Haver
Haver |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
(Avéna sativa). In de Oudheid niet als cultuurgewas bekend. Onzeker is, wanneer het gewas naar Europa is gekomen; in ieder ges al laat. Plinius (100 na Chr.) vermeldt dat het door de Germanen gebruikt werd om er brij en bier van te maken. Haver is weinig kieskeurig wat de grondsoort betreft, wel vochtminnend. Op de onvruchtbare gronden kwam evene of zandhaver voor, een diploïde vorm (14 chromosomen), in tegenstelling tot gewone en wilde haver, die beide hexaploïde zijn (42 chromosomen) Men onderscheidde witte, gele en zwarte haver. De eerste werd op de klei verbouwd. In 1939 bedroeg de oppervlakte haver in Zeeland 5031 ha op een totaal Nederlands areaal van 163010 ha. Men verbouwde in het algemeen niet meer haver dan voor de paardevoeding nodig was. In 1978 was in Zeeland nog slechts 993 ha met haver bebouwd, het landelijk areaal bedroeg toen 25219 ha. Het vrijkomen van haverland t.g.v. de inkrimping van de paardenstapel is de totale akkerbouwproduktie ten goede gekomen. Men rekende, dat een paard de opbrengst van 1 ha land nodig had (haver en klaver). Haver is een der meest gezochte voorvruchten van vlas. Het gewas wordt zeer vroeg in het voorjaar gezaaid en is van de granen het laatst oogstrijp; het stro is tegenwoordig moeilijk verhandelbaar. Bij `wit op wit' (witvrucht na witvrucht) verbouwt men haver in het tweede jaar, dus haver na tarwe of gerst en niet omgekeerd. Voor de fabrikatie van havermout is de teeltgering.
AUTEUR
M.A. Geuze