Jongerengilden
Jongerengilden |
---|
In de meeste dorpen van Zuid-Beveland bestonden in elk geval in de jaren 1870 tot en met 1910 verenigingen van ongehuwde jongeren, zogenaamde jonge jongens, die ‘gilden van de jeugd’ of ‘jongelieden-vereenigingen’ werden genoemd. Zij vertoonden enerzijds gelijkenis met de elders in (Zuid-)Nederland voorkomende verenigingen die opgericht waren om eens per jaar te potverteren oftewel de periodiek ingelegde spaargelden in een feestmaal gezamenlijk op te maken. Zulke potverteringen kwamen (ook later) bij verenigingen met een ander doel ook wel voor, met name bij buurtverenigingen, terwijl te Scherpenisse het kolveniersgilde in 1883 nog aan potverteren deed. Anderzijds stonden de jongerengilden voor de identiteit van het dorp in kwestie die door hen ‘bewaakt’ werd.
Gilde te Heinkenszand
Het jongerengilde te Heinkenszand werd in 1873 als volgt beschreven: ‘Het gilde heeft zijn reglementen, zijn administratie, zijn voorzitter, zijn secretaris en zijn boodschapper. Een jongeman moet loteling zijn geweest (hebben meegeloot voor de dienstplicht) om er lid van te kunnen worden. Het lidmaatschap kost negentig cent. Het nieuwe lid is verplicht een lied te zingen en als hij dat niet wil, moet hij, in plaats van negentig cent, een gulden twintig betalen. Wie niet in militaire dienst is geweest, betaalt het dubbele. Als hij aan alle verplichtingen voldaan heeft, heeft de nieuweling burgerrechten verkregen in de gemeenschap. Mocht hij naar een andere plaats verhuizen, dan behoudt hij zijn rechten. Als een jongeman van buiten de gemeenschap de hand vraagt van een meisje dat er deel van uitmaakt, gaan de jongelui van het ‘gilde der jeugd’ hem opwachten aan de deur van het huis van zijn meisje en eisen van hem als burgerrecht vijf en zestig cent als hij nog nooit getrouwd is geweest. Een weduwnaar moet drie gulden betalen.’ Te Yerseke moest ook degene die er nieuw kwam wonen ‘burgerrecht’ betalen.
Misstanden en functies
In 1889 botste deze gewoonte echter met de Nederlandse wet toen vier jongeren uit Baarland Gerard Meijaard onder bedreiging met ernstige verwondingen en met getrokken messen het burgerrecht vroegen nadat hij de hoeve waar hij verkering met de dochter had, had verlaten. Hij had tenslotte met het mes op de borst anderhalve gulden betaald. De vier Baarlanders, in leeftijd variërend van 17 tot 24 jaar, werden aangeklaagd wegens afpersing. Het Openbaar Ministerie wees er daarbij op dat deze verenigingen ‘dikwijls oorzaak worden van allerlei baldadigheden.’ Dit zou onder meer kunnen verwijzen naar het feit dat het geld dat met het burgerrecht werd verkregen, (meteen) werd omgezet in drank. De verdediger van de beklaagden sprak van ‘een eeuwenoud gebruik.’ Uiteindelijk kregen, na een eis van drie en vier maanden, alle vier de Baarlanders een gevangenisstraf van twee weken opgelegd.
Verder verzorgden de jongeliedenverenigingen de ‘decoratie’ oftewel de versiering (van bijvoorbeeld de straten waar de stoet langs kwam) bij feestelijkheden als bruiloften en burgemeestersjubilea. Het Heinkenszandse gilde organiseerde in 1873 in een tent een ‘dag van de jeugd’ waar gedanst werd onder een ‘kroon van de jeugd’: ‘een grote lichtkroon met vele armen, die dienst doet op bijeenkomsten van de jeugd en van het gilde van het dorp.’
Deze jongerengilden moeten niet verward worden met de verenigingen die de handboogschutterij beoefenden en die ook meestal met gilden werden aangeduid.
AUTEUR
-P.J. Meertens (zie oorspr. lemma jonge jongens), Jan Zwemer, 2012
BRONNEN
-Ch. de Coster, Zeeland door de bril van 1873 (Amsterdam / Antwerpen, 1965) 97-101 (Heinkenszand).