Marinus Willem de Jonge
Marinus Willem de Jonge | |
---|---|
Geboren | 29 maart 1786 Zierikzee |
Overleden | 11 september 1858 Huize Rozenrust, onder Leidschendam |
Beroep | Advocaat, rechter en minister |
VIAF | [1] |
Heer van Campensnieuwland. Advocaat, rechter en minister. Werd 10 september 1803 als student in de rechten te Leiden ingeschreven, waar hij 26 september 1807 promoveerde op de dissertatie ‘Quaedam de testamento nullo et rupto et de huius doctrinae usu in foro’. Hij vestigde zich als advocaat te 's-Gravenhage en wist zich een grote reputatie te verwerven. Zeer bekend werd zijn pleitrede tegen Jonas Daniël Meyer, uitgegeven als ‘Pleitredenen in de zaak van den Officier van Justitie te Haarlem, als Procureur des Konings gedaagde, tegen Lodewijk Bonaparte, Graaf van St. Leu, eischer, uitgesproken voor de Regtbank te Haarlem 25 en 26 april en 29 mei 1820’. Uitermate conservatief werd hij 8 juli 1829 benoemd tot lid van de Tweede Kamer. In 1833 werd hij raadsheer in het gerechtshof te 's-Gravenhage, in 1838 vicepresident van het provinciaal gerechtshof te 's-Gravenhage, in 1838 vicepresident van het provinciaal gerechtshof van Zuid-Holland; tevens presideerde hij dat jaar de Tweede Kamer. Van 24 februari 1831-4 april 1843 maakte hij deel uit van de commissie ter redactie en tot herziening van de nationale wetgeving. Sinds 1839 lid van de Raad van State, was hij aanwezig bij de troonsafstand van Willem I en ondertekende mede de akte van afstand op 7 oktober 1841. Maart 1844 werd hij benoemd tot Minister van Justitie, doch na de aanbieding van de 27 voorgestelde ontwerpen tot grondwetsherziening in maart 1848, vroeg hij zijn ontslag aan toen bleek dat Willem II zich niet tegen de liberale beginselen zou keren. Hij trok zich daarna uit het openbare leven terug.
Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984
Auteur
L. Hageman
==Literatuur
- N.N.B.W. III.
- Wijnaendts van Resandt. De Jonge, 119.