Leefbaarheid: verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 2: | Regel 2: | ||
De ervaren leefbaarheid is bijvoorbeeld hoger naarmate meer mensen lid zijn van een vereniging. Ook inkomen en opleidingsniveau hangen samen met leefbaarheid. Indien het gemiddelde inkomen en opleidingsniveau hoger is, is de ervaren leefbaarheid in een kern hoger. In rijkere buurten en/of buurten met een hoger percentage hoger opgeleiden is de ervaren leefbaarheid groter. Een soortgelijk verband bestaat tussen leefbaarheid en [[vrijwilligerswerk]]. Naarmate meer mensen in een kern vrijwilligerswerk doen, is de ervaren leefbaarheid hoger. Aan de andere kant blijkt veel of weinig [[mantelzorg]] niet samen te hangen met de ervaren leefbaarheid in een kern. Sterker nog, in stedelijke wijken blijkt dat de ervaren leefbaarheid afneemt, naarmate het gemiddeld aantal uur gegeven mantelzorg toeneemt. Mogelijk hangt dat samen met een (te) hoge belasting van de mantelzogers zelf (verklaring HC). Hoe dan ook, aan leefbaarheid kleeft soms een wat paradoxaal karakter. | De ervaren leefbaarheid is bijvoorbeeld hoger naarmate meer mensen lid zijn van een vereniging. Ook inkomen en opleidingsniveau hangen samen met leefbaarheid. Indien het gemiddelde inkomen en opleidingsniveau hoger is, is de ervaren leefbaarheid in een kern hoger. In rijkere buurten en/of buurten met een hoger percentage hoger opgeleiden is de ervaren leefbaarheid groter. Een soortgelijk verband bestaat tussen leefbaarheid en [[vrijwilligerswerk]]. Naarmate meer mensen in een kern vrijwilligerswerk doen, is de ervaren leefbaarheid hoger. Aan de andere kant blijkt veel of weinig [[mantelzorg]] niet samen te hangen met de ervaren leefbaarheid in een kern. Sterker nog, in stedelijke wijken blijkt dat de ervaren leefbaarheid afneemt, naarmate het gemiddeld aantal uur gegeven mantelzorg toeneemt. Mogelijk hangt dat samen met een (te) hoge belasting van de mantelzogers zelf (verklaring HC). Hoe dan ook, aan leefbaarheid kleeft soms een wat paradoxaal karakter. | ||
[[Bestand:Veere als toonbeeld van leefbaarheid (Beeldbank Zeeland - ZB).jpg|right|thumb| | [[Bestand:Veere als toonbeeld van leefbaarheid (Beeldbank Zeeland - ZB).jpg|right|thumb|475px|Veere als toonbeeld van tevreden- en daarmee van leefbaarheid, ca. 1993, foto: J. Wolterbeek, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 128149]] | ||
== Randvoorwaarden voor leefbaarheid == | == Randvoorwaarden voor leefbaarheid == |
Versie van 16 jun 2015 12:41
Onder ‘leefbaar’ kan men verstaan “geschikt om erin of ermee te leven”.[1] Leefbare politiek is dan “op het behoud en de verbetering van de leefomgeving gerichte politiek”.[2] Aansluitend kan ‘leefbaarheid’ worden gedefinieerd als “de mate waarin de leefomgeving aansluit bij de voorwaarden en behoeften die er door de mens aan worden gesteld”.[3] Het gaat over de voorwaarden waaronder mensen in een bepaalde omgeving kunnen en willen samenleven. Leefbaarheid komt voort uit wat mensen individueel en samen ervaren en doen. Leefbaarheid is niet alleen een gegeven op een bepaald moment, maar tevens een proces dat inzet vraagt. Inzet van inwoners en van overheden. Dit omvat een breed spectrum; ‘leefbaar’ en ‘leefbaarheid’ zijn brede begrippen.
De ervaren leefbaarheid is bijvoorbeeld hoger naarmate meer mensen lid zijn van een vereniging. Ook inkomen en opleidingsniveau hangen samen met leefbaarheid. Indien het gemiddelde inkomen en opleidingsniveau hoger is, is de ervaren leefbaarheid in een kern hoger. In rijkere buurten en/of buurten met een hoger percentage hoger opgeleiden is de ervaren leefbaarheid groter. Een soortgelijk verband bestaat tussen leefbaarheid en vrijwilligerswerk. Naarmate meer mensen in een kern vrijwilligerswerk doen, is de ervaren leefbaarheid hoger. Aan de andere kant blijkt veel of weinig mantelzorg niet samen te hangen met de ervaren leefbaarheid in een kern. Sterker nog, in stedelijke wijken blijkt dat de ervaren leefbaarheid afneemt, naarmate het gemiddeld aantal uur gegeven mantelzorg toeneemt. Mogelijk hangt dat samen met een (te) hoge belasting van de mantelzogers zelf (verklaring HC). Hoe dan ook, aan leefbaarheid kleeft soms een wat paradoxaal karakter.
Randvoorwaarden voor leefbaarheid
Hoe mensen hun dag ook indelen, veiligheid, gezondheid en mobiliteit spelen daarin telkens een rol. In hun verwevenheid maken deze randvoorwaarden de leefbaarheid uit, die deels objectief kan worden afgemeten aan de aanwezige voorzieningen, maar deels ook afhankelijk is van de manier waarop mensen deze ervaren. Leefbaarheid is een integrale ervaring waarin veiligheid, gezondheid en mobiliteit worden afgemeten aan wat er in de verschillende levensdomeinen aan fysieke, economische en sociaal-culturele voorzieningen voorhanden is en hoe deze infrastructuur wordt gebruikt en ervaren.
Veiligheid
Zowel de ervaren veiligheid in het algemeen als de ervaren veiligheid in de eigen kern of wijk hangt samen met de ervaren leefbaarheid. Ook het meemaken van gebeurtenissen zoals bekladding, geweld en criminaliteit hebben invloed. Sociale veiligheid hangt ook samen met de ervaren leefbaarheid (dit verband lijkt sterker in het stedelijk gebied). Daarnaast zijn zorgen over de eigen financiële situatie van invloed op de ervaren leefbaarheid.
Tot slot is de ervaren leefbaarheid hoger naarmate men vaker denkt dat de mensen in de eigen kern of wijk zouden ingrijpen (collectieve redzaamheid) bij bijvoorbeeld overlast, ruzie of inbraak. Voor stedelijk gebied geldt daarnaast het zich zorgen maken over de dreiging van het water samen te hangen met de ervaren leefbaarheid, evenals de mening over de veiligheid thuis.
Gezondheid
Wat gezondheid betreft, hangt de ervaren gezondheid samen met de ervaren leefbaarheid en dan uitsluitend in niet-stedelijke woongebieden. Hoe beter de ervaren gezondheid, hoe hoger de ervaren leefbaarheid. Ook lawaai van industrie, stank van bedrijven, last van stof en roet hangen samen met de ervaren leefbaarheid.
Mobiliteit
Bij mobiliteit blijkt het bezit van een rijbewijs samen te hangen met de ervaren leefbaarheid, als ook het positief oordelen over de mogelijkheid tot het stallen van fietsen in de kern en het parkeren bij huis.
Leefbaarheid op dagelijks niveau
Een belangrijk criterium voor het meten van leefbaarheid is de mate van tevredenheid. Zo blijkt uit onderzoek van SCOOP dat Zeeuwen hun kern als leefbaar ervaren, indien ze tevreden zijn met
- de eigen kern als woonplaats en/of
- de kwaliteit van de bevolkingssamenstelling en/of
- de kwaliteit van de woonomgeving en/of
- de kwaliteit van de voorzieningen.
In welke zin een omgeving voor iemand leefbaar is, hangt dus af van een reeks factoren, waarbij de waardering ervan per individu kan verschillen. Voor ouders met jonge kinderen is het bijvoorbeeld van belang dat kinderen veilig buiten kunnen spelen, terwijl voor ouderen die niet erg mobiel zijn het belang van zorgvoorzieningen in de buurt een belangrijke rol speelt. Voor jongeren is de aanwezigheid van goede studiemogelijkheden en mogelijkheden om een onderneming te starten of een baan te vinden van belang. Leefbaarheid is daarom op twee niveaus te bekijken, namelijk op het niveau van het dagelijks leven (dagpaden) en op het niveau van de levensloop van mensen (leefpaden). Leefbaarheid wordt meestal op dagelijks niveau bekeken en dan vaak op een laag geografisch niveau (de straat, de buurt, de wijk, het dorp).
Onderzoek naar leefbaarheid op dagelijks niveau veronderstelt de vraag: kun je de dingen die je momenteel wilt of moet doen ook goed doen in of vanuit je eigen woonplaats? Een gemiddelde score van de huidige inwoners op dit soort vragen representeert dan de collectief ervaren, lokale leefbaarheid. Uit onderzoek van SCOOP blijkt dat deze lokale leefbaarheid (en daarmee tevredenheid) in Zeeland tussen 2009 en 2013 is gedaald. Die daling is op sommige onderdelen sterker dan op andere.
Woonplaats
Het zich in algemene zin verbonden voelen met de wijk of kern hangt samen met de ervaren leefbaarheid. Ook het zich thuis voelen in de wijk of kern hangt samen met de ervaren leefbaarheid. Voor wijken in steden geldt dit in sterkere mate. Bovendien spelen ook andere sociale aspecten (contact onderling, saamhorigheid) van de woonomgeving in stedelijke wijken een grotere rol dan in plattelandskernen. Opvallend is dat wanneer veel mensen aangeven dat familie in de kern/wijk belangrijk is voor hun binding, de ervaren leefbaarheid in de kern of wijk lager is.
[AFBEELDING: Tevreden bewoners in Kapelle]
Een overzicht van het percentage van de Zeeuwse bevolking dat tevreden is over de eigen buurt of kern als woonplaats levert anno 2013 op dat 4 op de 5 Zeeuwen hierover tevreden is. Dit is een lichte afname vergeleken met 2009 (82%). Als we de cijfers nader analyseren per gemeente blijkt dat de inwoners van Kapelle en Veere significant vaker tevreden zijn dan gemiddeld. Het percentage Zeeuwen met een (zeer) sterke sociale of dorpsbinding is afgenomen van 54% in 2009 naar 50% in 2013.
De gemiddelde marktwaarde van woningen in de kern hangt samen met de ervaren leefbaarheid. Hoe hoger de waarde, des te hoger de ervaren leefbaarheid. Vaak last hebben van vocht in huizen hangt negatief samen met de ervaren leefbaarheid. In de plattelandskernen geldt daarnaast overlast (stank/lawaai/roet) door industrie en in de stedelijke gebieden geluidsoverlast van buren en verkeer ook als een factor die van invloed is op de ervaren leefbaarheid.
[AFBEELDING: Sociale Atlas Zeeland 2013, p. 96, Kaart 11.1: Tevredenheid met eigen woonplaats (2013)]
Bevolkingssamenstelling
Tevredenheid over de bevolkingssamenstelling beïnvloedt de ervaren leefbaarheid positief. Vraagt men in 2013 naar het percentage van de bevolking dat tevreden is met de bevolkingssamenstelling in de eigen kern/wijk, dan blijkt dat 6 op de 10 Zeeuwen te zijn (60%). In 2009 was dit iets hoger (64%). Ook op dit onderdeel van leefbaarheid valt dus een lichte afname in tevredenheid te bespeuren. Als we de cijfers analyseren per gemeente, dan blijkt dat in Kapelle en Veere het aandeel dat hierover tevreden is significant boven dit gemiddelde ligt. In de gemeente Noord-Beveland ligt het daarentegen significant onder het Zeeuwse cijfer.
Woonomgeving
Waardering van de woonomgeving (gebouwen, bestrating, groen, buitengebied, kindvriendelijkheid) is een belangrijke factor voor ervaren leefbaarheid. Hierin verschillen de stedelijke en niet-stedelijke gebieden overigens van elkaar: het oordeel over bestrating, groenvoorzieningen en kindvriendelijkheid hangt in de stedelijke gebieden niet samen met de ervaren leefbaarheid, terwijl deze drie factoren in de niet-stedelijk gebieden juist wel een significant verband laten zien. Ditzelfde geldt voor de mate waarin de woonomgeving in de kern of wijk geschikt is voor mensen met een beperking: in de stedelijke gebieden is er geen verband met ervaren leefbaarheid in de plattelandsgebieden wel. Verkeersveiligheid en openbare verlichting is in de wijken van steden wel significant in relatie tot ervaren leefbaarheid, maar was dat in de kernen in niet-stedelijke gebieden niet.
[AFBEELDING: Sociale atlas Zeeland 2013, p. 97, tabel 11.3: Gemiddelde waardering voor woonomgeving in de eigen kern/wijk (bevolking 16 jaar e.o.) op schaal 1-10]
Inwoners van Zeeland geven in 2013 de kwaliteit van de woonomgeving gemiddeld een ruime voldoende (6,9). In 2009 was dat nog een 6,8, dus in tegenstelling tot beide vorige onderdelen een (zeer) lichte toename in tevredenheid. In vergelijking met een meting uit in 2009 scoren bijna alle gemeenten, met uitzondering van Reimerswaal en Schouwen-Duiveland, in 2013 iets beter. De vooruitgang was het grootst in Middelburg. Als we de cijfers onderscheiden naar gemeente blijkt dat inwoners van Borsele, Goes, Kapelle en Veere gemiddeld een significant hoger cijfer geven dan de gemiddelde Zeeuw. Inwoners van Vlissingen waarderen hun woonomgeving echter significant lager dan gemiddeld.
Voor wat bereft de fysieke kenmerken van de woonomgeving zoals openbare verlichting, bestrating en groenvoorzieningen is er tussen 2009 en 2013 een lichte verschuiving naar hogere scores zichtbaar. Voor wat betreft overlast zoals lawaai, rommel, stank en dergelijke zijn er geen veranderingen opgetreden. En voor wat betreft veiligheid is het percentage Zeeuwen dat aangeeft zich in de eigen kern of wijk zelden of nooit onveilig te voelen met 1% gedaald: van 84% in 2009 naar 83% in 2013.
Voorzieningen
De tevredenheid met het voorzieningen-niveau is in 2013 nauwelijks veranderd t.o.v. 2009. Desondanks worden er minder vaak hoge rapportcijfers gegeven aan het voorzieningenniveau. Zeeuwen geven gemiddeld een ruime voldoende (6,8) voor de voorzieningen in de eigen kern of wijk. Dit is overigens wel een lagere waardering dan in 2009 (7,3). Als we de cijfers analyseren per gemeente, valt op dat in Sluis een significant lager rapportcijfer wordt gegeven dan in Zeeland als geheel. In de gemeente Kapelle gaf men omgekeerd juist een significant hoger cijfer dan gemiddeld in Zeeland. Als we gemeentelijke scores van 2013 naast die van 2009 leggen, blijkt dat alle gemeenten een lagere score behaalden dan vier jaar geleden. Het verschil met 2009 is het grootst in de gemeente Sluis. Daar daalde het gemiddelde rapportcijfer van 7,5 naar 6,5.
[AFBEELDING: Sociale atlas Zeeland 2013, p. 98, tabel 11.4: Gemiddelde waardering voor voorzieningen in de eigen kern/wijk (bevolking 16 jaar e.o.) op schaal 1-10]
School
Extra aandacht verdient de voorziening van scholen. Omdat in de 20e eeuw bevolkingskrimp leidt tot dalende leerlingenaantallen in het basisonderwijs in sommige Zeeuwse kernen verdwijnt daar de basisschool. Die school wordt echter door velen als de belangrijkste voorziening van een klein dorp gezien. Het is volgens hen niet alleen een voorziening voor onderwijs, maar een ontmoetingsplaats en centrum voor activiteiten voor het hele dorp en daardoor wellicht onontbeerlijk voor de levendigheid en leefbaarheid van het dorp.
Onderzoek uit 2013 naar scholen in kleine, Zeeuwse kernen laat zien dat direct na de sluiting van een basisschool de lokale gemeenschap ervaart dat het dorp (dat de leefbaarheid) erop achteruit is gegaan. Wanneer de basisschool haar poorten moet sluiten, wordt dit duidelijk als een verlies voor het dorp ervaren. Niettemin lijkt het erop dat men daaraan na een aantal jaren begint te wennen. Inwoners van kernen die het al langer zonder school moeten doen, zijn niet minder tevreden dan inwoners van kleine kernen met een basisschool. Ontwikkelingen in de bevolking en economische activiteit in kernen zonder basisschool geven ook geen aanleiding voor de stelling dat het sluiten van de school ook de ‘sluiting’ van het dorp betekent.
Over het algemeen koesteren Zeeuwen het ideaalbeeld van de kleine school in de kleine kern. Deze traditioneel sterke focus op het behoud van voorzieningen in het eigen dorp maakt het derhalve moeilijk om de planning van voorzieningen op een meer gemeentelijke of regionale schaal te organiseren. Het voelt aanvankelijk altijd als verlies. Het zijn overigens niet alleen de gebruikers of de dorpsbewoners die de strijd voor behoud voeren. Ook directies en besturen van voorzieningen lijken maar moeizaam bestaande structuren te willen veranderen. Nochtans zullen krimp en daarmee dalende leerlingenaantalen ertoe leiden dat steeds meer scholen zullen verdwijnen. De noodzaak aan structurele oplossingen dient zich aan, waarbij de koestering van kleinschaligheid wordt losgelaten teneinde kwalitatief goede en bereikbare voorzieningen te behouden.
Conclusies
Dat de leefbaarheid in Zeeland anno 2013 als minder positief wordt ervaren, heeft vooral te maken met de verminderde waardering voor het voorzieningenniveau en met sociale aspecten. In alle soorten woongebieden is men minder tevreden met de kern of wijk waarin men woont dan in 2009 het geval was. In de sterk stedelijke gebieden zijn er minder inwoners die tevreden zijn dan in de andere woongebieden. Wel is in de sterk stedelijke gebieden een inhaalslag aan de gang waar het ontwikkelingen in de buurt betreft. In 2013 waren in de stedelijke gebieden van Zeeland beduidend minder inwoners die van mening waren dat hun buurt achteruit was gegaan.
Over het geheel genomen ligt de tevredenheid over het voorzieningenniveau op het platteland lager dan in de stedelijke woongebieden. Daarentegen is de sociale binding en tevredenheid met de bevolkingssamenstelling het minst in de sterk en matig stedelijke gebieden. Toch is de achteruitgang voor wat deze aspecten van leefbaarheid betreft ook zichtbaar in de niet-stedelijke gebieden.
Voor- en achteruitgang van de wijk als leefbaarheidsindicator
Behalve bovengenoemde factoren is er nog een andere indicator om de tevredenheid en daarmee leefbaarheid te meten, namelijk via een antwoord op de vraag of de eigen kern of wijk vooruit of achteruit is gegaan. In vergelijking met Nederland beleven Zeeuwen over het algemeen vaker een achteruitgang in hun wijk of kern. Dit duidt op een afname in de ervaren leefbaarheid. In gebieden die te maken hebben met een dalend inwonertal komt dit vaker voor dan in groeigebieden.
[AFBEELDING: Sociale atlas Zeeland 2013, p. 98, tabel 11.5: Percentage van de bevolking (16 jaar e.o.) dat vindt dat de kern/wijk vooruit of achteruit is gegaan]
Het aandeel inwoners van Zeeland dat in 2013 aangeeft dat de eigen kern of wijk achteruit is gegaan (20%) is duidelijk groter dan het percentage dat van mening is dat het vooruit is gegaan (16%). In 2009 waren die percentages respectievelijk 21% en 15%. Vooral in de gemeenten Hulst, Noord-Beveland, Schouwen-Duiveland, Terneuzen en Tholen is het (negatieve) verschil opvallend groot. Andersom komt ook voor. Dit is met name het geval in Kapelle en Middelburg.
Collectieve redzaamheid als leefbaarheidsindicator
Collectieve redzaamheid betreft het vertrouwen dat inwoners hebben dat de mensen in de eigen wijk of kern anderen zouden aanspreken op overlast en zouden ingrijpen bij overlast van jongeren, heftige woordenwisselingen, vechtpartijen, vandalisme, inbraak, huiselijk geweld, discriminatie of verloedering van tuinen. Hoge scores op de schaal van collectieve redzaamheid gaan samen met hoge scores op leefbaarheid. Dus hoe meer collectieve redzaamheid, des te meer tevredenheid en daarmee meer leefbaarderheid.
[AFBEELDING: Sociale atlas Zeeland 2013, p. 99, tabel 11.6: Collectieve redzaamheid (bevolking 16 jaar e.o.)]
Welnu, ruim een kwart van de inwoners van Zeeland (27%) blijkt een hoge collectieve redzaamheid (en daarmee leefbaarheid) in de eigen wijk of kern te vertonen. Dit is duidelijk meer dan in 2009 (23%). Bijna één op de tien Zeeuwen (8%) kan in de categorie ‘lage collectieve redzaamheid’ worden ingedeeld. Dit is iets meer dan in 2009 (7%). Ongeveer tweederde van de inwoners kan tussen deze beide uitersten worden ingeschaald.
Per gemeente blijkt dat het aandeel inwoners dat onder de categorie ‘hoge collectieve redzaamheid’ kan worden ingedeeld significant groot is in de gemeenten Borsele, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal en Veere. Hulst telt significant weinig inwoners die tot deze categorie behoren. Als we kijken naar de aandelen inwoners die tot de categorie met een lage zelfraadzaamheid kunnen worden gerangschikt, blijkt dat dit percentage in de gemeente Vlissingen significant groter is dan gemiddeld.
Leefbaarheid voor Zeeuwse jongeren
Het perspectief van jonge Zeeuwen op leefbaarheid wordt door specifieke vragen bepaald, zoals: wat wil ik later worden, waar ga ik naar school, waar wil ik straks wonen als ik een baan ga zoeken, welke partner kom ik tegen enzovoort. Het bereiken van tevredenheid op die punten blijkt binnen Zeeland lastig te realiseren. Veel jongeren trekken na hun middelbare schoolopleiding dan ook niet alleen weg uit de dorpen, maar ook uit de steden van Zeeland. Kort door de bocht geformuleerd: Zeeland is voor hen nagenoeg ‘onleefbaar’ geworden.
[AFBEELDING: Omslag De stille kracht van Zeeland (doorklikbaar naar PDF-rapport, bijv.: klik hier voor het rapport]
Met uitzondering van wellicht het Walchers stedelijk gebied ontbreekt het Zeeland aan voldoende stedelijke aantrekkingskracht. Banen vinden hoogopgeleide jongeren als zij willen terugkeren na hun studie slechts mondjesmaat in de provincie. Een omgeving met veel hoogopgeleide mensen is aantrekkelijk voor kennisbedrijven. Het wegtrekken van de jongeren en de verminderde terugkeer naar Zeeland is daarom een directe bedreiging voor het vestigingsklimaat en daarmee de leefbaarheid van Zeeland. De Wetenschappelijke Raad Zeeland pleit daarom ook voor een betere benutting van ‘de slimme kracht van Zeeland’.[4]
Auteur
Hans Clement, 2015
Literatuur
-Gorsel, W. van, Sociale atlas Zeeland 2013 (Middelburg, 2013).
-Meijaard, J., De slimme kracht van Zeeland (Middelburg, 2014).
-Smit, A., Sociale Staat van Zeeland. Provinciaal rapport 2009 (Middelburg, 2009).
-Van Dale. Groot Woordenboek van de Nederlandse taal (Utrecht/Antwerpen, 2005).
-Wouw, D. van der et al., Staat van Zeeland. Zeeland in tijden van crisis (Middelburg, 2014).
Noten
- ↑ Van Dale, p. 1930.
- ↑ Idem
- ↑ Smit, Sociale Staat van Zeeland, p. 7. Het huidige lemma bevat globaal enkele hoofdpunten uit de volgende door SCOOP gepubliceerde en digitaal te raadplegen bronnen: 1) Smit, Sociale Staat van Zeeland. Provinciaal rapport 2009, 2) Van Gorsel, Sociale atlas Zeeland 2013 en 3) Van der Wouw et al., Staat van Zeeland 2013. Zeeland in tijden van crisis. Feitelijk zijn in het lemma teksten van deze bronnen opgenomen, zowel in geciteerde als in bewerkte vorm.
- ↑ Naar de gelijknamige publicatie door J. Meijaard.