Noodboerderijen (Walcheren)
Na de inundatie van Walcheren, die duurde van oktober 1944 tot de winter van 1945 op 1946, verrezen in de loop van 1946 op het schiereiland zo’n 300 van de 4.650 noodboerderijen die de rijksoverheid dat jaar liet bouwen. Bij de bouw was, net als elders, vooral het gebrek aan bouwhout bepalend. De noodboerderijen bestonden uit een woning, een schuur of een woning met aangebouwde schuur (met eendere nokhoogte). Er was sprake van een bepaald type noodboerderij zoals dat alleen op Walcheren werd gebouwd.
Bureau Wederopbouw Boerderijen
Noodboerderijen werden in principe toegewezen aan ieder die tien hectaren of meer land beboerde. De toewijzing was in handen van het Bureau Wederopbouw Boerderijen aan de Seissingel in Middelburg. Het bureau was een onderdeel van de Dienst Landbouwherstel. De Inspectie Zeeland van die Dienst was in Goes gevestigd. Voor het gespaard gebleven vee in het bijzonder getroffen Westkapelle werd een gezamenlijke noodstal gebouwd. De bouw was gezien de omstandigheden na de inundatie nog moeilijker dan elders in het land. Er was geen elektriciteit, geen zoet metselwater en ook geen bouwmateriaal behalve stenen uit gesloopte panden. Hout was zo schaars dat voor de kappen soms rondhout werd gebruikt, dat eventueel nog in de lengte werd doorgezaagd bij wijze van besparing.
De boerderijen hadden rode bakstenen spouwmuren en lessenaardaken (flauw hellende daken) met daarop asfaltpapier. In de gevels zaten deuren en ramen in kleine witte kozijnen. De schuurdaken waren meestal met riet gedekt; bij aangebouwde woningen waren die van een rieten zadeldak of een met asfaltpapier voorzien zadeldak voorzien. De muren van de schuren waren één steen dik en hadden hier en daar aan de buitenkant steunberen ter versteviging. De schuurdeuren hadden geen kozijnen en waren zwart geteerd of in een kleur gebeitst. De schuur bood alleen plaats aan vee en was aangepast aan de grootte van de veestapel. De opslag van landbouwproducten en van machines had geen prioriteit. Op de kop van de schuur was een laag varkenshok, vervolgens een hogere paardenstal, daarna kwam een maalvloer waar het veevoer gemalen werd en daarachter lagen de stallen voor het vee. De woningen waren klein en allemaal eender ingedeeld: achter de voordeur was een keuken met schouw en verder was er een zitkamer en, naar gelang de grootte van het gezin, enkele slaapkamers. Stromend water, riolering en elektriciteit ontbraken. Toch werd er jarenlang in gewoond, naar het schijnt in redelijke tevredenheid.
Sloop noodboerderijen
De noodboerderijen moesten in principe worden afgebroken wanneer een nieuwe wederopbouwboerderij werd betrokken – dat kon enkele jaren duren, maar in sommige gevallen ook aanlopen tot in de vroege jaren zestig. Dat ze in weerwil van de grote woningnood toch gesloopt moesten worden, werd bepaald omdat de noodboerderijen veel onderhoud zouden vergen en toch op termijn voor sloop in aanmerking kwamen. Al in 1951 werd gesteld dat de noodboerderijen begonnen af te takelen. ‘Men trekt het bovendien in twijfel of men voor alle noodboerderijen wel bewoners zou vinden; de meeste panden zijn niet alleen onvolwaardig en van alle gemakken gespeend, maar liggen bovendien zeer afgelegen.’ Bovendien vonden de betrokken instanties dat de eigenaar, het Rijk, niet de taak van woningexploitant op zich zou moeten nemen. In 1954 werd gemeld dat ‘de meeste’ Walcherse noodboerderijen waren opgeruimd. Sommige noodboerderijen mochten blijven staan, mits men er klimop op liet groeien. Restanten van enkele noodschuren zijn opgenomen in een later gebouwde schuur, andere noodschuren of noodwoningen deden voortaan dienst als kippenhok, garage, opslagruimte of zomerverblijf. Rond 2000 waren er nog zo’n dertig (restanten van) noodboerderijen op Walcheren over. Nog geheel intact is de grote noodboerderij aan de Strandweg te Koudekerke, die verbouwd is tot recreatieverblijf en een aan de Langendam in Zoutelande. Verder zijn er nog gebouwen als zodanig te herkennen onder meer aan de Leliëndaalseweg te Sint Laurens, aan de Kluithoekweg tussen Biggekerke en Grijpskerke en aan de Veerseweg onder Veere.
AUTEUR
-Jan Zwemer, 2013.
LITERATUUR
-Provinciale Zeeuwse Courant, 23-1-1951.
-Zeeuwsch Dagblad, 31 juli en 6 december 1946 en 13 mei 1954.