Braam
Braam (rebus; Braeme, Brem, Braemdoorn, Bramers) |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
Groot geslacht van heesterachtige planten met kruipende of opstijgende stengels, drietot zeventallige handvormige bladeren, witte of rose-rode bloemen en meestal zwarte vruchten. Wordt juist in Zeeland veel geteeld als kleinfruit.Dit geslacht omvat vele tientallen soorten, die moeilijk te onderscheiden zijn. De Zeeuwse wilde bramen-flora is nog niet goed bekend. Twee soorten vallen op.
Koebraam (R. inérmis; sukerbraeme). Een forse struik. Bladeren vijftallig niet vrij kleine blaadjes. Bloemen groot, dieprose. Grote zwarte vruchten. In Nederland vooral in Zuid-Limburg en Zeeland. In dit laatste gebied komt de soort overal vrij veel voor in heggen en struwelen, vooral op drogere plaatsen.
Dauwbraam (R. caésius; Z.VI.: schimmelkousen). Een lage soort met drietallige bladeren en vrij kleine blauw berijpte vruchtjes. Overal vrij algemeen voorkomend. Vooral in verruigende vegetaties op dijken, langs wegbermen en sloten. Ook veel in het reliefrijke deel der duinen.
AUTEUR
K.F. Vaas, herschr. A.M.M. van Haperen
LITERATUUR
Van der Beek, Koebraam.