Alexander Francois Sifflé
Alexander Francois Sifflé | |
---|---|
Verkoping van o.a. boeken over Zeeland gedeeltelijk nagelaten door P. Rekker, J.v.d. Graft en A.F. Sifflé, Collectie Affiches ZB, Bron: ZB, Beeldbank Zeeland, nr. 1778 | |
Geboren | 11 mei 1801 Middelburg |
Overleden | 7 oktober 1872 Middelburg |
Beroep | Notaris en schrijver |
VIAF | [1] |
Promoveerde 1825 te Leiden in de rechten (zonder de universiteit te hebben bezocht); volgde 1828 zijn vader op als notaris; oprichter en hoofdredacteur van het oppositieblad De Zeeuwsche Courant (1848); medewerker aan vele periodieken. Zijn poëzie, door velen gewaardeerd, door anderen, onder andere in Braga (Sifflé wil steeds sifflé zijn) gehekeld, verscheen in de bundels Gedichten (1825); Nieuwe gedichten (1844; 2 dln.) en Herfstbloemen (1861). Voor het toneel schreef hij Albrecht Beuling (1831); Filips van Egmont, of het verijdeld verraad (1832); Godefried en Gisla (1833) en Antigone (1836). Zijn verhandeling Over de taalstelsels van Siegenbeek en Bilderdyk werd door het Letterkundig genootschap te Brugge bekroond (1827), die Over het gebruik van min regelmatige rijmwoorden, door Teylers genootschap (1828).
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Auteur
P.J. Meertens
Literatuur
- Nagtglas, Levensberichten.