Geboorte- en kraamgebruiken
Geboortebruiken en kraamgebruiken |
---|
Bevalling
Een opmerkelijk gebruik was de bevalling op een geïmproviseerd bed, de 'kafzak', een oude molton of katoenen deken die op de vloer werd gespreid. Deze gewoonte, die in Europa vrij algemeen schijnt te zijn geweest, kende men op Walcheren en nog in het begin van de 20ste eeuw op Zuid-Beveland en in Zeeuws-Vlaanderen. Steeds vaker bevielen vrouwen in de bedstee, later in het ledikant. Men huldigde de gedachte dat het openen van de baarmoeder bevorderd wordt door alles in huis open te houden; daarom liet men bijvoorbeeld ook de deur open staan. Dat eb en vloed van invloed zijn op geboorten, werd tot in de 20ste eeuw geloofd. Over de wijze waarop de invloed werkzaam was, bestonden verschillende inzichten. Sommigen meenden dat kinderen bij hoog water worden geboren. Anderen dat de bevalling inzet bij vloed en dat het kind bij eb wordt geboren. Voorts werd geloofd dat het opkomen van de maan de bevalling bespoedigt en dat de meeste bevallingen plaatsvinden met afnemende maan. Ook bestond het volksgeloof dat de kraamvrouw, ook wanneer ze al was opgestaan, op de negende dag weer op bed moest gaan liggen, omdat de baarmoeder zich dan sluit. Dit volksgeloof is evenmin typisch Zeeuws als dat betreffende het verzien van zwangere vrouwen, dat ook in Zeeland volop leefde.
Kraamtijd
De pasgeborene werd ingebakerd (in de pak gedaan), waardoor bewegen onmogelijk werd. Na enkele weken kreeg de baby kleertjes aan. Na de bevalling bleef de kraamvrouw, als ze zich dat kon permitteren, tien dagen in bed. Daaraan lagen medische redenen ten grondslag (strikte rust was gunstig voor herstel en borstvoeding en voorkwam bloedingen en koortsen). Ook bijgeloof wilde dat de vrouw in bed bleef. Door zich zo stil mogelijk te houden, trok de kraamvrouw niet de aandacht van boze geesten. Het geloof aan boze geesten in de kraamkamer verdween vanaf ongeveer 1860. Arbeidersvrouwen konden zich een tiendaagse bedrust niet veroorloven en stonden na een dag of vier al weer in de wei of op het veld. Soms namen ze hun kindje mee om het tijdig te kunnen voeden. De jonge moeder kreeg veel versterkende middelen te eten, vooral eieren en melk, bij welgestelden ook wijn. Een baker (minne) nam het huishouden in de eerste veertien dagen over. Tijdens het kraambezoek werden kaneelkoekjes gegeten. De koekjes werden bewaard in een trommeltje dat met een roze (meisje) of blauwe (jongetje) strik was omwonden. De traditie wilde dat het trommeltje voor het eerst openging als de moeder van de kraamvrouw op visite kwam. Ook het eten van beschuit met kandeel was in Zeeland traditie bij de geboorte van een baby. Dit gebruik bestond ook nog in de tweede helft van de 20ste eeuw. Kraamvrouwen deden op Walcheren ongeveer veertien dagen na de bevalling hun eerste kerkgang. Dit was een symbolische handeling bedoeld om God te eren en te danken voor het herstel. Daarna kon de vrouw zich weer in het openbare leven begeven.
Doop
Veelal had de zondag volgend op de eerste kerkgang de doopplechtigheid plaats. Voor het dragen van het kindje van huis naar de consistoriekamer en van daaruit tijdens de dienst de kerk in, werd veelal een zusje van de dopeling of een jongere zuster van de moeder aangezocht. Waren die er niet, dan zocht men verder in familie- en vriendenkring naar een meisje tussen de twaalf en achttien jaar. Als beloning kreeg zij een zijden beuk, een ondermuts of een paar kleurige linten voor aan haar kaphoed; bij welgestelden een zilveren eau-de-cologne flesje of pepermuntdoosje.
Naamgeving
De naamgeving was gebonden aan tradities. Het eerste kind kreeg altijd de naam van de vader of moeder van de vader. Het tweede kind altijd de naam van een van de ouders van de moeder. Tot in de twintigste eeuw weken ouders nauwelijks van deze ongeschreven regels af. Pas ver in die eeuw ontstond de gewoonte om meer modieuze of welluidende voornamen te geven, die los stonden van die van familie.
Auteur
-P.J. Meertens, herz. J. Dekker (2012)
Literatuur
-Folmer, H.R., Volksgebruiken in Zeeland bij geboorte en kraambed, in: Nederlandsch tijdschrift voor geneeskunde, 1927, dl. 1, 3112-3118.
-Meertens, P.J., Een Zeeuwse volkskundige enquête uit 1860 (Amsterdam, 1961) 13, 16, 17.
-Rotte, P.G., Als het kindje binnenkomt, in: Neerlands volksleven 22 (1972) 1, 63-65.
-Vader, J., Doopdag op Walcheren, in: Neerlands volksleven 14 (1964) 1, 36-38.
-Vader, J., Oud Walcheren; van mensen en dingen uit grootvaders tijd (Middelburg, 1965).