Zeeuwse Poon: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 2: | Regel 2: | ||
| above = Zeeuwse Poon | | above = Zeeuwse Poon | ||
}} | }} | ||
[[Bestand:Poon_341.jpg|thumb|right|200px|Tekening van een Zeeuwse poon anno 1840 door W.K. Versteeg, 18 april 1954, tekening en prenten, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 341]] | |||
== Scheepstype == | == Scheepstype == | ||
Voormalig type binnenvaartuig; lid van de 'familie' der ponen, welke behoorden tot de zogenaamde ronde binnenschepen. Ponen voeren aanvankelijk ook wel op zee, maar werden vooral gebruikt op de Zuid-Hollandse, Zeeuwse en Brabantse binnenwateren en in België op de Rupel en de Schelde. Als de tjalk behoorde de poon tot de meest verbreide Nederlandse typen. De grootte van dit korte en brede scheepstype liep van 16 tot 60 ton. Algemene kenmerken van de poon waren onder andere de gebogen, van boven sterk naar binnen vallende en puntige voorsteven (verwantschap met de kromstevens of drimme laars uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog en later), de hoekige kimmen en de invallende boorden, waardoor het schip op het berghout smaller was dan op het vlak. De ponen werden gebruikt voor passagiersvervoer (zogenaamde paviljoenponen) en goederenvervoer; de kleinere soorten als marktschuit. Aanvankelijk voerden de ponen een spriettuig; sinds de 17de eeuw een bezaantuig. De mast was vast of strijkend. Er waren vier soorten ponen: paviljoen-, statie-, statie-paviljoen- en 'gewone' ponen. De soorten onderscheidden zich alleen door de inrichting van het achterschip. De Zeeuwse ponen waren de grootste schepen van de poonfamilie. Zij hadden een vloeiende lijn en waren vaak fraai versierd (onder andere met mastschild en mastwortel) en geschilderd (veel groen, afgezet met wit of geel). Met deze schepen werd het verkeer tussen Zeeland en Brabant, Rotterdam en Dordrecht onderhouden. Eind 19de eeuw werden de ponen naar verhouding langer en gestrekter, terwijl ook het tuig werd aangepast. Uit de 20ste eeuw zijn ijzeren ponen bekend. | Voormalig type binnenvaartuig; lid van de 'familie' der ponen, welke behoorden tot de zogenaamde ronde binnenschepen. Ponen voeren aanvankelijk ook wel op zee, maar werden vooral gebruikt op de Zuid-Hollandse, Zeeuwse en Brabantse binnenwateren en in België op de Rupel en de Schelde. Als de tjalk behoorde de poon tot de meest verbreide Nederlandse typen. De grootte van dit korte en brede scheepstype liep van 16 tot 60 ton. Algemene kenmerken van de poon waren onder andere de gebogen, van boven sterk naar binnen vallende en puntige voorsteven (verwantschap met de kromstevens of drimme laars uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog en later), de hoekige kimmen en de invallende boorden, waardoor het schip op het berghout smaller was dan op het vlak. De ponen werden gebruikt voor passagiersvervoer (zogenaamde paviljoenponen) en goederenvervoer; de kleinere soorten als marktschuit. Aanvankelijk voerden de ponen een spriettuig; sinds de 17de eeuw een bezaantuig. De mast was vast of strijkend. Er waren vier soorten ponen: paviljoen-, statie-, statie-paviljoen- en 'gewone' ponen. De soorten onderscheidden zich alleen door de inrichting van het achterschip. De Zeeuwse ponen waren de grootste schepen van de poonfamilie. Zij hadden een vloeiende lijn en waren vaak fraai versierd (onder andere met mastschild en mastwortel) en geschilderd (veel groen, afgezet met wit of geel). Met deze schepen werd het verkeer tussen Zeeland en Brabant, Rotterdam en Dordrecht onderhouden. Eind 19de eeuw werden de ponen naar verhouding langer en gestrekter, terwijl ook het tuig werd aangepast. Uit de 20ste eeuw zijn ijzeren ponen bekend. |
Versie van 12 jan 2017 11:33
Zeeuwse Poon |
---|
Scheepstype
Voormalig type binnenvaartuig; lid van de 'familie' der ponen, welke behoorden tot de zogenaamde ronde binnenschepen. Ponen voeren aanvankelijk ook wel op zee, maar werden vooral gebruikt op de Zuid-Hollandse, Zeeuwse en Brabantse binnenwateren en in België op de Rupel en de Schelde. Als de tjalk behoorde de poon tot de meest verbreide Nederlandse typen. De grootte van dit korte en brede scheepstype liep van 16 tot 60 ton. Algemene kenmerken van de poon waren onder andere de gebogen, van boven sterk naar binnen vallende en puntige voorsteven (verwantschap met de kromstevens of drimme laars uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog en later), de hoekige kimmen en de invallende boorden, waardoor het schip op het berghout smaller was dan op het vlak. De ponen werden gebruikt voor passagiersvervoer (zogenaamde paviljoenponen) en goederenvervoer; de kleinere soorten als marktschuit. Aanvankelijk voerden de ponen een spriettuig; sinds de 17de eeuw een bezaantuig. De mast was vast of strijkend. Er waren vier soorten ponen: paviljoen-, statie-, statie-paviljoen- en 'gewone' ponen. De soorten onderscheidden zich alleen door de inrichting van het achterschip. De Zeeuwse ponen waren de grootste schepen van de poonfamilie. Zij hadden een vloeiende lijn en waren vaak fraai versierd (onder andere met mastschild en mastwortel) en geschilderd (veel groen, afgezet met wit of geel). Met deze schepen werd het verkeer tussen Zeeland en Brabant, Rotterdam en Dordrecht onderhouden. Eind 19de eeuw werden de ponen naar verhouding langer en gestrekter, terwijl ook het tuig werd aangepast. Uit de 20ste eeuw zijn ijzeren ponen bekend.
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
AUTEUR
-J. Kuipers
Literatuur
-E.W. Petrejus, Oude zeilschepen en hun modellen; binnenschepen, jachten en vissersschepen; 3e dr. Bussum, 1978.
-P.J.V.M. Sopers, Schepen die verdwijnen. Amsterdam, 1946.
-J. van Beylen, Schepen van de Nederlanden.
-Maritieme Encyclopedie, V.