Mendeur

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Mendeur, mendeure, menne

(1) Opendraaiende schuurdeur

Schuur in de Weelweg te Borssele met mendeuren (midden en rechts) met in de rechter deur een klinket en in de linker deur een venster, Foto: J. Francke, 2 september 2004, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 115969.
Boerderij de Witte Pauw te Borssele met een boerenschuur met rieten dak, waarbij het dak naar boven is gelicht ter plaatse van de mendeur, foto: J. Francke, 2 september 2004, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 116202.

De benaming voor de grote, naar buiten opendraaiende deuren in de Zeeuwse boerenschuur. Mendeure is algemeen, hoofdzakelijk op Walcheren wordt dit afgekort tot ‘menne’. Mendeure en menne kunnen zowel gebruikt worden voor de dubbele deuren gezamenlijk als voor één van de twee deuren van een stel dubbele deuren afzonderlijk. De benaming komt van het mennen van de wagens met schoven graan of met peulvruchten doorheen deze deuren naar de tasruimte in de schuur. Vanwege dat mennen van de hoog opgetaste wagens moesten de mendeuren hoog zijn, reden waarom bij oudere schuren met lage buitenmuren de daken boven de mennen zijn ‘opgelicht’ oftewel een verhoogd gedeelte hebben. De meeste losstaande landbouwschuren in Zeeland hebben twee dwarsdelen en daarom ook twee stel mendeuren. Schuren met drie stel mendeuren kwamen echter ook voor. Het aantal mendeuren gaf de welstand van de betreffende boer aan en er werd wel beweerd dat een huwelijk tussen een boerenzoon en een boerendochter er één diende te zijn waarbij de ouders van beide partners over een schuur met een gelijk aantal mendeuren beschikten. In één van de twee dubbele deuren bevindt zich over het algemeen een kleiner deurtje, het *klinket. Mendeuren zijn in het algemeen 3,60 meter hoog en circa 3,40 à 3,50 meter breed. De meeste mendeuren zijn voorzien van scharnieren, maar in Zeeuws-Vlaanderen draaien sommige op een systeem van draaigaten, draaipalen en uitsparingen. Tot in de negentiende eeuw gingen mendeuren naar binnen toe open. Wanneer er op boerderijen ook een stel kleine mendeuren was, dan werd dat alleen gebruikt voor lege wagens, werktuigen en paarden. De mendeuren zijn, behalve van een klinket, voorzien van een raampje dat zich een eind boven menshoogte bevindt. Soms is er geen raampje, maar een luikje. Op Walcheren hebben beide mendeuren een raampje. Sommige mendeuren hebben aan de onderzijde een kattengat.

(2) Een grote mond

Een grote mond wordt in het Zeeuws ook wel genoemd: ‘een smoel as een mendeure.’ Iemand van geringe afkomst werd wel aangeduid met: ‘Ie is ook mae van een eirrebeier tegen een mendeure geschete‘(gehoord van een ex-inwoner van Vrouwenpolder) of: ‘Ie is ok mae van een reiger tegen de mendeure geschete’(Kapelle, Zuid-Beveland).

AUTEUR

Jan Zwemer, 2013

LITERATUUR

-P.van Cruyningen, Van aardappelkelder tot zaadzolder. Zeeuwse boerderijen sinds de Middeleeuwen (Middelburg, 2003) 35-36.

-H.C.M. Ghijsen (red.), Woordenboek der Zeeuwse dialecten (Den Haag, 1974) 580-581.

-G. Smallegange, Op ´t Hof. Boerderijen en boerenerven in Zeeland (Goes, 2001) 18-20.