Spotgebed
Door middel van een spotgebed werd in de periode voor de Tweede Wereldoorlog – door sommigen uit de arbeidersbevolking – wel de draak gestoken met de gewoonte van bepaalde boeren-werkgevers om (hetzij altijd, hetzij bij drukke werkzaamheden) de pauze waarin gegeten werd, te bekorten, bijvoorbeeld door het gebed in te korten of af te raffelen en / of de maaltijd snel te beëindigen.
Boeren gaan voor in gebed
Het moment waarop de maaltijd werd geacht afgelopen te zijn, werd door de boer bepaald en dat was het moment dat hij begon te danken. Hoe eerder van tafel, hoe meer arbeid er geleverd werd. Het was de gewoonte in de protestantse delen van Zeeland dat de boer zelf voorging in gebed voor en na de gezamenlijk gebruikte maaltijd. Bij die maaltijd waren in elk geval de knechts en de meiden aanwezig, oftewel het inwonende personeel. De arbeiders aten over het algemeen in hun eigen huis, ook de losse arbeiders. Bijzonder tijdelijk personeel met wat meer status zoals degenen die rondtrokken met de dorsmachine, aten bij de boer aan tafel. Uit Walcheren zijn onder meer de volgende spotgebeden overgeleverd:
(1) Onze Vader
God
gareêl op
en vort
(2) Mensenlievend God
striengen an
en vort
(3) Amen, Jan
de gareêlen an
en weg
Verwijzingen naar gebeden
‘Onze Vader’ verwijst naar de beginregel van het meest algemeen gebruikte christelijke gebed (Mattheüs 6 vers 9). ‘Mensenlievend God’ verwijst naar de beginregel van een vrij algemeen in protestants Zeeland gebruikt dankgebed ná de maaltijd: Mensenlievend God / Uw naam zij geloofd en gedankt / dat Gij ons wederom met deze Uwe liefdegaven hebt gevoed….. Mogelijk verwijst ook ‘God’ in de tweede regel van nummer (1) hiernaar en wel als verkorting ervan. Het direct na elkaar laten volgen van de beginregel van het gebed voor het eten en de slotklank van de beginregel van het gebed ná het eten, geeft nog eens extra aan dat er amper tijd was voor de maaltijd zelf. Het derde spotgebed hierboven is duidelijk een persiflage op het dankgebed na de maaltijd. Hierin heeft de knecht een naam gekregen – misschien niet toevallig ‘Jan’, dat is lekker kort.
Verwijzingen naar werkzaamheden
De woorden ‘gareêl’ en ‘striengen’ verwijzen naar de knecht en arbeider als naar een paard. De personeelsleden van deze boeren voelden zich blijkbaar gelijkgesteld met een dier dat slechts bevelen heeft op te volgen. Het gareel is het leren halsjuk van een paard, de striengen zijn de touwen of kettingen waarmee een paard voor een wagen wordt gespannen. Ook over het (te) vroeg beëindigen van de maaltijd door de boer zijn anekdotes overgeleverd, zoals die over de boer die de gewoonte had zelf snel te eten en dan te zegge: ‘Eên klaer, aol klaer…’ Dat betekende dat de andere aanwezigen moesten stoppen met eten wanneer hij zijn prakje op had. Die waren dan ook ‘klaer’.
Auteur
Jan Zwemer, 2012
Literatuur
-‘Spotrijmpjes’, in: Jan Zwemer, Plat Walchers (Vlissingen, 1995) 84.