Boze Oog
Boze Oog, kwaed 'ooge |
---|
In Zeeland bestond het geloof in het 'kwaed ooge', dat aan heksen en tovenaars werd toegeschreven, midden 19de eeuw nog volop. Men was ervan overtuigd dat deze mensen met de duivel omgingen.
Joosjepik
Het geloof in de duivel, in Zeeland ook wel Joosjepik of Oosjepik genoemd, bleef lang bestaan. Er waren heel gelovige mensen die alle vreemde voorvallen aan hem toeschreven. Het werd gevaarlijk geacht om steeds in de spiegel te kijken, want dan kon het gebeuren dat men de duivel dreigend naast zich in de spiegel zag staan (Zuid-Beveland). Nog gevaarlijker was het voor meisjes die verzot waren op dansen, want dan kwam het voor dat een knappe jongeman haar ten dans vroeg. Zonder het te weten danste zij dan met de duivel, tot zij opeens tot haar ontsteltenis zou zien dat haar danspartner paardenbenen had. Op hetzelfde ogenblik verdween de duivel dwars door de dansvloer en van hem bleef niets dan zwavelstank (Goes). Soms werden ongehoorzame kinderen met Joosjepik bedreigd: als ze te dicht aan de waterkant speelden, kon hij tevoorschijn komen en ze erin trekken. watergeesten
Heksen en tovenarij
Vrouwen met een lastig karakter, scherpe tong of onaantrekkelijk uiterlijk werden als heksen geduid. Heksen vergaderden op afgelegen plaatsen, waar ze meestal in de gedaante van katten bijeenkwamen en, poot aan poot, in een kring ronddansten. Waar zo'n kattendans plaatsvond, groeide het gras weliger, zoals in de heksen- of toveressenwei buiten Vrouwenpolder. In Zeeland werden meerdere heksenprocessen gevoerd, in 1541 tegen een vrouw uit Westkapelle en in 1565 tegen twee vrouwen uit Veere, die alle drie verbrand werden. In Zierikzee werd in 1601 een vrouw die 'berucht was van haar met tooverie te geneeren', voor veertien jaar uit de stad en uit Zeeland Beoosten Schelde gebannen en het jaar daarop werd, eveneens in Zierikzee, een vrouw 'berucht van tooverie' voor zeven jaar gebannen, maar toen ze toch binnen die tijd terug kwam, kreeg ze levenslang. Men geloofde dat heksen en andere kwaadaardige geesten de oorzaak waren van allerlei onheil: ziekte, ongeluk en zelfs het mislukken van het boterkarnen. Het geloof in het 'boter halen' was op het platteland midden 19de eeuw nog algemeen. Sommige boerinnen werden ervan beschuldigd bij anderen de boter te kunnen weghalen, dat wil zeggen dat de boter in de kelder van de tovenaarster terechtkwam. Door gaten in de kozijnen van de boerenhofstede te boren en deze op te vullen met speciale middeltjes, zou deze toverkracht vernietigd kunnen worden. Ook wierpen boerinnen wel een kopje verse melk op de mestvaalt of in de wc, om de boter die de heks zich zou willen toe-eigenen onbruikbaar te maken. Er waren verschillende manieren om hekserij af te weren. Bijvoorbeeld door het oog van een flinke sleutel precies over de naam des Heeren in een opengeslagen bijbel te leggen of door een grote pot melk te koken waarin de heks zou verbranden. Er waren personen die konden onttoveren; hun werd toegeschreven verder in de toverkunst bekwaamd te zijn dan tovenaars. In het Land van Hulst kon men voor onttoveren ook terecht bij geestelijken en artsen. Het geloof in dwaallichtjes, die 's avonds boven poelen en moerassige plekken zweefden en die als kwaadwillende heksen te boek stonden, kwam in heel Zeeland voor maar was midden 19de eeuw zeldzaam geworden. Katholieken hielden ze voor de zieltjes van gestorven kinderen. Volgens het bijgeloof moesten ze worden beschoten met zilveren voorwerpen.
Mare
De mare of nachtmerrie is een vrouw die 's nachts de stallen binnendringt en de dieren berijdt. Het geloof erin is bekend uit Zeeuws-Vlaanderen. De mare berijdt in de nachtelijke uren ook mensen, waarbij ze loodzwaar op hen drukt. Tegen de nachtmerrie bestaat een algemeen bekend middel: door de klompen met de hakken tegen het bed te zetten, kan ze er niet inkomen. De nachtmerrie verschijnt ook in de gedaante van een paard en de mens wordt dan gedwongen om de hele nacht met haar rond te rijden, zodat hij 's morgens doodmoe is. Een enkele maal lukt het iemand, die meer macht bezit, het paard te bedwingen en ermee naar de hoefsmid te rijden om haar te laten beslaan. De volgende morgen bemerkt hij dan dat zijn vrouw hoefijzers aan handen en voeten heeft (Zeeuws- Vlaanderen).
Weerwolf
De weerwolf (man-wolf) is een man die zijn ziel aan de duivel heeft verkocht en daarom in het donker in wolvenhuid of wolvenvel moet ronddolen om kwaad te verrichten. Behalve als wolf ziet men de weerwolf ook in de gedaante van een grote hond, eens zelfs als een veulen met een zware ketting om de hak (St.-Jansteen). Bij nacht en ontij springt hij iemand op de rug en laat zich een tijdlang dragen.
Auteur
-P.J. Meertens, herz. J. Dekker (2012)
Bronnen
-Meertens, P.J., Een Zeeuwse volkskundige enquête uit 1860 (Amsterdam, 1961) 15-16, 23-35.
-Vader, J., Oud Walcheren; van mensen en dingen uit grootvaders tijd (Middelburg, 1965) 96-101.