Natuurkundig Gezelschap
Natuurkundig Gezelschap Te Middelburg |
---|
Het Gezelschap werd opgericht naar de eerste notulen luiden: 'op Woensdag den 29 November 1780 ten huyse van den Hoog Edelen geboren Heere J.A. van de Perre de Nieuwerve, door leden van het reeds bestaand Natuurkundig Collegie, zijnde mr. J.A. van de Perre van Nieuwerve, president; mr. D. Tulleken van Meliskerke, mr. D. Radermacher van Nieuwerkerk, mr. J. Steengracht en mr. W.A. Kien van Citters, dirigerende leden; L. Bomme, secretaris; ds. A. 's-Gravezande, ds. H .J. Krom en ds. C.H.D. Ballot, assessoren; ds. F. Reytsma, tresorier; A.J. de Ruever en M. van Vis vliet, leden'. In dit huis aan het Hofplein te Middelburg is thans de arrondissementsrechtbank gevestigd. De eerste wet van het gezelschap vermeldde dat het zou bestaan uit ten hoogste 30 leden, waarvan 20 contribuerende en 10 docerende. De jaarlijkse contributie bedroeg 8 Zeeuwse rijksdaalders (f 20,80). De oprichting geschiedde in een tijd, waarin de natuurkunde ook buiten vakkring en in heel Europa een brede belangstelling genoot. Reeds vanaf de 16e eeuw was voor het op stellen van natuurkundige theorieën en het formuleren van natuurwetten door natuurkundigen een heel andere weg ingeslagen dan door hun voorgangers in Europa, die hun theorieën uitsluitend baseerden op meestal metaphysische redenering en, soms zonder aandacht voor de realiteit. Copernicus, Kepler, Galilei, later Pascal, Huygens en Newton ging en bij de door hen geformuleerde natuurwetten uit van waarnemingen en proeven, gebruikmakend van instrumenten en van de in ontwikkeling zijn de nieuwe wiskunde. Het duurde tot in de 18e eeuw, eer de belangstelling voor deze natuurkunde doordrong tot buiten de vakkringen. Daarbij waren het vooral de experimenten, die de amateur-natuurkundigen aanlokten. Dr. D. Schoute acht het in zijn 'Geschiedenis van het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg' waarschijnlijk dat de lezingen, gegeven door de Franse natuurkundige Jean Theophile Desaguliers tijdens diens bezoek aan Middelburg in 1729 de aanzet zijn geweest voor het ontstaan van de belangstelling voor de natuurkunde bij een niet vakkundig opgeleid publiek. Deze belangstelling werd vervolgens zeker aangewakkerd door de lessen in de natuurkunde en aanverwante wetenschappen, die de geneesheer dr. Leonardus Stocke gedurende de jaren 1733 tot 1746 gaf aan de leden van de genootschappen in de natuurkunde en in de bespiegelende geneeskunde te Middelburg. Stocke had in Utrecht gestudeerd bij Van Musschenbroek en in Leiden bij Boerhave en 's-Gravesande. Na het vertrek van Stocke en de ontbinding van beide genootschappen bleven de amateur-natuurkundigen enige jaren zonder leraar, tot de komst van Leendert Bomme, een koopman en zeer kundig amateur-natuurkundige. Had het gehoor van Stocke hoofdzakelijk bestaan uit leden van de gegoede burgerstand, waaronder ook de toen jeugdige Bomme en zijn vader, een handelsman, voor de lessen van Bomme hadden volgens Schoute ook 'de aanzienlijksten, de besturende mannen, zich reeds geruime tijd geïnteresseerd'. Deze waren verenigd in het 'Natuurkundige Collegie' en het is dit Collegie waaruit, onder de bezielende leiding van Bomme en mede door de maatschappelijke invloed van Van de Perre, het Natuurkundig Gezelschap voortsproot. Het doel van het Gezelschap en de geest van de samenkomsten blijken duidelijk uit de toelichting die Van de Perre heeft gegeven op de eerste Wetten: 'De Grootheid en Goedheid van het hoogst aanbiddelijk Opperwezen, mijne heren, te leeren kennen en erkentelijk eeren door eene oplettende en aandagtige beschouwing van de werken der natuur en eene verstandige overweging van den aart, eygenschappen en werkingen der stoffelijke weezens, hetwelk wij in 't bijzonder natuurkunde noemen, veredelt 's menschenziel breidt den kring zijner vermogens uyt vermeerdert de genietingen zijns levens veraangenaamt zijn standplaats maakt hem nuttig voor de zamenleving en rijp voor die beoeffeningen, die de bezigheden des geluk zaligen na dit leven in een hogeren trap zullen uytmaken'. Kortom: natuurkunde is zo wel nuttig voor het zieleleven als voor het lichamelijk welzijn. Het streven van Van de Perre, ook anderen dan de bevoorrechte leden van zijn stand te doen profiteren van de verworvenheden, die de lessen bij het Natuurkundig Gezelschap brachten, blijkt uit zijn brief aan professor Te Water. Hij schrijft ernaar te streven, verhandelingen te doen voorbereiden over ontwikkelingen in binnen- en buitenland op het gebied van landbouw, industrie, ontdekkingen, kunsten enz. Deze zouden ter kennis moeten worden gebracht van 'onze vernuftigste en vlijtigste ingezetenen, zo uyt den Burger als Boerenstand'. Voorts: 'dat die verhandelingen nu in kostbare en voor dien stand onverkrijgbare volumes vervat blijven en muffen in de Bibliothequen der gegoede lieden, alwaar ze meer zijn een voorwerp van luxe en ostentatie als beoefening'. De huisvesting van het Natuurkundig Gezelschap heeft perioden van moeilijkheden gekend. Na de eerste twee lessen hij Van de Perre werd `de grote tuynkamer van het Schuttershof aan Balans of grote Societyd' gehuurd. In oktober 1781 verhuisde men naar een huis in de Noordstraat, o.a. omdat het in de 'Joris' te koud was. In 1787 kocht het Gezelschap, samen met de Teekenacademie en met financiële steun van Van de Perre een huis in de Latijnsche Schoolstraat, 'Het Gulden Vlies'. Dit huis kreeg de naam 'Museum Medioburgense'. Uit de door Van de Perre verstrekte hulp en uit andere uitlatingen blijkt, dat hij duidelijk aanstuurde op een Volksuniversiteit. In 1892 werd het Museum verkocht, waarna men tot 1899 de benodigde ruimte in het huis huurde. Daarna ging men achtereenvolgens naar de St.-Joris, de Vergenoeging, Doopsgezinde Kerk, Nieuwe Doelen en het Schuttershof. Vanaf 1962 werden de samenkomsten gehouden in het gebouw de Schakel. Het bij de lessen gebruikte instrumentarium was door aankoop en schenkingen verkregen. Voor het onderhoud en toezicht zorgde een instrumentmaker, in dienst van het Gezelschap. Deze maakte soms ook nieuwe toestellen. De telkens wisselende behuizing na 1899 veroorzaakte veel moeilijkheden bij het beheren en onderhouden der instrumenten. Het bewaren in de Rijks HBS en een wederzijdse bruikleenovereenkomst leidde niet tot een bevredigende situatie. De bewaarplaats onder een oud zeil op een zolder 'bij hout en schavelingen' bleek verre van ideaal. Bij de verkoop van het gebouw in 1899 werden de meest waardevolle instrumenten verkocht aan het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Van de resterende instrumenten werd een deel in bruikleen gegeven aan de rijksleerschool, de burgeravond school en een gemeenteschool. De rest werd later verspreid verkocht. De lessen werden aanvankelijk uitsluitend door leden-docenten gegeven. Hun aantal nam gedurig af door vertrek of overlijden, tot in 1797 slechts ds. Schortinghuis als docent over was. In 1799 werd een vaste lector aangesteld, Johan de Kanter, die na notaris te zijn geweest, zijn verdere leven aan de studie van de natuurkunde wijdde. Hij heeft van 1799 tot aan zijn dood in 1841 het Gezelschap als lector gediend. Daarna werden de lessen door leden of door lectoren, in dienst van het Gezelschap gegeven. Van 1846 tot 1860 was Leendert Janse lector. Vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw waren het dikwijls de leraren van het gymnasium en de HBS die de lessen gaven. Het tarief, aanvankelijk f 10,- per les, werd vanaf omstreeks 1870 verhoogd tot f 15,- per les. Van 1896 af werden nu en dan sprekers van buiten Zeeland uitgenodigd. Behalve natuurkundige onderwerpen werden er ook chemische, wiskundige, meteorologische, biologische en dergelijke behandeld. Bekende namen staan op de lijst van sprekers: Hugo de Vries, J .D. van der Waals, F.A.F.C. Went, Johanna Westerdijk, H.J. Jordan, J. H.F. Kohlbrugge, H.A. Lorentz, M. Minnaert, W.J. de Haas, H.A. Kramers, A.J.P. van den Broek. Nieuwe vindingen werden behandeld: Röntgenstraling (1896); nieuwe chemische elementen (1900); radioactieve stoffen (1902); kunstmanen, ruimtevaart, electronische rekenmachines; deltawerken. Ook hielden A.F.J. Portielje en Jac. P. Thijsse lezingen voor scholieren, resp. over Artis en het vogelleven. In 1929 en 1931 werd aan de leden van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling gelegenheid gegeven de lezingen, tegen betaling, bij te wonen (eerst één, later twee kwartjes). Aanvankelijk was het aantal leden beperkt en men werd slechts lid op voordracht en na ballotage. Het is niet precies na te gaan, wanneer het lidmaatschap open werd. Wel staat in de wet van 1869 dat het aantal leden onbepaald is en dat ieder die lid wil worden zich bij het bestuur kan opgeven. Na goedkeuring door de vergadering worden de nieuwe leden 'aangenaam verklaard'. In november 1980, toen het Gezelschap het 200 jarig bestaan vierde, bedroeg het ledental ruim 100. De jubileumlezing, getiteld 'Hoe exact is Natuurkunde?' werd gegeven door prof. dr. Gerard 't Hooft. Dit onderwerp sluit wonderwel aan op de interesse naar exactheid, die aanleiding was tot het oprichten van het Gezelschap.