouwen enz. Heeft de binnenstad een min of meer uniek karakter, de satellietwijken buiten de vesten zijn uitwisselbaar tegen alles wat elders in den lande op het gebied van na-oorlogse uit breiding wordt vertoond. Van enige geleidelijke overgang is nauwelijks sprake, behalve op sommige plaatsen aan de rand van de vesten en langs een enkele uitvalsweg. Jaren lang vertrok, wie daar gelegenheid toe had, naar de buitenwijken. Thans valt weer een lichte neiging tot terugkeer naar de binnen stad te bespeuren. Over de aard van de Middelburgers zijn vaak onaardige dingen gezegd (regentenmentaliteit, Middelburg-centrisch denken, zich omhoogdrukken op de schouders van de Geerses, kliekjesgeest); wellicht hebben eeuwen van bestuurlijk, verzorgend, ambtelijk denken en handelen hen aldus gestigmatiseerd; ondanks de grote toestroom van niet-Middelburgers naar de stad, hoort men de kritiek nog steeds. 2. Stad binnen de gelijknamige gemeente. Zetel van het provinciaal bestuur en vele daarmee verbonden instellingen, tevens cultureel centrum, met voor 'Walcheren een belangrijke winkelen markt functie. Industriële vestigingen, hoofdzakelijk op eigen industrieterreinen buiten de stad. De gunstige ligging in het hart van het 'eiland,' vlak bij duinen, stranden en geliefde recreatieoorden als het Veerse Meer, alsmede het bijzonder aanzien van met zorg gerestaureerde monumentenstad, maken Middelburg tot een aantrekkelijke woon- en werkplaats. Ook de toeristen doen duidelijk van hun belangstelling blijken. Via het Kanaal door Walcheren is de stad voor de binnenscheepvaart en een niet te groot zeeschip goed te bereiken; een moderne, tweede brug over dat kanaal zorgt voor een makkelijke aansluiting met de A58 naar Roosendaal en verder, een rechtstreekse intercitytrein onderhoudt de verbinding met de Randstad (uurdienst). Stadsbussen verzorgen het openbaar vervoer. Busdiensten op de meeste plaatsen in Walcheren en, met overstappen, op de rest van Zeeland. Talrijke instellingen (Zeeuws Museum, Documentatiecentrum Zeeuws Deltagebied, Provinciale Bibliotheek, Rijksarchief, Provinciaal Opbouworgaan Stichting Zeeland, Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen, Provinciale Griffie, Provinciale Planologische Dienst, Provinciale Waterstaat, onderwijsinstellingen, schouwburg, concertzaal enz.) onderstrepen de centrale verzorgende functie van de stad op bestuurlijk, maatschappelijk en cultureel gebied. Varia: Kermis op de eerste zaterdag van augustus tot en met de daaraan volgende donderdag ('s zondags gesloten). De markt, die iedere donderdag voor het stadhuis wordt gehouden, wordt dan verplaatst naar het Damplein. Elke zaterdag een kleine markt voor bloemen, groente en fruit. Iedere eerste zaterdag van de maand is er op de oude Vismarkt een rommelmarkt. In het begin van `het seizoen' begeeft de middenstand uit de binnenstad zich op straat met een braderie. Is 'het seizoen' eenmaal goed op gang dan worden folkloristische manifestaties georganiseerd (ringrijden voor paren, volksdansen) en kan men drie maal per week terecht op het Abdijplein voor een klankenlicht spel, dat de geschiedenis van gebouw en stad tot onderwerp heeft. Ringrijden ook op 30 april (Dam). Veel belangstelling trekt ook het eens als tijdelijk opgezette Miniatuur Walcheren, een maxi-maquette van Walcheren, 7000 m2 groot. Landelijke bekendheid geniet het Festival Jeugd en Muziek, dat eveneens in de zomermaanden plaats vindt. Middelburgers worden wel Maneblussers genoemd omdat, zo wil het verhaal, in lang vervlogen dagen een niet geheel nuchtere Middelburger het licht van de volle maan achter de Lange Jan met zijn benevelde brein aanzag voor een uit de toren oplaaien de vuurgloed en alarm sloeg. Prompt ver scheen toen de volijverige brandweer om met blussen te beginnen. Aan gezien er in Middelburg toch al vaak iets in brand vloog, stond de stad ook als Brandenburg bekend. Wapen: Reeds in 1322 mogelijk al in 1299 vertoonde het contrazegel van de stad Middelburg een kasteel, van achteren vastgehouden door een adelaar. Sindsdien onder ging het wapen slechts geringe wijzigingen. Het werd op 31 juli 1817 voor de gemeente bevestigd. De burcht is zowel een woordspeling op de naam van de stad als een herinnering aan de oude volksburcht. Adelaar en keizerskroon worden wel in verband gebracht met graaf Willem 11, Rooms-Koning, die in Middelburg begraven is. Als levende afbeelding van het wapen hield de stad lange tijd arenden in een adelaarshuisje voor het stadhuis adelaar). Vlag: In 1366 bezaten de Middelburgers een stadsbanier, waarvoor de 'palloerlakens' rode damast) in Brugge werden gekocht. De tegenwoordige vlag werd bij raadsbesluit van 22 april 1974 als gemeentevlag vastgesteld en op 30 april 1975 wapperde deze vlag rood met een geel gekleurde burcht voor het eerst van de openbare gebouwen. De vlag wordt sinds 1695 vermeld, meestal als `geus' of `vlag voor de spiegel', dus voor gebruik op de boeg van schepen. Daarnaast was sinds C. Allard (ca. 1690) ook een geel-wit-rode vlag bekend. Deze werd in 1857 door de gemeente als stadsvlag aangewezen. Merkwaardigerwijs vermeldt een handschrift uit 1667 voor Middelburg twee geheel andere vlaggen, nl. een groen-wit-blauwe en een geheel groene. Mogelijk staan deze vlaggen in verband met de Zeeuwse Admiraliteit (vlaggekleur). Ook een rood-wit-blauwe vlag met gele burcht (1702) of blauwe burcht (1686) in de witte baan is gedocumenteerd. Naam: Na diverse fantasierijke naamsverklaringen in het verleden wordt thans de letterlijke als de meest waarschijnlijke beschouwd: burg in het midden of middelste burg. Middelburg is aldus schakel in een keten van burgen die, vermoedelijk op last van een centraal gezag, in de 9de eeuw werd aangelegd om de bevolking in tijden van nood enige veiligheid te bieden en de delta te beschermen tegen invallen van Vikingen burgen). In wat tegenwoordig Zeeland heet, liep deze keten van Oostburg over Souburg, Middelburg en Domburg naar Burgh op Schouwen. Middelburg lag dan midden tussen Souburg (Zuidburg) en Domburg (Duinburg?). Zie verder hieronder bij geschiedenis. Plattegrond: De eerste ons bekende platte grond van Middelburg werd omstreeks 1550 getekend door Jacob van Deventer (vgl. deel I, p. 64). Van Deventer schetst het beeld van een stad, die al diverse stadia van uitbreiding heeft doorlopen. Historisch en archeologisch onderzoek helpt deze stadia te herkennen. Duidelijk zichtbaar is de ronde vorm van de burg, aangelegd in een bocht van de Arne op het ontmoetingspunt van twee kreekruggen nu Noordweg en Seisweg die zich in zuid-oostelijke richting als Segeersweg voortzetten. In de Karolingische tijd werd dit terrein opgehoogd en omgeven door een aarden wal (de naam Walplein herinnert hier nog aan). Voor deze wal kwam een flinke gracht, die aan de noorden oost zijde werd gevonden in het water van de Arne, stromend achter wat nu de huizen aan de St.-Pieteren Wagenaarstraat zijn, en aan de zuiden westzijde werd gegraven. Hier aan herinnert nog de naam Lange Delft (vlg. delven, Zws dulve), hoewel is aangetoond, dat de Lange Delft niet de gracht zelf, maar het voorterrein, de singel, vormde. Binnen de omwalling zal spoedig bebouwing van enige importantie hebben plaats gevonden, misschien een graaflijk castrum; in ieder geval stond daar in 1217 's-Gravensteen. Ook buiten de omwalling ontwikkelde zich economische en religieuse activiteit. Er kwamen kerken, de Noordmonster en de Westmonster (beide afgebroken), er kwamen boeren bedrijven en rond de Westmonster een markt. Kloosters en een begijnhof volgden. De stad ontwikkelde zich zo voorspoedig, dat Rooms-Koning Willem II het stadsrecht van 1217 in 1254 vernieuwde en uitbreidde. Dit was aanleiding tot een zeer gedurfde stadsvergroting. De bebouwde en bewerkte terreinen werden royaal 'binnengedijke en de nieuwe omwalling kwam te liggen, waar thans de binnengrachten van Bierkade tot Herengracht lopen. De Spuistraat vormde de oostelijke begrenzing. Middelburg kon nu voorlopig voort. Het kon binnen de om heining een stadsplan verwezenlijken en had daar grond genoeg om in geval van een beleg door akkerbouw en veeteelt in zijn behoef ten te voorzien. Slechts twee kleinere uit breidingen waren nodig om de zaak af te ronden. Tussen 1312 en 1317 werden de Gortstraaten de Segeerstraatpoort meer naar buiten gebracht en hetzelfde gebeurde met de Noorden de Zuiddampoort, die op het eind van de 14e eeuw, ter beveiliging van de tot haven afgedamde Arne, ter hoogte van de tegenwoordige Schuitvlotstraat wer den herbouwd. Deze driehoek, die de ronde vorm van de stad doorbrak, werd ommuurd. Het tracé van deze muur is ruwweg terug te vinden in de zuidzijde van de Pijp straat (vgl. de typische sprong in de Mol straat bij de Openbare Leeszaal en de merk waardige inscriptie op een gevelsteen in de Schuitvlotstraat over de man die zijn huis in de slappe grond van de stadsgracht bouwde). Aan de zuidzijde liep de muur van de knik in de Dam aan het begin van de Dwarskaai naar de poort in de Rouaanse kaai die toegang geeft tot de Kuiperspoort. Dit is de situatie zoals van Deventer haar heeft aangetroffen en in kaart gebracht. Als Middelburg na het beleg van 1572-1574 weer op krachten begint te komen doet de behoefte aan stadsuitbreiding zich opnieuw gevoelen. Eerst volgde een vergroting van de stad ten oosten van het tegenwoordige dok (vgl. de kaart van Pieter de Bast uit 1594); tussen 1595 en 1598 volgt een enorme uitleg, waardoor Middelburg de vesting wordt die wij nog kennen: de spuiboezem (het Molen water) komt binnen de stad, de vesten worden gegraven en de bolwerken aangelegd. De plattegrond van Goliath (1657/1688) die Smallegange opnam in zijn Kroniek brengt het resultaat in beeld. Na deze explosie van energie, durf en geloof in de toekomst, is er tot WO II in feite weinig meer met de stad gebeurd. Op de bloei, die kwam, volgde de consolidatie en tenslotte het verval, al dan niet gecamoufleerd. De veranderingen die de plattegrond later heeft ondergaan, zijn doorgaans niet de gelukkigste geweest. De aanleg van het kanaal (1870) en de spoorlijn (1872) waren voor de ontsluiting van Zeelands hoofdstad stellig van groot belang, maar als men de bocht die beide verkeerswegen bij Middelburg maken iets meer naar het zuidoosten had verlegd, zou de toen nog gave omwalling zijn gespaard. Nu is ze daar wreed doorbroken. De veranderingen die men aanbracht in het Middelburgse stads plan bij de reconstructie na het bombarde ment van 1940: verlegging van de Burg, verandering in de as van de Markt, zouden thans waarschijnlijk niet zo makkelijk zijn aanvaard. De argumenten, die daarvoor in 1940 golden, blijken in 1982 grotendeels te zijn achterhaald. Veel is echter goed gemaakt door de in de jaren '60 op gang gekomen restauraties. Middelburg heeft tijdig zijn eigen schoonheid ontdekt en veilig gesteld wat restte. Wat in de welvaartsjaren van '60 mogelijk was, zou in de inleveringsjaren van '80 niet meer kunnen en gelukkig zijn de geboden kansen door Middelburg gegrepen, zodat men thans nog aan de hand van een plattegrond uit 1650 zonder al te veel moeite een stadswandeling zou kunnen maken. Monumenten: Bij het Duitse bombardement van 1940 en de daarop gevolgde brand ging en ca. 600 panden verloren, waarbij ver schillende onvervangbare monumenten: het Oost-Indisch Huis, de Bank van Lening, de Waalse kerk, de Steenrotse, de Gouden Sonne, de Globe, het Wijnkopershuis, het gebouw van de Provinciale Bibliotheek, om maar enkele te noemen. Veel panden waren daarnaast zwaar beschadigd. Niettemin kon Middelburg in het kader van het Monumentenjaar 1975 worden uitgeroepen tot voor beeldstad. Ondanks afbraak in de 19e en 20e eeuw en ondanks oorlogsverwoestingen telde de stad nog ca. 1100 monumenten, waar van de meeste fraai zijn gerestaureerd en gerenoveerd. Half of heel verkrotte straten als Spanjaardstraat en Bellinkstraat werden in hun oude luister hersteld; uit geblakerde ruïnes waren met grote zorgvuldigheid nieuwe panden gereconstrueerd. Het is ondoenlijk de vele monumenten enigszins adaequaat te bespreken. Het is ook niet nodig, want over de monumenten van Middelburg bestaat voldoende literatuur (zie bibliografie). Van het beroemde gotische stadhuis, waaraan de naam van het architectengeslacht Kelder mans onlosmakelijk is verbonden, stonden na het bombardement alleen de buitenmuren en een restant van de toren nog overeind. Bij de restauratie, die tot 1968 duurde, is alleen het gotische deel hersteld. De uitbreiding die aan de kant van de Noordstraat tot stand was gebracht (1780-1784) onder leiding van de stadsfabriek Coenraad Kayser, werd vervangen door een aangepast ontwerp. Van de Markt afgezien lijkt het stad huis als één geheel te zijn opgetrokken. Aan het oudste deel, het eigenlijke stadhuis werd van 1452-1460 gewerkt, met een ingang aan de Noordstraat. Al spoedig voldeed dit niet en men besloot tot een radicale verbouwing, waarbij het front naar de Markt werd gebracht, een Vleeshal werd aangebouwd en een toren werd op gericht. De voorgevel werd vervolgens vernieuwd en verfraaid (1506-1521). Toen werden ook de door Michiel Ywijnsz vervaardigde gravenbeelden, oorspronkelijk gepolychromeerd, geplaatst. Deze beelden waren voor de oorlog al niet meer origineel. Door hun geëxponeerde positie staan ze sterk aan verwering bloot en in de loop der geschiedenis moesten ze bij gedeelten worden hersteld of vervangen (ook in 1982 deden deze verweringsverschijnselen zich voor). In de topgevel van de Vleeshal bevond zich vroeger een kruisvenster met een nis. In 1729 gebruikte stadsfabriek Jan de Munck deze ruimte om er een zonnewijzer in te hangen. In 1910 moest de ze zonnewijzer wijken voor een beeldje van koningin Wilhelmina en haar dochter. De zonnewijzer kwam terecht op de muur van een schoolgebouw aan het Molenwater, waar hij nog hangt. De ruitertjes en hellebaardiers in de toren, die vroeger bij de uurslagen hun schermutselingen uitvochten, zijn ook weer tot leven gebracht. De bij naam van de toren 'gekke Betje', wordt zelden meer gehoord. Anders is dit bij de 85 meter hoge toren van het abdijcomplex, die nog altijd als Lange Jan wordt aangeduid. Tot het laatst toe luidend stortte de spits op de avond van de 17e mei 1940 als een brandende fakkel naar omlaag. Nu staat hij er weer in zijn oude glorie en is Middelburg gewend aan zijn nieuwe silhouet; de spits is nl. geen herhaling van de vorige, maar een daar van afgeleide vorm. Opvallend is de plaatsing van de toren, niet tegen de westkant van het kerkcomplex, maar aan de zuidzijde ervan, tussen de Nieuwe Kerk en de Koorkerk in. Over de bouwgeschiedenis van dit acht kantige, met witte natuursteen beklede en in drie geledingen opgetrokken gebouw is weinig bekend, vermoedelijk dateert het al uit de veertiende eeuw en werd het in de vijftien de voltooid. De beide kerken zijn fraaie voorbeelden van sobere Vlaamse baksteen gotiek, aan de westzijde de Nieuwe Kerk, een tweebeukige hallenkerk, aan de oostzij de de eenbeukige Koorkerk. De tweedeling van de kerken is historisch bepaald: de Koorkerk was voor de geestelijkheid uit het naastliggende abdijcomplex; de parochianen kerkten in de Nieuwe Kerk. In de kerken rusten de stoffelijke overschotten van graaf Willem II, aan wie Middelburg zoveel te danken heeft, van diens broer, Floris de Voogd, en van de Zeeuwse admiraals Johan en Cornelis Evertsen (praalgraf van Rom bout Verhuist). Voor een beschrijving van de overige abdijgebouwen, zie deel I, pag. 27-33. Silhouetbepalend voor Middelburg is ook de Oostkerk (1644-1667), product van nieuwe economische bloei en daaruit voort vloeiende bevolkingsaanwas. Voor Middelburg was het de eerste kerk die geheel naar de eisen van de protestantse eredienst werd gebouwd. De magistraat verstrekte de op dracht aan de Haagse architect Bartholomeus Drijfhout, die zich moest laten adviseren door zijn stadgenoot Pieter Post, persoonlijk bouwheer van Frederik Hendrik. Samen ontwierpen de architecten een gebouw met een achthoekig grondplan. Drijfhout overleed echter toen de fundering amper was gelegd. De Leidse architect Arent van 's-Gravesande nam de opdracht over, maar kreeg moeilijkheden met het gemeentebestuur over de bekroning van de koepel. 's-Gravesande wilde een open lantaren, het gemeentebestuur een klokketoren. Nog voor het conflict was beslist overleed 's-Gravesande (1662). De bouw was toen echter al zover gevorderd, dat de opvolger van 's Gravesande, Louis Jolijt de prachtig geconstrueerde kap mocht afmaken met een lantaren. Het gemeentebestuur kreeg ook zijn zin: tegen de achterkant van de kerk werd een klokketoren gebouwd, met een door Joh. Burgerhuys gegoten bourdon. De klok wordt niet meer geluid wegens bouwvalligheid van de toren. Restauratie wordt over wogen. Aldus ontstond een monumentaal klassicistisch gebouw met typisch barokke versieringen (geraamte boven de ingang), dat zowel in- als uitwendig indrukwekkend is. De Gasthuiskerk aan de Lange Delft was voor de oorlog door bebouwing aan het oog onttrokken, maar kon bij de verbreding van de Lange Delft na de oorlog aan drie kanten worden vrijgemaakt. De kerk is de oude kapel van het St.-Barbara-gasthuis. Het gebouw, opgetrokken in baksteen, dateert uit het einde van de 15e eeuw. Fraaie, dubbele eikehouten deur met gesneden middenstijl. Ook een kapel, van het cellebroeders klooster, is de Engelse kerk aan de Simpel huisstraat, zo genoemd omdat de Engelse gemeente hier eeuwenlang samenkwam (van 1629 tot 1921). Na de Reformatie was hier eerst de tapijtweverij van de Maeght gevestigd. Het bakstenen gebouwtje, waar aan de westzijde nog een restant van het oude klooster, later simpelhuis (krankzinnigen gesticht), vast zit, dateert uit de 15e eeuw. De v.m. Doopsgezinde kerk aan de Hoogstraat, thans in gebruik bij het Leger des Heils, dateert blijkens de muurankers uit 1592. Oorspronkelijk was hier een zeepziederij gevestigd. In 1629 werd het pand aan gekocht door de doopsgezinde gemeente, die het tot kerk verbouwde. Het heeft een aardig poortje met zandstenen sluitstukken. De Lutherse kerk (Bree), ontworpen en gebouwd door stadsarchitect de Munck (1738-1742), is een bakstenen, hoge zaalkerk met een mooi versierde toegangspartij. In de kerk een stucplafond van de stucwerkers Trauli en Gioveni, houtsnijwerk van Gerard de Grendel en een paar koperen lezenaars. Een aantal van de hier genoemde kerken bezit fraaie orgels. Middelburg heeft drie doelen: 1. de Kloveniersdoelen aan het eind van de Lange Viele, gebouwd in Vlaamse renaissancestijl (1607-1611) voor de 'Schutterij van den bus'. Het gebouw werd van 1968-1970 grondig gerestaureerd, waarbij de in de 18e eeuw afgebroken toren werd herbouwd. 2. De St.-Jorisdoelen aan de Balans. Het oorspronkelijke gebouw, dat dateerde uit 1582 werd in 1940 totaal verwoest, maar aangezien de Balans de fraaie afsluiting van de gevel niet kon missen, werd deze herbouwd voor een overigens modern kantoor. 3. Het Schuttershof van St.-Sebastiaan, aan de Kromme Weele, in 1578 gevestigd in het gesaeculariseerde augustijnerklooster, dat 1592-1594 geheel werd verbouwd. Van het oorspronkelijke gebouw is niet veel meer over. Echte stadspoorten zijn in Middelburg niet bewaard gebleven. De Koepoort, die in 1735 werd gebouwd ter vervanging van een oudere poort, had eigenlijk al geen functie meer en werd eerder een sierpoort, waaraan de architecten de Munck en Baurscheit overigens hun beste krachten hebben gegeven. De Nieuwe Poort, aan het einde van de gelijknamige straat, is alleen interessant als banaal staal van machteloosheid. Van de Veerse Poort (1589-1590) abusievelijk vaak Dam poort genoemd zijn in de belendende percelen aan de Nederstraat nog de arduinstenen dammen te vinden. Fragmenten van de Noordpoort zijn blootgelegd in het bolwerk bij het Noordplein. In bovenstaand, verre van volledig, overzicht werd vrijwel alleen gesproken over de grotere, openbare gebouwen. Het woonhuis en het pakhuis werden niet genoemd en daaraan ontleent Middelburg minstens de helft van zijn charme. Een wandeling door de binnenstad, langs de kaaien, de Dam en de binnengrachten, een bezoek aan een intiem pleintje als de Vismarkt of meer statige ruimten als de Balans of het Hofplein met het fameuze Van de Perre-huis en een tocht je door het prachtig gerestaureerde Kuipers poort-complex, overtuigt meer dan een lijst van straatnamen met huisnummers. Een enkele waarschuwing vooraf. Een gave gevel garandeert zelden een gaaf interieur. Een huis dat een paar honderd jaar oud is verraadt zijn leeftijd door het conglomeraat van stijlen, waarmee de elkaar opvolgende bewoners het interieur hebben verbouwd, verfraaid en soms bedorven. Voorts: een jaartal op een gevel heeft vaak niets te maken met de stichtingsdatum van het huis. Wel met een grote verbouwing. Vooral in de 18e eeuw is er in Middelburg veel verbouwd onder invloed van de Lodewijkstijlen uit Frankrijk. Halsof trapgevels werden gecoupeerd en in lijstgevels veranderd. Het achterliggende dak werd naar behoefte aan gepast. Soms werd een klein voorhuis voor de oorspronkelijke gevel opgetrokken. Al kan een gevel zeker relevante gegevens vertellen over de leeftijd van een huis, duidelijker taal spreken meestal de kap en de kelder. Van de houten gevels, die er in groten getale moeten zijn geweest, zijn er slechts twee bewaard gebleven. Dit behoeft geen verwondering te wekken, want vanwege het brand gevaar dwong de stadsregering de burgers reeds vroeg het hout te vervangen door steen. Uitzonderingen waren echter mogelijk en zo'n uitzondering is misschien het huis op Dam 33 dat nog een houten zijgevel aan de Spuistraat heeft. De andere gevel, vermoedelijk ook een uitzondering, stond tot 1888 in de Lange Delft, waar hij in 1875 nog werd gerestaureerd. Bij de sloop van het pand in 1888 werd de gevel eigendom van het Zeeuwsch Genootschap en aan gebracht tegen de westgevel van een huis in de Wagenaarstraat waar hij nu al bijna honderd jaar op een passende bestemming wacht. Rest nog de vermelding van de bolwerken, die voor Middelburg zeker beeldbepalend zijn. Zij vormen de omlijsting van de historische kern van de stad en zijn het product van de grote en tot WO II laatste stadsuitbreiding. Ze hadden een militaire functie, maar zijn al spoedig ook voor andere doeleinden gebruikt. In de vesten die ook drinkwater leverden werd vis uitgezet, op speciale 'stoepen' werd de was gedaan, tegen de wallen aan werd de schone was gebleekt en de wallen zelf boden een ideale gelegenheid tot openluchtvertier. Al in 1634 werden de wallen beplant, met 1551 iepen en 42 linden, zeggen de stadsrekeningen. Toen ze hun militaire functie hadden verloren, volgde Middelburg het voorbeeld van andere vestingsteden en haalde de bekende tuinarchitect Zocher naar Middelburg om de bolwerken met bomen, heesters en bloemen te beplanten (1841-1848). 'Deze uitnemende verbetering heeft aan de stadskas weinig gekost, daar eene commissie onder de zinspreuk "Loon voor werk", op gericht in 1838, door vrijwillige bijdragen daartoe in staat gesteld, den arbeid gedurende de wintermaanden door buiten werk zijnde behoeftigen, verrichten deed' (Nagtglas). Bijna honderd jaar hebben de Middelburgers van deze beplanting kunnen genieten. De militaire inundaties van eind 1944 brachten het zeewater tot in de vesten en daarmee was het ook met de beplanting afgelopen. Na de oorlog werden de bolwerken opnieuw ingericht, nu onder leiding van de tuinarchitect C.P. Broerse, die daarbij de uitgangspunten van Zocher volgde. Het resultaat kan thans iedereen bewonderen. Op de bolwerken zijn nog twee molens over gebleven van de vele die er eens stonden: 1. De Seismolen uit 1728 op het Seisbolwerk, een uit gele bakstenen opgebouwde, zeer zware, ongetailleerde stellingmolen, die boven de zuidoost-ingang een sluitsteentje met stichtingsdatum heeft; daarboven twee gevelstenen: de bovenste met het wapen van Middelburg, de onderste met de wapens van Parker, van Reigersberg, Coninck en van den Blockery. 2. De Hoop uit 1736 (herbouw 1755) op het Vlissings Bolwerk, even eens een zeer zware, ongetailleerde stelling molen. Daarnaast bezit Middelburg nog twee andere molens: 3. De Koning (1882) aan de Veerse weg, een ronde, stenen boven kruier, met stelling, ongetailleerd. Een gevelsteen vermeldt de naam van de stichter G.M. Nijpjes en het stichtingsjaartal. De voorganger van deze molen stond eertijds aan de zuidrand van Middelburg, maar moest worden gesloopt vanwege de kanaalwerken. Ze werd overgebracht naar de Veerse weg, waar ze in 1881 afbrandde. 4. Ons Genoegen (1847) aan de J.W. Huysenstraat, een ronde bovenkruier, op getrokken in gele baksteen, ongetailleerd en met stelling. Gevelsteen met initialen en datum. De molen brandde in 1964 uit en werd alleen uitwendig hersteld. Volledigheidshalve worde hier nog vermeld de laatste aanwinst op de monumentenlijst: het Station (1869). Geschiedenis: (zie ook hieronder Kerkelijke geschiedenis). Middeleeuwen. Opgravingen, na 1940 ondernomen in het verwoeste complex van de abdij en de onmiddellijke omgeving daarvan hebben aangetoond dat de burg waaraan Middelburg zijn ontstaan heeft te danken (zie hierboven: plattegrond), dateert uit het midden van de 9e eeuw. Zij maakten het tevens waarschijnlijk, dat deze burg samen met die van Souburg en Domburg, deel uitmaakte van een verdedigingsstelsel, hetzij van de Karolingen tegen de binnenvallende Noormannen, het zij van gevestigde Noormannen tegen rivalen van eigen stam. Voor beide opvattingen is iets te zeggen. Verdelingskwesties tussen de zoons van Lodewijk de Vrome verzwakten de kracht van het Karolingische rijk, waardoor de plundertochten van de binnen vallende Noormannen niet altijd afdoende konden worden bestreden. Soms wist men geen beter antwoord dan plundering afkopen in ruil voor grond. Normandië dankt er nog zijn naam aan. De Noormannen ver schenen in 836 op de Schelde en konden ongestraft Antwerpen verwoesten. Bronnen melden dat in 837 een Frankische legereenheid op Walcheren beslissend werd geslagen en dat Lotharius om steun te krijgen in de strijd tegen zijn broers in 841 de Noorman Harald o.a. Walcheren als beneficium af stond. Misschien moeten we dus wel denken aan een combinatie van beide mogelijkheden. Terloops kan worden aangetekend dat in deze verdelingsstrijd reeds de kiem werd gelegd voor de latere conflicten tussen Vlaanderen en Holland aangaande de heer schappij over Zeeland: bij het verdelingsverdrag van Verdun (843) kwamen de gebieden ten noorden van de Schelde aan Lotharius I; Karel de Kale kreeg wat ten zuiden van deze rivier lag. Hoe dit alles ook zij, de burg ontwikkelde zich van sterkte, via vluchtburg ze werd enkele malen opgehoogd tot nederzetting, waarbij de burg zal moeten worden beschouwd als het militaire en administratieve centrum, terwijl de overige bedrijvigheid zich onder haar protectie buiten de omwalling voltrok. Waarom juist de Middelburg zich tot deze hoogte wist op te tillen en de andere burgen in de nevelen der geschiedenis verdwijnen, is niet bekend, maar bij een poging tot verklaring zullen haar centrale ligging en haar veilige verbinding met de zee via de Arne zeker een rol moeten spelen. Wanneer Thiofried in 1103 zijn biografie van Willibrord schrijft, komt de naam van Middelburg daarin voor het eerst te voorschijn als de 'Mitthelburgensis portus'. De plaats onderhoudt dan een levendig handelsverkeer met Antwerpen. De bestuursorganisatie, voor zover aanwezig, zal zeker op Vlaamse leest zijn geschoeid. Graven van Zeeland, die het gewest een eigen rol konden laten spelen bij de vele machtsconflicten en politieke intriges binnen het keizerrijk zijn er nooit geweest; wel was er een Zeeuwse adel, die zo goed mogelijk profijt trachtte te trekken van de rivaliteit tussen de graven van Holland en van Vlaanderen en door eigen initiatieven de balans nu eens naar de ene dan weer naar de andere kant deed over slaan. In die begin fase heeft echter Vlaanderen de leiding. Boudewijn IV van Vlaanderen, die het centrale rijksgezag alleen erkende, als het hem niet in de weg zat, maakte handig gebruik van iedere crisis in dat gezag en liet zich voor zijn steun aan dat gezag of zijn neutraliteit in 1012 o.a. betalen door zich door keizer Hendrik II te laten belenen met Walcheren, de Bevelanden en het eilandenrijk van de Vier-Ambachten. Aangezien de `Mitthelburgensis portus' daar toen de enige plaats van betekenis was is het aannemelijk dat op de burg dan een grafelijk Gastrum is gevestigd als kern van een Vlaams bestuursdistrict het begin van de Vlaamse in vloed die zo duidelijk haar stempel op de Middelburgse geschiedenis heeft gezet. Ook de kerk is actief: er komen kerken en kloosters en zo kunnen we ons geleidelijk aan een stad voorstellen, gelegen binnen de ring van St.-Pieterstraat, Noordstraat en Lange Delft, met daarbuiten rond de Westmonster een markt en bij het tegenwoordige Hofplein de Noordmonster (Oude Kerk). De plaats is dan omvangrijk en belangrijk genoeg om voor stadsrechten in aanmerking te komen. Wanneer die zijn verleend is onbekend; het moet echter in de tweede helft van de twaalfde eeuw zijn gebeurd, want het oudst bewaarde stadsprivilege verwijst naar een oudere keur (art. 22 ed. Unger: Wie in Middelburg bedorven of versneden wijn verkoopt, wordt beboet op de wijze als in de oude keur staat vermeld). Dit latere privilege, van 1217, werd de stad geschonken door Johanna van Vlaanderen en haar leenman Braaf Willem I van Holland. Het is een stuk met een duidelijk Vlaamse inslag, waarbij de Vlaamse keuren, die op het eind van de twaalfde eeuw door Philips van de Elzas voor de Vlaamse steden waren uitgevaardigd, model hadden gestaan. Het stuk bevat hoofdzakelijk bepalingen van civielen strafrechterlijke aard (de handtekening van Willem 1 onder deze keur bewijst dat de graven van Holland vorderingen hebben gemaakt met hun aanspraken op Zeeland Bewesterschelde. Het is ook aannemelijk dat het initiatief tot deze keur eerder van Willem dan van Johanna is uitgegaan; in 1220 doet Willem een bijna succesvolle poging Johan na dit gebied te ontfutselen). Willem II, de Rooms-Koning, die Middelburg zeer heeft begunstigd (hij werd er ook begraven), bevestigde het hiervoor genoemde privilege in 1254 in aanmerkelijk uitgebreide vorm. Het is een van de oudste officiële documenten, die in de Nederlandse taal zijn gesteld (het stuk van 1217 is nog in het latijn), maar de echtheid ervan is door verscheidene autoriteiten betwist. Niet betwist is echter dat er een stuk met een dergelijke inhoud heeft bestaan. Willem II deed echter meer. Hij gaf, als blijk van zijn vertrouwen in de mogelijkheden van de stad, toestemming tot een enorme gebiedsuitbreiding, waardoor het stadsoppervlak van 11 op 48 ha werd gebracht en de stad tot aan de tegenwoordige binnengrachten werd vergroot. Aldus was de basis gelegd voor Middelburgs economische bloei, die zich aanvankelijk concentreerde op de in het stadsprivilege van 1217 al genoemde wijnhandel en op de lakenhandel, die naar oren komt in het statuut dat Floris V op I juni 1271 deed uitgaan voor het gilde der kooplieden. Zonder schokken of emoties is het proces van de bloei niet verlopen. Allereerst was daar de Vlaamse kwestie, waarbij vele Zeeuwse edelen voor Vlaanderen opteerden, maar Middelburg trouw bleef aan zijn graaf Floris V. Het moest die trouw in 1290 bekopen met een beleg, dat echter niet te veel schade aanrichtte. Een tweede beleg volgde toen de ambitieuse Wolfert van Borssele Zeeland naar zijn hand probeerde te zetten en Middelburg niet meedeed. In 1303 werd de stad in genomen door de Vlamingen, die de muren verwoestten, zodat de aandacht naar de herbouw van de vesting werd getrokken. Het waren roerige tijden. Margaretha van Beieren streed tegen haar zoon Willem V. Middelburg koos eerst voor Margaretha, toen voor Willem, wat een paar interessante privileges opleverde, maar toen Willem krankzinnig werd en zijn broer Albrecht uit Beieren werd gehaald om hem te vervangen, ging het weer mis en een beleg was nodig om tot een vergelijk te komen. Van Willem VI ontving Middelburg in 1406 het uiterst belangrijke stapelrecht, krachtens hetwelk alle op Walcheren binnenkomende goederen in Middelburg moesten worden overgeslagen en opgeslagen. Bij de moeilijkheden rond Jacoba van Beieren wedde de stad op het goede paard en mocht tenslotte Filips de Goede inhuldigen met alle egards die de gelegenheid vereiste (1426). Het legde de stad geen windeieren, wat mag blijken uit het feit dat in 1452 kon worden begonnen met de bouw van het nieuwe stadhuis. Met evenveel pracht en praal werd later (1494) Filips de Schone ingehaald en in 1515 viel Karel V soortgelijk eerbetoon ten deel. Karel V ontpopte zich als een nieuwe Willem II. Hij verordonneerde dat vreemdelingen zitting konden nemen in het stadsbestuur wat voor de internationale handel van de stad gunstig was en vestigde de stapel van de wijnen in de Arnestad. De Arne was echter aan het dichtslibben en daarom gaf hij toestemming tot het graven van een havenkanaal, dat ten westen van de Nieuwlandse weg nog altijd in het landschap te herkennen is. Arnemuiden werd door Middelburg flink onder de duim gehouden de tegenstellingen bestaan nog altijd! maar het opkomende Vlissingen en Veere klein houden was moeilijker. Het lukte echter met een beroep op Karel V. Vlissingen mocht zijn havens niet uitbreiden, Middelburg kocht de heerlijkheid Welsinge en stelde zijn havenmond aldus veilig. Tussen deze politieke gebeurtenissen door, die met veel laveren gepaard gingen, breidde de handel zich uit, niet zozeer doordat Middelburgers schepen uitrustten om waar ter wereld ook de goederen op te halen en door te verkopen dat deden ze op grote schaal pas later maar meer door van hun stad een knooppunt te maken, waar waren werden aangevoerd, overgeslagen en verder getransporteerd. In zekere zin werd Middelburg een poort van Europa, weliswaar in geduchte concurrentie met Brugge, Antwerpen en Bergen op Zoom, maar Middelburg kon zich naar voren schuiven, dank zij zijn onvolprezen rede van Arnemuiden, terwijl Brugge steeds meer last ondervond van het dichtslibben van zijn aanvoerwegen en Antwerpens nadeel! de Honte nog slecht bevaarbaar was. Daar komt bij dat de landsheer en de plaatselijke overheid deden wat zij konden om het de buitenlandse kooplieden met privileges zo aangenaam mogelijk te maken. In het begin ging het hoofdzakelijk om laken en wijn, later passeerde alles wat verhandelbaar was de Middelburgse rede. De diversiteit van goederen was even groot als de diversiteit van nationaliteiten. In het kielzog van de Merchant Adventurers en de kooplieden van de Hanze, verschenen er Schotten, Engelsen, Duitsers, Bretons, Normandiërs, Genuezen, Venetianen, Portugezen, Spanjaarden enz., aanvankelijk op grond van het aan de Arnestad verleende stapelrecht, later op grond van stapelprivileges en bi-laterale stapelverdragen. Niet al tijd waren deze verdragen even stabiel: grote buitenlandse organisaties als de Hanze en de Merchant Adventurers zochten allereerst hun eigen voordeel, zodat zij nu eens in Middelburg dan weer elders hun basis hadden. Een veelgehoorde klacht, die Middelburg eigenlijk nooit helemaal heeft kunnen ondervangen, was het gebrek aan voldoende of aantrekkelijke retourvracht (later zou dit bijdragen tot het verval van de stad: er viel letterlijk niets te halen, het was een uithoek). Niettemin bleef het vooralsnog op de rede een komen en gaan van koopschepen en nam de welvaart ongekende proporties aan. Het waren immers niet alleen de kooplieden die van de handel profiteerden, de hele burgerij had er via toevoerbedrijven en -dien sten een aandeel in. Bladeren in de stadsrekeningen geeft een inzicht in die afgeleide activiteiten: heudelieden voor het overslag verkeer, maar ook voor de transito op Engeland of Antwerpen, makelaars, waarden (Middelburg moet een bloeiend kroegleven hebben gehad en de nu zo net gerestaureerde Spanjaardstraat was eens de enige plek, waar de meisjes van plezier hun nering mochten bedrijven), ballasters (lieden die zand haalden van de platen in de Schelde voor schepen die geen retourvracht hadden), haringpakkers, kraankinderen, balanskinderen, houttuiners, wijnslepers, kurktellers, fruitpakkers enz. In 1559 behaalde Middelburg nog een mooi succesje in een proces tegen Antwerpen, want toen erkende de Grote Raad dat Middelburg het stapelrecht had voor wijnen op de Schelde. Van die tijd af liep driekwart van de wijnaanvoer naar de Nederlanden over Middelburg. Nieuwe tijd. Lang heeft die vreugde niet geduurd, in 1572 was alles afgelopen, niet slechts de handel, ook de meekrapindustrie, de lakennijverheid, de zoutraffinaderij, haringvisserij met de daarvan afhankelijke kuipersbedrijvigheid. Voor Middelburg braken zware tijden aan. Het kan de stedelijke overheid zeker niet zijn ontgaan dat er iets broeide. In het tweede kwart van de 16e eeuw kunnen op allerlei plaatsen ketterse denkbeelden worden gesignaleerd, terwijl daarnaast de kritiek op de levenswandel van de geestelijkheid steeds luider werd. De liberale overheid nam het niet zo serieus, ook niet toen er een bisschop kwam, die inquisiteur was geweest, evenmin toen zij opdracht kreeg scherp op te letten dat de oude religie in ere werd gehouden. Men meende met enig laveren de zaak wel in de hand te kunnen houden. Het bijwonen van `onbehoorlicke sermoenen ende predicatiën' werd verboden, maar op de naleving van het verbod werd nauwelijks gelet. Zelfs toen de beeldenstorm op 13 juli 1566 duidelijk had bewezen, dat het ernst begon te worden, trad men gematigd op; de hervormden die nu openlijk te voorschijn kwamen met een verzoek om een kerk, waar zij hun bijeenkomsten konden houden, kregen nul op hun rekest, maar preken buiten de Zuiddampoort (de Hagepreekgang bij de Dwarskaai herinnert nog aan de plek) werd toegelaten. Het strenge plakkaat, dat al voor de beeldenstorm had moeten worden afgekondigd, werd pas in 1567 opgehangen. Handelsbelangen zullen bij dit liberale optreden zeker op de achtergrond hebben gestaan en vormden ongetwijfeld het motief om nog in 1571 het betalen van de tiende penning te weigeren. Des te vreemder is het dan te moeten zien hoe Middelburg, na de overgang van Vlissingen en Veere naar de Prins, plotseling streng koningsgezind wordt en weigert met de opstand mee te doen. Manifesteert zich hier een Middelburgse stijl, die het beneden de waardigheid achtte zich in te laten met ordinaire zaken als revolutie? Is het de tegen stelling tot Veere, Vlissingen en Arnemuiden, die de stad bewoog zich afzijdig te houden? Belette het feit dat de hoogste rechts en bestuurscolleges zich binnen haar muren bevonden, haar de trouw te breken? Wilde het toen al voorbeeldstad' zijn? Een duidelijke motivering is niet gegeven. Misschien is de stad in haar aarzeling overrompeld en was zij omsingeld voor ze er erg in had. Wel slaagde de Spaanse gouverneur Mondragon er nog in door de belegering heen te breken en het stadsgarnizoen met verse troepen aan te vullen, maar ook zijn aanwezigheid kon het lot niet keren. Pogingen van Spaanse zijde om de stad te ontzetten faalden en na twee jaar beleg was ze, uitgehongerd, gedwongen zich over te geven. De Prins, die zelf het beleg had geleid, dicteerde de 'un conditional surrender'. Mondragon en de geestelijkheid werd vrije aftocht verleend. Middelburg kreeg een schatting opgelegd van f 100.000 en haar overheersende positie werd aan alle kanten verkleind en ingedamd. De ergste smaad was wellicht dat het altijd gekleineerde en machteloos gehouden Arnemuiden door de Prins tot stad werd verheven. Het zou niemand hebben verbaasd als de stad deze klap niet had overleefd. Middelburg liet zich echter zo gauw niet intimideren. Het was aangeslagen, maar niet verdoofd en langzaam krabbelde het weer over eind en probeerde de sterk geslonken invloed weer op te bouwen. Landelijk keek het aanvankelijk de kat uit de boom: het liet duidelijk merken voor de Unie van Utrecht niets te voelen en het afzweren van Philips II had wel haar instemming, maar werd niet afgekondigd. Liever probeerde het in haar directe omgeving, Walcheren en Zeeland iets van het verloren terrein te herwinnen. De stad had tenslotte zo'n dominerende rol gespeeld dat men haar, ondanks alle maatregelen die het tegendeel probeerden, toch moeilijk kon passeren wilde er geen vacuum ontstaan. De afschuwelijke manier waarop geuzen en Spanjaarden hadden huisgehouden op het platteland van Walcheren, had daar tot een verschrikkelijke armoede geleid. Middelburg had betrekkelijk weinig geleden, er was nog kapitaal en dat werd gebruikt om de groep ambachtsheerlijkheden, die het reeds bezat (Brigdamme, Nieuwerkerk, Mortiere, Hayman en Welsinge) uit te breiden met wat er zo geleidelijk aan te koop werd aangeboden: het Seis- en Noordmonsterambacht, Koudekerke, Kleverskerke, Oost-Souburg, Nieuwerve, Schellach, Poppenroedeambacht en Popkensburg, Oostkapelle, West-Souburg, Domburg, Westkapelle, Boudewijnskerke en Poppekerke. Ook op inpolderingen legde het zich toe (Middelburgsche polder, Kleine Middelburgsche polder). Het onzalige plan om de vergaderingen van de Staten te laten alterneren in de hoop daarmee Middelburgse 'lobby's' de pas af te snijden, liep vanzelf stuk op de praktijk. Het voortdurend meeslepen van ambtenaren en archieven bleek onoverkomelijke moeilijkheden op te leveren. Stukje bij beetje herwon de hoofdstad de oude invloed, mede omdat het aanvankelijk economisch ook niet slecht ging. Verder had natuurlijk alles wat er zich afspeelde op het politieke toneel in Holland, zijn terugslag op Zeeland en Middelburg, zij het doorgaans minder fel. De lange weg van Amsterdam en den Haag naar Middelburg zorgde ervoor dat de soep niet zo heet gegeten kon worden. Het Twaalfjarig Bestand, dat Oldenbarne velt zijn hoofd kostte, ging hier a.h.w. ongemerkt voorbij. De oorlog werd hervat, maar speelde zich niet meer op Walchers territoor af en Middelburg profiteerde ervan. Middelburg was nog steeds de grote koopstad, al ondervond het nu meer concurrentie van bijv. Vlissingen en Veere en moest het, landelijk gezien op den duur Amsterdam en Rotterdam laten passeren. De dood van stadhouder Willem II, die graag nog wat had willen doorvechten om net zoveel roem te behalen als zijn vader Frederik Hendrik, maar door zijn staatsgreep het stadhouder schap zeer discutabel had gemaakt, veroorzaakte een stroom van geruchten (hij zou zijn vergiftigd) en rellen, die leidden tot plunderingen van enkele orangistenhuizen en het afzetten van de leider van de oranje-partij, Hendrik Thibaut. Het bleef een paar jaar onrustig; in 1666 zat Thibaut echter weer in de stadsregering. In 1672 braken er opnieuw rellen uit Beronicius speelde daarbij een rol), maar resoluut optreden van Willem III wist erger te voorkomen. Niet te voorkomen was de deconfiture van de Leenbank, die door wanbeheer tot een 'desolate boedel' vervallen bleek te zijn. Om die bank te saneren, was Middelburg gedwongen al zijn heerlijk heden te verkopen en daarmee een stuk van zijn aanzien prijs te geven. Inmiddels had ook de eerste West-Indische Compagnie het loodje gelegd, alles als gevolg van de Engelse oorlogen. Bij de dood van Willem III kwamen er opnieuw rellen, nu tussen twee rivaliserende regentenfacties. De ene groep zette de andere af, het stadhuis werd een paar uur bezet, het volk liep te hoop en nu duurde het wat langer voor alles weer pais en vree was; in 1716 zaten vertegenwoordigers van beide groepen echter weer tevreden naast elkaar op het kussen. De inval van de Fransen in Zeeuwsch-Vlaanderen (1747) bracht het volk opnieuw op de been. Toen het statenjacht werd uitgerust om een commissie naar de overkant te brengen dacht het publiek dat de regenten er vandoor gingen en begon te plunderen, om in ieder geval dat genoegen nog te hebben voor de Fransen het deden. Het bleek echter om wat anders te gaan. Vlissingen en Veere, die op dit stuk een traditie hadden op te houden, opteerden voor de Prins en Middelburg deed dit toen ook maar. Willem IV kwam zelf naar de stad, die alweer volkomen rustig klaar zat om hem toe te juichen. De opstand van 1787 was ernstiger. Toen deed het volk een poging om af te rekenen met de patriotten en gebruikte daarbij zelfs klein geschut. De patriotten namen de benen, maar keerden in 1795 in triomf met de Franse legers terug en zo begon de Franse tijd, die Middelburg de nekslag zou geven. Alvorens op deze periode in te gaan, lijkt het goed te bezien wat er te ruïneren viel, m.a.w. in het kort in te gaan op de economische ontwikkelingen die het hierboven geschetste politieke bedrijf begeleidden. Middelburg kwam, zoals gezegd, politiek geschonden uit het beleg van 1572-1574 te voorschijn, maar het had te lang een centrale plaats in het handelsleven van West-Europa ingenomen, om in economisch opzicht zon der meer van de kaart te verdwijnen. Het tegendeel was waar. Men had het in die ander half jaar van beleg node gemist en zocht het weer op om het oude bedrijf voort te zetten. Toch kreeg de handel vrij spoedig een ander karakter, beter: een nieuwe dimensie. Door de val van Antwerpen, was transito-verkeer in die richting niet wel meer mogelijk. Door diezelfde val vluchtten honderden Antwerpenaren naar Middelburg (en ze kwamen niet alleen uit Antwerpen, maar uit tal van plaatsen in Vlaanderen). Daaronder bevonden zich vele kooplieden, die een andere manier van handeldrijven gewend waren: niet wachten tot er wat werd aangevoerd en het dan doorverschepen of doorverkopen, nee, zelf erop uitgaan om de goederen te halen. Hun tochten beperkten zich (vaak noodgedwongen) aanvankelijk nog tot de Oostzee, de Portugese kusten en de Levant, maar al spoedig kregen die ondernemingen een stimulans. In 1597 verscheen er bij de Middelburgse boekverkoper en uitgever Barent Langenes een boekje 'Verhael valide Reyse by de Hollantsche schepen ghedaen naar Oost Indien', in 1598 gevolgd door een `Journael van de Reyse' in het Nederlands, Latijn en Frans. Deze boekjes bevatten het verhaal van de zgn. Eerste Schipvaart, de geslaagde reis van Houtman naar Oost-Indie, een Amsterdamse onderneming. Dat Langenes er zo happig op was deze verhalen uit te geven en bij wijze van spreken naar Texel gereisd moet zijn om de aantekeningen van een der opvarenden te pakken te krijgen Houtman keerde op 14 augustus 1597 in Nederland terug) geeft wel aan dat hij in Middelburg en elders grote belangstelling verwachtte voor deze publicatie. Terecht, want in Middelburg liepen minstens twee kooplieden rond met vergevorderde plannen voor een dergelijke reis: Ten Haeff, een Middelburger en de Moucheron, telg van een uit Antwerpen afkomstig geslacht. Via deze twee figuren, die zich uiteraard gesteund wisten door een aantal voortvarende geld schieters, begon Middelburg zijn wieken uit te slaan. De Moucheron had reeds een serie baanbrekende expedities achter de rug, had vergeefs gezocht naar de noord-oostelijke doorvaart en daarbij en passant de handel op de Witte Zee in gang gebracht, had de Middellandse Zee bezeild, de Westafrikaanse kusten en Zuid-Amerika en had onmiddellijk na diens terugkeer in Nederland Houtman weten te engageren voor een nieuwe tocht naar de Oost. Ten Haeff had een soortgelijke, zij het wat minder spectaculaire carrière achter de rug, maar liep met precies dezelfde plannen rond als de Moucheron, zodat beider vloten met een verschil van amper drie weken in 1598 uitzeilden, die van de Moucheron uit Veere, die van Ten Haeff uit Vlissingen. Ten Haeff had succes, de Moucheron had weinig geluk, werd door zijn geldschieters in de steek gelaten en moest tenslotten om erger te voorkomen uit wijken naar Frankrijk. Het verhaal van deze tochten sprak echter enorm tot de verbeelding en in het vervolg waren dergelijke toch ten niet meer uit de economische overwegingen van de Middelburgers weg te denken. De compagnie van Ten Haeff fuseerde met wat van de Moucherons compagnie was overgebleven tot de Vereenigde Zeeuwsche compagnie, die in 1601 weer een tocht onder nam, maar bij de oprichting van de Vereenigde Oostindische Compagnie in 1602 daar onderdak vond als 'kamer Zeeland'. Aan de Middelburgse welvaart was een wezenlijk onderdeel toegevoegd. Tot het bombardement van 1940 legde het Oost-Indisch Huis aan de Rotterdamse kaai van die grootheid en welvaart een duidelijk getuigenis af. Nu rest eigenlijk alleen nog het huis van de equipagemeester aan de Maisbaai en het grote pakhuis in de Verwerystraat, hoek Glazen kaststraat. De bijdrage van de West Indische Compagnie was minder spectaculair. Ze werd opgericht in 1621, failleerde, werd in 1674 opnieuw opgericht en bleef in leven tot 1791. De VOC hield het uit tot 1799. De Compagnie heeft aanvankelijk goede jaren gekend, vooral toen de kaapvaart bloeide en Piet Hein de zilvervloot binnenhaalde; ze heeft opmerkelijke dingen gedaan en even opmerkelijk verprutst (de koop van Manhattan en de stichting van Nieuw Amsterdam), maar in het algemeen lagen haar resultaten altijd lager dan die van de VOC. Keerde de VOC gemiddeld 18% uit, de WIC kwam zelden hoger dan 5%. Toch heeft West-Indië voor Middelburg (en Zeeland) een belangrijker rol gespeeld dan de Oost. Bij de kolonisatie van West-Indië zijn vele Middelburgers en Middelburgse handelshuizen betrokken geweest. Ook met slavenhandel heeft de WIC zich bezig gehouden, maar in dat verband moet vooral ook de Middelburgse Commerciecompagnie worden genoemd die, opgericht in 1720, haar bestaan tot 1888 heeft weten te rekken, in haar laatste jaren echter uit sluitend als scheepswerf. Natuurlijk deed ook zij aan kaapvaart, maar toen het monopolie van de WIC eindelijk was doorbroken leek de slavenhandel lucratiever. De Compagnie ontwikkelde daarvoor de berucht geworden driehoekshandel: in Middelburg werden goederen ingenomen die aan de Afrikaanse kust gewenst waren, aan die kust werd dan voor die goederen `kroesvee' gekocht, dat in de West werd verhandeld voor plantageproducten die vervolgens naar Europa werden overgebracht, enz. Voor al deze activiteiten, die niet alleen door compagnieën, maar ook door particulieren werden bedreven waren banken nodig. De Bank van Lening werd reeds genoemd, de gelijk tijdig met de Commercie-Compagnie opgerichte Assurantie Compagnie bleef tot in de Franse tijd werkzaam, maar overleefde die niet, zoals vrijwel alles wat tot Middelburgs bloei heeft bijgedragen omstreeks die tijd ten onder ging. Belangrijker dan deze was echter de in 1616 opgerichte Wisselbank, die met de Bank van Lening de grote credietinstelling van die dagen vormde. De eerste WIC was de grootste klant van de Wisselbank en toen de WIC failleerde sleepte zij de Wisselbank en bijna ook de Bank van Lening in haar val mee. Middelburg was toen echter nog sterk genoeg om die stormen te doorstaan en verder te gaan. Zij het dan dat ze o.m. het merendeel van de destijds verworven heerlijkheden weer van de hand moest doen. De Franse tijd was de stad echter te machtig, al zou het onjuist zijn die tijd bij uitsluiting de schuld te geven van de terugval. Terugblikkend zijn de symptomen al eerder aanwijsbaar. De laatste Engelse oorlog had al rake klappen uitgedeeld en dat men die eigenlijk al niet meer kon opvangen, kwam omdat de energie was opgebruikt. De ware vechten ondernemingslust was verdwenen, het was te makkelijk gegaan, het geld was te rijkelijk binnengevloeid. Aan het begin van de periode stond een stad, die alles op alles moest zetten om zich weer een plaats te heroveren, die zich waar moest maken en daarvoor een visie moest ontwikkelen. Die visie kwam er, mede gestimuleerd door honderden Vlaamse immigranten die voor hetzelfde probleem stonden. Het stadsbestuur heeft deze zaken goed geleid en gestimuleerd, waar dat in zijn vermogen lag (de stadsbestuurders hadden trouwens vaak zelf geld in die ondernemingen zitten). In 1574 was het beleg voorbij. Vier jaar later besluit men tot de eerste stadsuitbreiding, aan de noordzijde van de Dam om de wijn handel woon- en opslagruimte te bieden. Twintig jaar later besluit men tot een uitbreiding die het stadsareaal van 48 op 156 ha brengen voor woonhuizen, pakhuizen en aan de buitenkanten bedrijven, scheepswerven, opslagplaatsen enz. De energie die door de generatie van toen werd opgebracht heb ben de latere generaties geen tweehonderd jaar kunnen volhouden een beeld dat overigens niet alleen in Middelburg en niet alleen in die tijd te zien is geweest. De Franse tijd. Op 13 februari 1795 dansten de Middelburgers op de Markt om de vrijheidsboom en namen de patriotten, die in het kielzog van de Franse troepen de stad waren binnengekomen, het bestuur in handen. Alles moest nu anders. Bij vrijheid, gelijkheid en broederschap paste geen oligarchie, het vrije volk moest zijn eigen vertegenwoordigers aanwijzen. De weggekapte familiewapens op vele zerken in vele kerken vertellen tot in onze tijd hoe men zich die gelijkheid o.m. dacht. Niettemin moest er worden bestuurd. Van der Palm, een man die alle kanten uit kon (in zijn jeugd had hij met de patriotten geflirt, was uit angst gevlucht en in Middelburg in dienst getreden van de 'proppenobel' Van de Perre, liberaal maecenas maar regent eerste klasse, en zou nog weer later koning Willem I met een gloedvolle rede bewieroken) herinnerde zich zijn verleden en nam de leiding van de grote volksvergadering in de Oostkerk. De vergadering haalde niet zoveel uit: de regering werd provisioneel gehandhaafd, maar op 28 mei vervangen door een Provisionele Municipaliteit, waarin inderdaad geen regenten van de oude stempel zaten. Niets haalde trouwens wat uit, want de Fransen hadden het toch voor het zeggen en hun aanwezigheid veroorzaakte voor Middelburg, maar ook voor de rest van het land het einde van alle buitenlandse handel, het verlies van alle buitenlandse bezittingen. Dat betekende een klap die, zoals de latere geschiedenis laat zien, de stad nooit meer te boven is gekomen. Van bloeiend handelscentrum, waar van de naam over de hele wereld bekend was, zakte het weg naar de rang van een sluimerend provinciestadje, dat misschien interessant was als springplank naar een carrière elders in het land, maar zeker niet om te blijven. Het hele land heeft moeite gehad om de ellende van de Franse tijd en de veranderingen, waarvoor toen de kiem werd gelegd te verwerken; bij de stichting van het koninkrijk was Middelburg echter wel zeer plotseling in een uithoek komen te liggen. Oude rivalen als Rotterdam en Amsterdam hadden minder moeite er bovenop te komen. Administratief volgde Middelburg het patroon dat ook elders in den lande werd doorgevoerd: de scheiding van rechtspraak en bestuur, alsmede de reorganisatie van het gemeentelijk bestuur in wat tenslotte burgemeester, wethouders en gemeenteraad zou worden. In andere opzichten hadden stad en provincie het soms moeilijker. Zeeuws Vlaanderen was al sinds 1795 niet meer bereikbaar en dat kostte de Middelburgse graanmarkt zijn omzet. Jaarlijks werd daar toch voor ongeveer drie miljoen verhandeld. Van die drie miljoen ging weer retour aan andere goederen en materialen. Ook in ander opzicht was de relatie met de 'overkant' belangrijk, omdat kooplieden uit Holland haar gebruikten om via Middelburg en Zeeuws-Vlaanderen hun producten naar Oostenrijks gebied te verzenden en van deze transito-handel bleef uiteraard ook het een en ander hangen. Vele Zeeuwen ook hadden daar grote bezittingen. De Zeeuwen, hun de solate toestand overziende, dachten dat Lodewijk Napoleon, die er blijk van had gegeven echt wel iets van zijn koninkrijkje te willen maken, misschien soulaas zou kunnen bieden en nodigden hem uit voor een bezoek. Dan kon de vorst de toestand zelf in ogenschouw nemen en kon er eens rustig worden gepraat over middelen tot herstel. Lodewijk toonde wel neiging die uitnodiging te aanvaarden en stuurde zijn staats raad Hendrik van Royen, om poolshoogte te nemen en een rapport op te maken. Deze van Royen was met een Vlissingse getrouwd, de schatrijke Anna Louissen en had, opeens een vermogend man, z'n baantje als rector van de Latijnse school in Vlissingen opgegeven en was in de politiek gegaan. Van 1795 tot 1798 had hij nog in Vlissingen gewerkt als substituut fiscaal bij het departement der Marine en was toen naar Den Haag gegaan, waar hij snel carrière maakte. Hij was de bij uitstek geschikte man om het 'toen' en 'nu' van Zeeland met elkaar te vergelijken. Zijn rapport loog er niet om en is buitengewoon illustratief voor het verval waaraan Zeeland en Middelburg ten prooi waren. De opsomming van de schuldenlast van het gewest, die zo hoog was gestegen dat men door gebrek aan inkomsten niet eens meer rente en aflossing kon betalen laten we, hoe interessant ook, buiten beschouwing. Hier een aantal andere punten: in 12 jaar tijds (het rapport is van 1807) is Middelburg een kwart van zijn bevolking kwijt geraakt; hele wijken liggen verlaten; zij die leefden van de scheepvaart, de binnenvaart en de toeleveringsbedrijven als scheepstimmerwerven, houthandel, en touwslagerijen zijn naar elders vertrokken. Vertrokken zijn ook, door de centralisatie politiek van de regering, het opheffen van de Zeeuwse admiraliteit en de Zeeuwse munt, tal van hoge ambtenaren, die met hun hoge salarissen nog een stukje van de economie overeind hadden kunnen houden. Daardoor weer zijn diverse goede winkels waardeloos geworden en/of verlaten. De eigenaars zijn niet langer in staat aan hun hypotheekverplichtingen te voldoen. De haven is dusdanig dichtgeslibd dat een schip van middelmatige omvang Middelburg niet meer kan bereiken. De stad kan zijn schuldeisers niet meer betalen en is niet meer in staat de armen kassen, godshuizen enz. waarop een steeds groter beroep wordt gedaan afdoende te subsidiëren. Noodzakelijke reparaties worden niet meer uitgevoerd. Vele bruggen zijn voor rijtuig en, sommige zelfs voor voetgangers af gesloten wegens gevaar voor instorten. De bruggen voor enkele stadspoorten zijn veranderd in dammen, want het puin van de huizen die in de binnenstad zijn in gestort of die zijn afgebroken wegens instortingsgevaar wordt hier in de vest gegooid. Het dok is dusdanig vervallen, dat het niet meer bruikbaar is. Op de drie scheepstimmerwerven is in de afgelopen 12 jaar nog maar één schip gebouwd: tot de middenstandsbedrijven, die zijn afgebroken of gesloten behoren een buskruitmolen, een lijnbaan, een scheepswerf, een aantal tabaken chocoladebedrijven, een stijfselmakerij, een salpeterrafinaderij, een oliemolen, enz. enz. Nauwelijks lag dit droef verhaal bij Lodewijk op tafel of een nieuwe ramp trof Zeeland. In de nacht van 14 op 15 februari 1808 braken de dijken door en liepen grote delen van het departement onder. Het water was nu ook letterlijk tot de lippen gestegen. Een jaar later kondigde Lodewijk zijn bezoek aan. Op 20 april zou hij voor een 'werkbezoek' uit Bergen op Zoom arriveren. Het resultaat van de besprekingen, zoals dat per decreet van 6 juni 1809 werd bekend gemaakt, zag er niet ongunstig uit: Middelburg kreeg financiële steun, binnen twee jaar moest er bij Veere een nieuwe haven zijn, die rechtstreeks met de stad was ver bonden, eenvierde deel van alle kabels en touwen, die de nationale vloot benodigde zou door de Middelburgse lijnbaan worden geleverd, een vierde deel van het voor de scheepsbouw benodigde hout zou van de Middelburgse zaagmolens komen en t.a.v. de graanhandel op Zeeuwsch-Vlaanderen werd een nota in het vooruitzicht gesteld. De Zeeuwen hebben amper tijd gehad om het verhaal te lezen. Op 29 juli 1809 ontscheep ten de Engelsen een troepenmacht op het BreCzand, op 31 juli capituleerde Middelburg en kreeg nu de last van een Engelse bezetting te dragen. De expeditie, slecht georganiseerd en weinig doortastend geleid, werd een groot fiasco, 'zeeuwse koortsen' decimeerden de troepen en twee dagen voor kerstmis hadden de Engelsen Walcheren al weer verlaten. Op eerste kerstdag landde generaal Cort Heyligers met zijn Hollandse jagers en stond 's middags in Middelburg. Misschien hoopte hij nog erger te voorkomen. Dat is dan niet gelukt. Op 27 december 1809 hing er een proclamatie aan het stad huis, afkomstig van de Franse divisie-generaal Gilly, waarin de zin 'Uw eiland maakt deel uit van het Franse keizerrijk'. Toch had één dag de Nederlandse vlag van de abdijtoren gewaaid! Het mooie decreet, dat Lodewijk Napoleon op 6 juni 1809 had ondertekend, is natuurlijk nooit meer ter sprake geweest. Lodewijk heeft met Middelburg geen contact meer gehad en abdiceerde op 1 juli 1810. Triest voor de Middelburgers, die zich zelfs bereid hadden getoond voor hem de abdij tot een paleis te verbouwen, als hij hen maar uit de misère hielp. Op 9 mei 1810 was Napoleon zelf al in Middelburg verschenen en noemde bij die gelegenheid burgemeester Schorer een vlegel. De volgende dag diende Schorer de keizer van repliek, correct maar `met eenige fermeteit' en de keizer, in tegenstelling tot wat iedereen verwachtte, leek het te waarderen. Dit vormde echter geen beletsel om Zeeland vijf dagen later te transformeren in een `Departement des Bouches de l'Escaut'. Voor Middelburg maakte het weinig verschil. Het leed, als alle andere steden in het land, onder conscriptie, censuur, requisitie, douane enz. In bij open water gelegen plaatsen werden fortuinen verdiend met smokkelen, Middelburg kon moeilijk mee doen en zo ontging haar ook dit voordeeltje. Het einde van de Franse bezetting was bizar. Na de slag bij Leipzig begonnen de geallieerden Zeeland te ontruimen, de bevolking verbrandde de douanehuisjes en de Fransen vluchtten. Op 8 december 1813 woei er al een Engelse vlag van de toren van Zierikzee. De Fransen weigerden echter Walcheren prijs te geven, hoewel het eiland eigenlijk geheel door geallieerden was omsingeld. De apathische bevolking deed niets. Pas op 5 mei 1814 kon mr. Schorer, nu als Commissaris-Generaal van de souvereine vorst, Middelburg binnentrekken. Wekenlang waren de Middelburgers dus, wellicht ongeweten, onderdanen geweest van de inmiddels op de Franse troon gekomen Lodewijk XVIII! Het koninkrijk. Anders dan in 1574 ging Middelburg de nieuwe tijd tegemoet. In 1574 blaakte het van ambitie, greep het iedere kans en zette a.h.w. de fortuin naar zijn hand. Nu ging het, geestelijk en materieel ontredderd de negentiende eeuw tegemoet. Het elan was geweken en ofschoon er in de 19e eeuw stellig een aantal mijlpalen te noteren vallen, het is niet meer teruggekeerd. Toen de voorzitter van Provinciale Staten in de eerste vergadering van 19 september 1814 sprak van 'den diep vervallen staat van al de middelen van ons bestaan' doelde hij uiteraard op de Franse tijd omdat die als de meest direct aanwijsbare schuldige ten tonele kon worden gevoerd. De oorzaken zaten echter, zoals hierboven al op gemerkt, dieper. Het was als met de roest in een spatbord, om een hedendaagse vergelijking te gebruiken. Een tijdlang is er niets te zien omdat de lak het keurig camoufleert. Een klein tikje is echter voldoende om eensklaps een groot gat te ver oorzaken. Uit dat gat is Middelburg nooit helemaal boven gekomen. Niet dat er geen pogingen zijn gedaan. Koning Willem I, die handelde op basis van een soort verlicht despotisme en in industrialisatie een remedie zag voor veel kwalen, was zeker bereid te helpen. Wat dat aangaat hadden de nota van Van Royen en het decreet van Lodewijk Napoleon zowaar nog enig effect. Op grond van dat decreet had de bekende waterstaats man Adries Schraver opdracht gekregen plannen te ontwerpen voor die nieuwe haven van Middelburg, die ergens bij Veere zou komen te liggen, om niet opnieuw met dicht slibben te worden bedreigd. Schraver was met zijn gewone voortvarendheid aan het werk gegaan, had gemeten, gerekend en ontworpen, waarna hij zijn plannen ter goedkeuring had voor gelegd aan het ministerie van waterstaat. De bedoeling was dat die haven geschikt zou zijn voor de grootste typen Oostindië-vaarders en in twee jaar zou kunnen worden gegraven. Middelburg kon dus meteen aan de beurt komen voor de verwezenlijking van een van zijn meest geliefkoosde plannen en de koning, die door daden wilde bewijzen dat het hem ernst was met zijn pogingen tot economische verheffing van zijn onderdanen, zegde graag steun toe. In twee jaar was het kanaal gegraven; de koning kwam persoonlijk naar Middelburg om de plechtige opening bij te wonen. Met een beetje handig organiseren had men een Oostindië-vaarder net op tijd voor de kanaalmond weten te krijgen, zodat de koning verzekerd was van een hoopgevend schouwspel. Helaas verscheen er geen schip toen de koning met de plaatselijke autoriteiten onder het baldakijn op de Rouaanse kade stond. Wel een boodschapper die meldde dat het schip in het kanaal op een ondiepte was vastgelopen. De geïrriteerde vorste eiste afhandeling van de rest van het programma en verdween. Een gedenkzuil op die plek herinnert nog altijd aan zijn aanwezigheid destijds, maar in zekere zin was dit vastlopen een symbool: de economische omstandigheden hadden zich gewijzigd. Er waren voorlopig geen Oostindië-vaarders meer en toen ze er wel waren, kwamen ze niet meer naar Middelburg om hun waren te lossen. De centra van bedrijvigheid hadden zich verlegd. Middelburg was een uithoek geworden zonder achterland, zonder faciliteiten. Toen de koning de Nederlandsche Handel Maatschappij oprichtte, dacht hij ook aan Middelburg en hij gaf de stad een agentschap. De door Multatuli later berucht gemaakte koffieveilingen konden echter in de Zeeuwse hoofdstad niet plaats vinden, want wie kwam er naar Middelburg om die koffie af te nemen? Aanvoer op provinciaal niveau was mogelijk en werd ook gedaan, maar met grotere quanta wist men geen raad. Zo ging het met alle andere pogingen om de oude glorie te doen herleven. De Commercie Compagnie had alle stormen doorstaan en de ongunstige tijden overleefd, al was ze niet onbeschadigd uit de slag gekomen. Ze probeerde het nu samen met de Handel Mij en reedde een schip uit naar Java. Het was een laatste poging. Dankzij haar lijnbaan en haar scheepswerf (ze bouwde de eerste boten voor de veerdienst op Breskens, in 1828 de houten raderstoomboot De Schelde en in 1842 de houten raderstoomboot Stad Vlissingen No. 1 en was dus wel degelijk met haar tijd meegegaan) kon zij haar bestaan nog enige tijd rekken, maar op 20 december 1889 sloot zij definitief haar boeken. Het ene economische streven zat het andere vaak in de weg. De compagnie had hoge verwachtingen gekoesterd van de kanaalplannen uit de jaren '70. Toen het kanaal er eenmaal lag bleek het door sluizen constant gehouden waterpeil van dien aard, dat de werf niet meer kon worden gebruikt en geld om de werf aan te passen was er niet. Bij al die projecten, het kanaal van 1817, het kanaal van 1870, de spoorlijn van 1872 hielden vele hoge heren met hoge hoeden en ambtscostuum, fraaie redevoeringen, waarin het thema 'terugkeer van de aloude welvaart' centraal stond. Er kwam echter geen terugkeer, hoogstens enige verbetering van de bestaande toestand, want Middelburg had nog steeds niet geleerd kleinschaliger te denken, had zich niet voldoende gerealiseerd dat het ingeklemd zat tussen twee grote havens Rotterdam en Antwerpen, die het ver voorbijgestreefd waren. De Schelde was nu immers een vrije waterweg geworden en Antwerpen had daarvan onmiddellijk geprofiteerd; het Kanaal door Walcheren was niet gegraven om Middelburg te helpen al was het wel prettig om in die voorstelling te geloven maar om de Belgen via de binnenwateren een doorgang naar Rotterdam te verschaffen. Natuurlijk haalden kanaal en spoorlijn Middelburg uit zijn isolement en op den duur heeft dat ook rendement afgeworpen. Het rendement was echter kleinschalig; niet in de grootschalige stijl die men had verwacht. Hoe triest het er in de eerste helft van de 19e eeuw in feite voorstond, illustreren de bevolkingscijfers: in 1795 (en toen was er al achteruitgang; de stad had jaren van 30.000 gekend!) bedroeg het aantal inwoners nog ruim 20.000, in 1815 waren er daarvan nog 13.114 over en in 1820 is men zelfs onder de 13.000 gezakt. Daarna begint weer een lichte stijging: in 1833 noteert Middelburg 14.010 inwoners (in dat jaar bedroeg de totale bevolking van Walcheren 34.533 inwoners dat is ruim 4000 minder dan de bevolking van Middelburg op 1 jan. 1982 alleen: 38.655!). En dan is er nog niet eens gesproken over de sociale omstandigheden, waaronder die 13.000 leefden: volgens een ruwe schatting viel de helft in de 'bedeling'. Coronel (1859), de stadsgeneesheer die zich in deze materie het meest heeft verdiept, doet daarover onthullende mededelingen: 'Meneer, ik ben aan de Punt groot geworden: daar stond mijn vader en daar sta ik nu reeds dertig jaar; is de wind west en de zon aan de noordzijde, dan staan we aan dien kant, anders aan de overzijde van de kaai, net als de beesten, met den rug naar den wind en in de zon'. Toch was niet alles droefenis, kommer en kwel, vooral niet in de tweede helft van de eeuw. Het leven van een man als Dirk Dronkers bewijst dat de fut er lang niet overal uit was. Zijn vele plannen mogen niet altijd een succesvol einde hebben bereikt, hij durfde iets en deed iets. De houthandel van Alberts (1870) heeft tot voor enkele jaren bestaan, de ijzergieterij van Boddeaert, thans rsv-gieterij Middelburg, bestaat nog, het initiatief van de Amerikaan Thomas Mace om in Middelburg fittingen te gaan maken (1889), kan binnenkort met een honderdjarig bestaan worden bekroond, al is de fabriek nu allang onderdeel van het Philipsconcern. Zo valt er wel meer te noemen. Op provinciale schaal is Middelburg er langzamerhand weer bovenop gekrabbeld; de droom van weleer is echter uitgedroomd. Men lag hier gewoon een paar tempi achter. Oorlog en daarna. Het bombardement van mei 1940, de inundaties van eind 1944 en de watersnood van 1953 hebben Middelburg wreed maar doeltreffend uit zijn slaap gewekt. Bij het bombardement kwamen 22 mensen om het leven; burgemeester Walré de Bordes had de bevolking tijdig gewaarschuwd de stad te evacueren. Daardoor bleven levens gespaard, maar had de brand die op het bombardement volgde praktisch vrij spel en gingen 573 woonhuizen en 18 open bare gebouwen verloren. Ca. 45.000 m' puin werd uit de stad afgevoerd. Bezien wij de foto's van de verwoeste stad met de ogen van nu, dan lijken bij het puinruimen ook enkele restaurabele gevels en panden te zijn meegenomen; men bedenke echter, dat de drang naar behoud van het oude pas in de loop der na-oorlogse jaren is gegroeid en in 1940 minder sterk meesprak. Dat ziet men ook bij de reeds in het eerste bezettingsjaar ter hand genomen herbouw van winkels en woonhuizen een activiteit die vrij spoedig moest worden gestaakt door gebrek aan materialen. Het principe was gezond: kleinschalige, geïndividualiseerde panden, geïnspireerd op het 18e-eeuwse karakter van de binnenstad, maar door haast en gebrek aan ervaring is dit onvoldoende tot zijn recht gekomen. Men vergelijke b.v. de wijze waarop het 'gat' aan de zuidzij de van de Dam met de Dwarskaai is gevuld, met de veel latere vulling van het 'gat' in de Singelstraat. De 'Delftse school' heeft stellig haar verdiensten, maar had in Middelburg best wat minder schools kunnen worden toegepast. Op de Dam en de kaaien werden ca. 50 houten noodwinkels gevestigd en al spoedig werd besloten tot herbouw van abdij en stadhuis abdij; bouwkunst; hier boven bij Monumenten). Op het einde van de oorlog trof Middelburg, beter gezegd Walcheren, een nieuwe ramp: de inundaties, waardoor duizenden van het platteland binnen de vesten van Middelburg een goed heenkomen zochten. In die dagen 'woonden' er in Middelburg ongeveer 40.000 mensen en wie de stad in die dagen heeft gezien, kan zich enigszins voorstellen hoe de stad er moet hebben uit gezien op het einde van de 17e eeuw, toen zij, op het toppunt van haar bloei, meer dan 30.000 mensen huisvestte. Op 6 november capituleerden de Duitsers en kon Middelburg in ernst met de herbouw beginnen. Deze herbouw duurde tot de jaren '50, de verfijningen (restauraties) kwamen daarna, maar toen was de bevolkingsdruk inmiddels zo groot geworden, dat de binnenstad Been soulaas meer bood en men buiten de vesten woningen moest bouwen. Aan de wederopbouwperiode herinnert nog het gewijzigde stratenplan, de verlegging van de as van de Markt en de verkleining van het plein, de aanleg van het Plein 1940 voor een busstation dat inmiddels allang weer uit de binnenstad is verdwenen. In grepen die evenzovele miskenningen inhouden van de historisch gegroeide platte grond. Beter geslaagd is het herstel van de bolwerken die door het zoute water hun prachtige beplanting hadden verloren, maar op boomplant dag' (4 nov. 1947; prinses Juliana en de Engelse premier Attlee kwamen ervoor over) een begin van reconstructie ondergingen en er thans weer in hun oude luister bijliggen. In de jaren '60 begon voor Middelburg een periode van enorme groei. Tussen 1960 en 1980 steeg het bevolkingscijfer met 70%, van ca. 20.000 naar ca. 38.000, waardoor in 1970 het oude record van 1660 (ca. 30.000 inwoners) werd gebroken. Niet alleen de over de hele wereld plaatshebbende bevolkingsexplosie was hier debet aan, maar ook de komst van industriële vestigingen bij de stad en op het tot industrie-terrein getransformeerde Sloegebied, waar werknemers woonruimte vroegen. Daarnaast (Middelburg-ambtenarenstad) de enorme uitbreiding van het aantal ambtelijke diensten en instellingen. De grootste groei viel na 1965. De helft van de Middelburgse woningvoor raad dateert van na dit jaar. De gemeentelijke herindeling van 1 juli 1966, toen Sint Laurens en Nieuwen St.-Joosland bij de gemeente Middelburg werden gevoegd, speelt hierbij een rol. De jaren 1971 t/m 1974 gaven de hoogste vestigingsoverschot ten te zien. De migranten waren vooral afkomstig uit de randstad; het merendeel uit de provincie Zuid-Holland. Deze groei, die gepaard ging met waaiervormige gebiedsuitbreidingen om de binnenstad heen (de plattegrond van Middelburg heeft nu het aan zien van een soort 'fan') hing ook samen met de kapitale werken die binnen de provincie werden ondernomen tot ontsluiting en tegelijkertijd beveiliging van het gebied (Zeelandbrug, Deltaplan, aanleg Rijksenprovinciale wegen). Niet kan worden ontkend, dat de ramp van 1953 Zeeland plotseling in het centrum van de landelijke belangstelling heeft geplaatst, waardoor het als 'ontwikkelingsgebied' lange tijd een soort voorkeursbehandeling genoot. Tegenover het kleine industriegebied aan het kanaal bij de Meelfabriek, ontstond het grote industriegebied Arnestein. Voor de binnenstad (schitterend gerestaureerd door de samenwerking van Rijk, provincie, gemeente en particulieren) betekende de stadsuitbreiding een steeds toenemende verkeersdruk. Ter verlichting van die druk kwam in 1973 het eerste deel gereed van de westelijke, aan de binnenstad rakende `tangent', voor door gaand verkeer tussen noord en zuid. In of bij het centrum werd een aantal parkeerterreinen aangelegd. Op het Damplein werd daarvoor in 1972/73 een oud en gespaard gebleven huizenblok afgebroken. Misschien zou men dat nu ook niet meer doen; toegegeven moet echter worden dat de afbraak beeldverfraaiend heeft gewerkt, al staat de Graanbeurs er daardoor nu wat verloren bij. De grootste nieuwbouwuitbreidingen vonden plaats ten zuiden van het kanaal waar de Magistraatwijk (Plan-Zuid', 1964) en Dauwendaele (1967) ontstonden. Andere nieuw bouwgebieden zijn de Griffioen (vanaf 1949), 't Zand, de Stromenwijk (vanaf 1958), Klarenbeek (merendeels na 1970) en Nieuw-Middelburg Voor het eerste complex woning en in laatstgenoemde wijk werd de eerste steen al in 1921 gelegd. Op het ogenblik (1982) stagneert de groei, vooral door het uitblijven van verdere industriële vestiging in de omgeving. De recessie heeft zelfs tot bedrijfssluitingen aanleiding gegeven. Welke invloed de economische omstandigheden verder zullen hebben op Middelburgs ontwikkeling, valt niet te voor spellen. `De koek is op', is een veelgehoorde uitdrukking. Bovenstaand overzicht heeft echter laten zien, dat de stad, zelfs na ander halve eeuw van aftakeling weer tot bloei kon komen. Het na-oorlogse herstel, op provinciale maat, maakt dat Middelburg wel een stootje kan velen. Cultureel leven: Ofschoon de bekende Zeeuw dr. P.J. Meertens een boek van 500 bladzijden heeft geschreven over het Letterkundig leven in Zeeland in de 17e eeuw, geeft hij reeds in de inleiding toe hoofdzakelijk geleid te zijn door overwegingen van locaal-patriottische aard en erkent dat er wel belangrijker onderwerpen zijn. De letterkunde van de Middelburgers valt in dat op zicht niet uit de toon, ook niet wanneer wij teruggaan tot de middeleeuwen of voortgaan tot de 20e eeuw. Rederijkerskamers hebben hier stellig gebloeid, maar hun productie voorzover overgeleverd, is vrij banaal, hoezeer zij ook het publiek moge hebben geboeid. De Zeeusche Nachtegael, samengesteld naar aanleiding van het bezoek dat Anna Roemers in 1622 aan Zeeland bracht en bedoeld om de rest van Nederland te tonen dat Zeeland ook meetelde, haalt toch niet bij wat de rest van Nederland destijds kon laten zien, al komt zij hier en daar in de buurt. Jacob Cats, die aan deze bundel zijn medewerking gaf, heeft in 1623 Middelburg al verlaten en zijn letterkundig werk dat hem tot volksdichter maakte verder elders gepubliceerd. Bovendien heeft hij in Middelburg alleen maar de grondslag voor zijn maatschappelijke carrière gelegd; hij was er niet geboren. Simon van Beaumont zette zijn beste werk in de Nachtegael, maar was niet eens een Zeeuw en is na een aantal Middelburgse jaren ook naar Den Haag ver trokken. Blijven als rasechte Middelburgers de de Brune's en Pieter Boddaert, alle drie auteurs van stichtelijk, filosofisch werk; de laatste ook als historicus verdienstelijk: de hoofdstukken over Walcheren en Middelburg in de 'Tegenwoordige Staat' werden door hem samengesteld. Opvallend is dat de meeste letterkunde uit de betere kringen stamt. Volkskunst la Brederode komt men niet tegen. Uitzondering op deze regel is dr. P.C. Boutens. Hij was de zoon van een winkelier op de Markt, maar schreef naast eenvoudige verzen vaak zeer aristocratische poëzie. Met de schilderkunst doet zich hetzelfde probleem voor. Er is hier druk geschilderd. Aan de roem van de Nederlandse 17e eeuwse schilderkunst heeft Middelburg echter weinig bijgedragen. En dan nog waren het meestal schilders die van buiten kwamen, een tijdlang in Middelburg werkten en vervolgens weer naar elders vertrokken. De indruk ontstaat, dat ze hier het stimulerend contact met vakgenoten misten en daarom op den duur weggingen, naar Holland, of het buitenland. Willem Eversdijck was ten minste een echte Zeeuw, een geboren Goessenaar, die in Middelburg z'n werkterrein vond. Voor Philips Angel, Johannes Goedaert, Abraham Coorte en Jakob Perkois geldt dat het echte Middelburgers waren, die hun hele leven in hun geboortestad hebben gewerkt. Cornelis van Barlaer, de glasschilder hoort ook tot die groep, maar dan hebben we het eigenlijk gehad. Ondanks het feit dat Middelburg vol prachtige gebouwen staat, kennen we maar zelden de namen van hun ontwerpers en wanneer we ze kennen, blijken het meestal weer `buitenlanders' te zijn, Vlamingen of Hollanders. Daniel de Blieck, misschien nog meer bekend als architectuur-schilder, was waarschijnlijk een Middelburger, heeft daar in ieder geval een leven lang gewerkt en staat bekend als de ontwerper van een paar Compagniesgebouwen. De rij kan dan meteen gesloten worden met Jan de Munck. Hij komt weliswaar uit Hulst, maar het terrein van zijn werkzaamheden ligt in Middelburg, waar hij een aantal bouwwerken naliet, die op de stad een duidelijk stempel hebben gedrukt. Ook op het gebied van de wetenschappen ligt niet alles even briljant. Een universiteit heeft Middelburg nooit bezeten, al heeft het er wel moeite voor gedaan. Prins Willem prefereerde echter Leiden, een stad die karakter had getoond door zich tegen de Spanjaarden te verzetten, in tegenstelling tot Middelburg dat hij anderhalf jaar had moeten belegeren om het aan zijn kant te krijgen. Middelburg heeft het toen maar geprobeerd met een quasi-universiteit, de Illustre School, die echter nooit is geworden wat men bedoelde. In 1611 werd de school opgericht en men slaagde erin de beroemde theoloog Gomarus naar Middelburg te krijgen. Deze heeft hier inderdaad college gegeven, maar hield het in 1614 al voor gezien. Gomarus kon niet opschieten met z'n collega Walaeus, toegezegde subsidies bleven uit, de studenten bleven weg. Toen de theologische faculteit van het Franse Saumur een beroep op hem deed, ging hij dan ook met graagte weg en daarna horen we pas weer van de school in 1650. Middelburg poogt de zaak dan ruimer op te zetten, met behalve een leerstoel theologie, ook leerstoelen voor geschiedenis, rechten en wijsbegeerte, maar ook dit plan liep dood. Een poging om de school nieuw leven in te blazen in 1676 eindigde met een rel, waar zelfs de prins aan te pas kwam, want Middelburg zat toen midden in de coccejaanse-voetiaanse twisten en de beide hoogleraren de Mey en Momma waren coccejanen. Meer succes had een poging uit 1709. Natuurlijk kwam er weer een theologische faculteit, maar daarnaast werd aandacht besteed aan geschiedenis, wijsbegeerte, natuurkunde en medicijnen. Op medisch gebied werd al gedurende een halve eeuw aan onderricht gedaan: in 1659 was in de anatomiekamer van het Gasthuis een Collegium anatomico-chirurgicum opgericht en dat kon, hoewel enkele malen gesloten en weer geopend, in de Illustre School worden geïncorporeerd. Door toedoen van Napoleon werd de school, na een eeuw, echter opgeheven en van latere mogelijkheden het instituut in enigerlei vorm te doen herleven heeft Middelburg geen gebruik meer ge maakt. De activiteiten van de veelzijdige stadsarchitect de Munck, die op zijn huis een observatorium liet bouwen, getuigen van belangstelling voor de sterrekunde (zeer belangrijk ook in verband met de scheepvaart), maar nog belangrijker waren de pogingen van de medicus Stocke, die jaren lang lezingen hield over moderne natuurkunde en de daardoor gewekte interesse bundelde in twee genootschappen, die in 1780 werden verenigd in het Natuurkundig Gezelschap, dat nog bestaat. Al spoedig werd het een Natuurkundig Genootschap (van 1785 tot 1887 heeft er zelfs een Natuurkundig Genootschap voor dames bestaan) en de bekende maecenas Van de Perre, zelf zeer geïnteresseerd, stelde het Genootschap een pand ter beschikking in de Latijnse Schoolstraat. Ook de Teekenacademie met Perkois en Coenraad Kayser vond hier onderdak en het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dat in Vlissingen was ontstaan uit een Frans Leesgezelschap (1769) en een departement in Middelburg had mocht eveneens over de ruimten beschikken. Van de visie van Van de Perre om door het samenbrengen van deze instellingen een cultureel centrum te ontwikkelen is door zijn vroegtijdige dood en door de politieke omstandigheden niets gekomen. Ook een grote openbare bibliotheek stond op Van de Perre's programma. Dat idee werd later opgepikt door mr. G.A. Fokker, met als gevolg dat gedeputeerde staten bij besluit van 11 februari 1859 besloten tot de oprichting van een provinciale bibliotheek. Zeeland is aldus naast Friesland de enige provincie die over een dergelijke instelling beschikt. Het gymnasium is vermoedelijk geboren als kloosterschool (abdij?), maar daaromtrent is niets met zekerheid te zeggen. De officiële geschiedenis begint in 1365, als de Groote Scole in de stadsrekeningen wordt vermeld. Na de Reformatie wordt ze in de stukken gemeenlijk aangeduid als de Latinsche Scoole; blijkens een inscripite op de voorgevel van haar oude verblijf droeg ze in 1692 de wijdse naam van Gymnasium Illustre. Eeuwenlang heeft de school in het Middelburgse culturele leven een waardige plaats ingenomen, al hebben de leerlingen dit niet altijd zo gezien. Voor de meesten was zij het voorportaal tot hoger onderwijs en de leerlingenlijsten, die zijn bewaard gebleven vermelden de namen van vele in het Zeeuwse illustere namen. In 1965 vierde het gymnasium zijn 600-jarig bestaan. Ruim tien jaar later ging het op in één dier vage creaties, die een nieuw onderwijs beleid met de naam Scholengemeenschap bestempelde. Dat een school met een dusdanig rijke traditie, uniek bijna in Nederland, met zo weinig omslag door het gemeentebestuur van de kaart werd geveegd was voor vele oud-alumni een pijnlijke ervaring. Over het Middelburgse muziekleven in vroeger dagen bestaat weinig documentatiemateriaal. In de 18e eeuw werd de bovenzaal van het Ykkantoor als concertzaal ingericht en wekelijks werden daar concerten gegeven. Wie dit deden en wat er werd gespeeld is niet bekend. In 1839 verhuist de concertzaal naar een bovenzaal van de abdij aan de Groen markt. Toen die zaal tot statenzaal werd bestemd bleek het muziekminnende Middelburgse publiek groot genoeg om uit eigen middelen in de Singelstraat een concertengehoorzaal te stichten (1896). Deze zaal, onlangs gerenoveerd en aangepast, verzamelt nog steeds met koffieconcerten, solistische optredens en uitvoeringen van het Zeeuws Orkest het muziek-minnend publiek. Bekend zijn uit de vorige eeuw de Muziekfeesten, georganiseerd door de in 1834 opgerichte zangvereniging 'Tot oefening en uitspanning', meestal in de grote zaal van het Schuttershof. De programma's van die feesten geven de namen van alle zangers (uitsluitend Zeeuwen, vele bekende namen) en alle orkestleden (enkele Zeeuwse strijkers, verder alleen Duitsers, hoofdzakelijk uit Keulen en Krefeld). Dit wekt de indruk dat de toestand dienaangaande net was als nu: een kern van locale amateurs, aangevuld met beroepskrachten van elders. Niettemin had men de Vereeniging voor instrumentale muziek, op gericht in 1888, die o.l.v. Caro geuniformeerd door de stad marcheerde en Morks als dirigent en componist had. Thans heeft de Instrumentale plaats gemaakt voor majorettencorpsen, onder Amerikaanse invloed, maar heeft Middelburg een prachtige muziekschool en muziekbibliotheek en het reeds genoemde baanbrekende Festival Jeugd en Muziek. Kerkelijke geschiedenis: Naast de profane cultuur de geestelijke, apart behandeld, omdat Middelburg een zeer rijk gevarieerd kerkelijk leven heeft gehad. Nagenoeg alle religieuze bewegingen in ons land, legale en illegale, zijn in Middelburg terug te vinden. Zo was het in de middeleeuwen, zo was het na de Reformatie, zo is het nu nog. Het begin hult zich als gebruikelijk in nevelen. Niemand weet, wanneer er in Middelburg een parochie is gesticht. Vermoedelijk echter al in de 10e eeuw. De Westmonster, waarom heen zich de markt groepeerde, is in ieder geval de oudste kerk van de stad. Aanvankelijk hoorde ook de burg tot haar gebied, maar dit hield in 1266 op toen de kloosterparochie (abdij) van de Westmonster werd af gescheiden. De Westmonster, die zelf oorspronkelijk behoorde bij de St.-Paulus-abdij te Utrecht, moet al spoedig tot kerkfiliatie zijn overgegaan. Dochterkerken waren Arnemuiden, Welzinge, Koudekerke, Hogelande, Biggekerke, Krommenhoeke op Walcheren en voorts een aantal plaatsen op Zuid-Beveland. Eerder reeds waren afgescheiden de kerk van West-Souburg en de Middelburgse Noordmonster. Of de West monster al vroeg een kapittel van kanunniken had en of het misschien deze kanunniken waren die in 1123 onder Alboldus de kloostergemeenschap hebben gevormd, waaruit later de Maria-abdij van de norbertijnen is gegroeid, is niet bekend. Wel staat vast dat de norbertijnen bepaalde rechten hadden in de Westmonster en dat dit na 1266 zo is gebleven. De Abdij had het patronaatsrecht over een der pastoorsplaatsen in de Westmonster. In de 14e eeuw viel het recht om priesters voor te dragen toe aan het stadsbestuur. Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië zorgden ervoor, dat aan de kerk een kapittel van 12 kanunniken werd verbonden (1497). De Westmonster bezat relikwieën van het heilig bloed en het heilig kruis, die bij processies door Arnemuidenaren moesten worden rondgedragen. Na de afscheiding van de kloosterparochie had de kerk twee pastoorsplaatsen; in 1334 werd dit getal verdubbeld. In 1575 werd de inmiddels bouwvallig geworden kerk op last van Willem van Oranje afgebroken, maar van 19 sept. 1574 tot 13 maart 1575 is ze nog bij de Reformatie in gebruik geweest. Na de Westmonsterparochie is die van de Noordmonster de oudste van Middelburg. Waarschijnlijk stond de kerk er al in de 11e eeuw. Haar dochterkerken waren Buttinge, Brigdamme met Popkensburg (St.-Laurens), Gapinge, Schellach, Kleverskerke en Zandijk met Veere. Ook zij had op Zuid-Beveland kerken gesticht. Oorspronkelijk behoorde zij aan het kapittel van de Utrechtse St.-Pieter, maar later moet het patronaatsrecht aan de graaflijkheid zijn vervallen. In 1284 schenkt Floris V dat recht tenminste aan de Duitse Orde, die toen nog gevestigd was te Zandvoorde. Later sticht Willem III er een kapittel van kanunniken, dat hij meteen de kerk cadeau doet. Op 10 mei 1560 werd de kerk door Paus Pius V verheven tot kathedrale kerk van het toen gevestigde bisdom Middelburg. Veertien jaar later werd de kerk aan de hervormden geschonken. Ze haalden alles weg wat de kerk sierde, het orgel, de schilderijen, de beelden enz. Die zijn toen voor goed verloren gegaan. Een kapel aan de zuidzijde van het koor werd ingericht voor het consistorie van Middelburg. Later kreeg de kerk de naam van Oude Kerk en op oude kaarten vindt men daarom het tegenwoordige Hofplein wel aangeduid als Oude kerksplein. De laatste dienst is er gehouden op 14 augustus 1809. In 1833 is ze voor f 19.300 voor sloop verkocht. De derde parochie van Middelburg was sinds 1266 verbonden aan de abdij. De aan Maria gewijde Koorkerk, was het domein van de kanunniken of koorheren. In hun kerk hing het door Dürer zo bewonderde altaarstuk van Gossaert Mabuse, dat door een wonder aan de beeldenstorm ontsnapte, maar niet lang daarna bij een ordinaire brand toch verloren ging. In deze kerk lagen ook de graven van graaf Willem II en zijn broer Floris de Voogd. De kerk was aan St. Nicolaas gewijd, wel een bewijs dat er toen al handel werd gedreven. Op 1 april 1575 werd de Nieuwe Kerk, zoals ze voortaan zou heten, door de hervormden in gebruik genomen. De muur die het profane volk in de Nieuwe Kerk scheidde van de geestelijkheid in de Koorkerk, bleef bestaan. In de Koorkerk heeft ook de Engelse gemeente nog een tijdlang haar diensten gehouden, terwijl door de week de Illustre School er haar lessen gaf. In het midden van de 17e eeuw werd de behoefte gevoeld aan nog een kerk. De bevolking was aanmerkelijk toegenomen en begon de 30.000 te naderen. Zo kwam in 1667 de Oostkerk in gebruik. Behalve de abdij, waarvan de vroege geschiedenis nauwelijks bekend is kende Middelburg natuurlijk nog diverse andere instellingen van geestelijke aard. Het klooster van de minderbroeders zal wel het oudste zijn. Tussen 1234 en 1242 moet het zijn gesticht als een van de eerste in ons land. Het klooster bezat een grote boomgaard, waaraan de Bogaerdstraat nog herinnert. Na het beleg in 1574 is het klooster afgebroken en werden de terreinen met huizen bebouwd. De franciscanen waren uiteraard ook in de stad actief. Bogarden zaten hier al voor 1271, in de St. Pieterstraat, waar zij een eigen kerk hadden, die na 1676 in gebruik werd genomen door de Waalse gemeente. De kerk heeft daar gestaan tot het bombardement van 1940. De grauwzusters hadden een klooster Bachten 's Gravensteene en daaraan herinnert nog altijd de Zusterstraat. Hun klooster dateert van 1473 en hun kerk, de Vismarktkerk, werd in 1592 afgestaan aan de Engelse gemeente die toen uit de Koorkerk moest vertrekken. In 1650 namen de hervormden de kerk weer over. In 1808 werd ze voor sloop verkocht. De augustijnen, die misschien al in de tweede helft van de 13e eeuw in Middelburg zaten, hadden een klooster aan het eind van de Vlasmarkt. Zij verlieten de stad in 1574 en hun gebouwen werden twee jaar later verkocht aan het gilde van de Edele Handboog, nu Schuttershof (vrijwel niets meer herinnert daar nog aan de augustijnen). Achter het stadhuis stond het klooster van de cellebroeders, die na 1574 mochten blijven, omdat ze zich bezighielden met zieken verplegen en het gasthuis toen vol lag met besmettelijk zieken. Later zijn ze gesaeculariseerd. Hun kerk moesten ze afstaan aan de Engelse gemeente, toen de hervormden de Vismarkt kerk wilden terug hebben. Cellezusters, zo ze hier al geweest zijn, woonden in de Blinde Hoek. Hun gebouwen werden na 1574 een tijd lang gebruikt als armenschool. Later werd een deel van deze behuizing verbouwd tot woning voor de rector van de Latijnse school. Het Begijnhof was een van de oudste in ons land; in 1249 beschikte het al over een eigen kapel en begraafplaats. Het terrein van de begijnen werd (ruwweg) omsloten door de Spanjaardstraat, de Wagenaarstraat en de Schotse hoek (Koningstraat). Aan de noordkant lag het tegen de stadsmuur (ruwweg Zuidsingel) aan. Een enorme lap grond, waarvan de gemeente voor de Reformatie al een stuk had afgeknibbeld voor de St.-Jorisdoelen. Na het beleg werden de terreinen ter beschikking gesteld van het gasthuis, dat tegen de stadsmuur een pesthuis bouwde. De terreinen werden geleidelijk aan bebouwd; nu is er niets meer van over dan een naam. Buiten de Noord Havenpoort lag het Leprozen huis, waaraan nog de Lazarijstraat herinnert. De johannieters vestigden zich in 1317 aan het eind van de naar hen genoemde St. Jansstraat. Graaf Willem III had hen daar ruimte ter beschikking gesteld onder voorwaarde dat hij door hen steeds gastvrij zou worden ontvangen. In 1594 werden hun bezittingen door de magistraat geconfisqueerd. De Duitse Orde vestigde zich aan de zuidzijde van het tegenwoordige Hofplein. Later verbouwde Van de Perre de resten van hun gebouw tot het paleisje, waar nu de rechtbank zetelt. Tot de middeleeuwse in stellingen in het oude Middelburg behoorde ook het gasthuis dat eerst aan Maria, later aan Barbara was gewijd. Het stond op de hoek van de Nieuwstraat en de Lange Delft. De resterende kapel heeft vele kerkelijke gezindten gediend en is nu in gebruik bij de Christelijk Gereformeerde Kerk. De Reformatie heeft in Middelburg reeds vroeg aanhang gevonden. Het is bekend dat de augustijnen, vroegere ordebroeders van Luther, niet afkerig waren van zijn ideeën. Enkelen moesten zeer nadrukkelijk tot de orde worden geroepen. Wederdopers en doopsgezinden vond men hier ook al snel. Bij deze groep vielen de eerste martelaren. Ook het calvinisme vond vroeg ingang. Gelein d' Hoorne preekte hier sinds 1559; dan moet er hier ook zoiets als een gemeente en een kerkeraad zijn geweest. Na de overgave van 1574 kwam d'Hoorne, die naar Engeland was gevlucht, direct terug en werd het kerkelijk leven geordend. Vooral door de toestroom van Vlamingen zal Middelburg zich ontwikkelen tot een echt calvinistisch bolwerk. De stad heeft daarna volop gedeeld in alle beweging en strijd, die er binnen de hervormde kerk in ons land heeft plaats gevonden. In 1575 is hier wel al een Waalse gemeente en de Engelsen hadden ook hun eigen kerk. Middelburg was een toevluchtsoord voor dissenters. De doopsgezinden zijn hier nooit verdreven. Na 1574 konden ze zich onder bescherming van prins Willem ontplooien. Na de val van Antwerpen schonk de magistraat aan de gevluchte luthersen allerlei vrijheden en in 1591 kregen zij hun eerste predikant. De rooms-katholieken werden geduld, sinds 1604. Een Portugees-Israelitische gemeenschap vestigde zich hier in het midden van de 17e eeuw en hield het ongeveer 50 jaar uit. Toen waren ze verdwenen naar Amsterdam waardoor deze stad kansen kreeg die Middelburg door de plagerijen van zijn predikanten jegens hun Israëlitische medeburgers had moeten laten glippen. Middelburg was een van de voornaamste plaatsen van waaruit de nadere reformatie zich over ons land uitbreidde. De sabbat strijd, de grallenstrijd, de harige oorlog, het is allemaal ook op Middelburgs territoor uitgevochten. Jean de Labadie heeft hier niet alleen zijn Waalse gemeente in rep en roer gebracht! De strijd tussen coccejanen en voetianen mag in Zeeland dan niet zo fel hebben gewoed, een van de hoogtepunten speelde zich wel in Middelburg af. En wat men hier te maken heeft gehad met de hattemisten overtreft alles, wat er na de afzetting van Pontiaen van Hattem elders is gebeurd. Tegelijkertijd kreeg men te maken met de verschoristen. Het piëtisme heeft hier wortel geschoten en de psalmberijming van 1773 kende ook hier verbitterde en verbeten tegenstanders. Na de Franse tijd brak de strijd over de Reglementen en de Evangelische Gezangen los. De oefenaar Vijgeboom zorgde voor de nodige conflicten en toen Budding van Biggekerke tot de Afscheiding overging (1836), had hij in Middelburg onmiddellijk een kring, die zich echter spoedig weer splitste, zoals dat bij de Afscheiding gebruikelijk was. De ledeboerianen vormden hier een groep, de togastrijd woedde nergens zo hevig als hier, de doleantie in Zeeland speelde zich hoofdzakelijk af in Middelburg en omgeving. Toen de mensen die uit Afscheiding en doleantie waren voortgekomen zich in 1892 verenigden onder leiding van Abraham Kuiper, waren er in Middelburg niet minder dan drie gereformeerde kerken, die tot 1917 naast elkaar bleven bestaan. Na de synode van Assen ontstond hier een Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband, na de splitsing van 1944/45 een Vrijgemaakte Gereformeerde Kerk. Voordien was er ook weer een Christelijk Gereformeerde Kerk ontstaan. Het Leger des Heils heeft in Middelburg ook een plaats in de samenleving gekregen en wanneer we nu in de krant de lijst van kerk diensten bezien, merken we dat na de laatste oorlog de verdeeldheid groter is dan ooit te voren. De onkerkelijkheid trouwens ook, maar die staat niet in die rubriek vermeld.

Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984

Bekijk de originele tekst uit de Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984

Auteur

-S.J.M. Hulsbergen, P.W. Synke, e.a.

Literatuur

  • Unger, Middelburg in Omtrek.
  • Unger, Bronnen.
  • Unger, Monumenten van Middelburg.
  • Huizinga, Burg en Kerspel.
  • Kesteloo, Stadsrekeningen.
  • Tegenwoordige Staat
  • I. Sneller, Walcheren in XVe eeuw.
  • De Stopplaar, de Moucheron.
  • Dommisse, Onderzoek naar eerste omwalling.
  • Heeringa, Leiders Staten van Zeeland.
  • Koch, Middeleeuws Walcheren.
  • De Bruine, Dagboek Schorer.
  • Van Heussen en Van Rijn, Kerkelijke Historie.
  • Henderikx, Oudste Bedelordekloosters.
  • Coronel, Middelburg voorheen en thans.

Zie verder bibliografie, topografische ingang.

Afbeelding

Gemeente Middelburg, na de gemeentelijke herindeling van 1966. Stad Middelburg: 1. Abdijplein; 2. Nieuwe Kerk; 3. Koorkerk; 4. Zeeuws Museum; 5. Lange Jan; 6. Gasthuiskerk; 7. Doopsgezinde Kerk; 8. Oostkerk; 9. Simpelhuis; 10. Lutherse kerk; I I. R.K. kerk; 12. de Vleeshal/Raadhuis; 13. Kloveniersdoelen; 14. Stadsschuur; 15. Huis Van de Perre; 16. Schouwburg; 17. Koepoort; 18. Spanjaardstraat; 19. Gistpoort; 20. K uiperspoort; 21. Station; 22. St.-Jorisdoelen; 23. Concerten gehoorzaal; 24. Molen 'De Hoop'; 25. Seismolen. Brand in 'Brandenburg', 1857. Locatie (hoek L. Delft-L. Burg) thans onherkenbaar (zie pag. 317).Overzicht van de uitbreidingen van Middelburg 1254-1598 (naar Unger: Monumenten).Ten behoeve van de kanaalwerken verdween in 1867 de fraaie Vlissingsche Poort. In een oud kader van grachten en vesten een moderne industrie achter VOC-pakhuizen en conformistische rijtjesflats tussen individualistische oude gevelwanden. Een sleperskar op de Spijkerbrug, VOC-pakhuizen op de achtergrond: Middelburg anno 1914. (in spiegelbeeld)Twee compagnieën dienstplichtigen en een aantal vrijwilligers van de dienstdoende schutterij schepen zich in op de `stoombarge' aan de Rouaanse Kaai om hun best te gaan doen in de Tiendaagse veldtocht tegen opstandige Belgen. Van oud naar nieuw: Demerary, eens een WIC-pakhuis, ca. 1900 (foto) een handel in veevoer annex hooiperserij, werd in 1982 gerenoveerd tot Ambachtencentrum. De Markt ca. 1880, nog echt een ontmoetings- en handelscentrum voor de boeren uit de omliggende dorpen. De hoek 1. boven is dezelfde als die op p. 307. De Loskade, als Walcheren in beweging kwam voor de bietencampagne. Het door industrialisatie veranderde silhouet van Middelburg. Tegenwoordig noemt men dit horizon-vervuiling. Boven: de 18-eeuwse gevelglorie van de oude binnenstad (Dam). Onder: de strakke naoorlogse eenvormigheid van de buitenwijken (Dauwendaele). Middelburg als welvarende koopstad ca. 1675. De bolwerken zijn al geëgaliseerd en beplant. Het havenkanaal brengt de welvaart aan. Uit naoorlogse dagen: DUKW’s-verbindingen over het verdronken eiland. Sinds 1667 domineert de Oostkerk in het panorama tussen Dam en bolwerk. Kleurenplaat: Boven: Oostkerk te Middelburg, gezien vanuit de Schuitvlotstraat. Onder: Kuiperspoort voor de restauratie; thans Muziekschool en Instituut voor Kunstzinnige Vorming.