Begrafenis- en rouwgebruiken: verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 3: | Regel 3: | ||
}} | }} | ||
[[Bestand:begrafenis_7022.jpg|left|thumb|300px|Begrafenis van P.L. Tak in 1908 te Middelburg, prentbriefkaart, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 31500]] | [[Bestand:begrafenis_7022.jpg|left|thumb|300px|Begrafenis van P.L. Tak in 1908 te Middelburg, prentbriefkaart, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 31500]] | ||
Versie van 2 dec 2014 12:17
Begrafenis- en rouwgebruiken, begrafenisgebruiken, rouwgebruiken |
---|
Overlijden
Meteen nadat iemand was overleden, werd in het sterfhuis een aantal maatregelen genomen. De gordijnen werden neergelaten of afgehaald, de luiken gesloten of met zwarte linten op een kier gezet (voor familie van de eerste graad zes weken). Het zogenaamde 'sluiten' gebeurde later door de gordijnen af te halen en lakens op te hangen, nog weer later bleven de gordijnen of luxaflex dicht. Het 'sluiten' is in de tweede helft van de 20ste eeuw nagenoeg verdwenen. De klok werd stilgezet en de spiegel afgenomen, omgekeerd of bedekt. Ook alle blinkende voorwerpen werden bij voorkeur bedekt of weggehaald. Portretten aan de muur werden verwijderd en opschik (stenen hondjes, kommen en vazen) werd van de schoorsteenmantel gehaald. Het vloerkleed en de loper uit de gang werden weggehaald. Etensresten en zaaizaad werden opgeruimd. Op het platteland van Walcheren (en ook in Middelburg nog in 1898) en in Zeeuws-Vlaanderen bestond het gebruik om de dode in een laken te spelden. Bij rijke mensen in Zierikzee werd (het laatst in 1932) de doodskist met welriekende kruiden gevuld.
Wete
Het overlijden werd huis aan huis aangezegd (wete) door de lijkdienaar (liekebidder) of door iemand die verbonden was aan het sterfhuis (bijvoorbeeld de knecht). Dit was tot omstreeks 1940 nog gangbaar, daarna is dit gebruik verdwenen. Was de overledene familie van een molenaar dan werden de molenwieken in de rouwstand gezet.
Liekstro
Aan het hek van de hofstede of aan de huisdeur werden tot eind 19de eeuw bossen tarwestro (liekstro of dodenstro) geplaatst; in de steden werden die op de stoep opgestapeld; in Zierikzee was dit tot 1843 zelfs verplicht. Voor kinderen boven de 5 jaar en volwassenen werden tien tot twaalf bossen neergelegd, voor kinderen onder de 5 voor elk jaar één bos. Was de overledene een man dan lag het liekstro rechts naast de deur, voor een vrouw links. Na de begrafenis werd het liekstro weggehaald en verbrand.
Begrafenis
Leden van de stedelijke elite werden overal met veel vertoon begraven. De begrafenis (liekstaosie) vond op het platteland gewoonlijk op het middaguur plaats. Op de dag van de begrafenis gingen ook de buren uit de hele straat over tot het 'sluiten' van de ramen; soms 'sloten' alle huizen langs de rouwstoet. Alle genodigden verzamelden zich in het sterfhuis, waar kort daarna de dominee zich bij hen voegde. Op Walcheren werd er dan eerst een broodmaaltijd gebruikt. Daarvoor waren in de woonkamer eenvoudige tafels neergezet: planken op houten schragen. Er stonden lange banken zonder leuningen omheen. De dominee arriveerde als laatste. Hij at mee en las een tekst uit de bijbel. Voorafgaand aan het vertrek naar de begraafplaats las de oudste drager de namen van de volgers van de 'begraefenisrolle'. De baar werd door acht vrijwilligers gedragen, veelal de naaste buren. Zij namen vroeger een takje wijnruit (Ruta graveolens) of rozemarijn, later ook tijm of een palmtakje (Buxus), in de mond. Over de lijkkist op de baar werd een groot zwart kleed (pille) uitgespreid. De genodigden op de begrafenis (liekgangers) droegen zwarte lamfers om de hoeden. Nadat de mannen het platte Walcherse petje droegen, bevestigden zij als teken van rouw een roosje van zwarte stof aan hun pet. De predikant sloot de stoet. De vrouwen bleven achter, zij gingen niet mee naar het kerkhof. Als het sterfhuis op grotere afstand van het kerkhof was gelegen, werd de kist op een wagen vervoerd, waarop soms stro (liekstro, dodenstro) was gespreid. Dit liekstro werd na de begrafenis op de mesthoop gegooid (Schouwen-Duiveland) of verbrand (elders). In de loop van de 20ste eeuw werd de kist steeds vaker in een lijkauto vervoerd. Op de begraafplaats wordt de kist dan op een baar met wieltjes naar het graf gereden. Het werd in de 20ste eeuw gebruikelijk dat het gezelschap zich voor de begrafenis verzamelde in een ruimte bij de kerk. Het liekmael, waaraan de predikant ook deelnam, was aanvankelijk een warme maaltijd, maar werd gaandeweg vervangen door een koude maaltijd: koffie en brood met vlees en kaas. Op het platteland is het nog steeds gebruikelijk om de genodigden een koffiemaaltijd aan te bieden met kadetjes of puntbroodjes. Lange tijd bestond het gebruik na de begrafenis de handen te wassen. In veel van deze gebruiken bespeurt men relicten van het oude volksgeloof dat de dode onrein is.
Begraafplaats
Welgestelden en geestelijken werden tot ver in de 18de eeuw in de kerken begraven; de overige mensen op het kerkhof. Rijke families hadden in de kerken grafkelders, soms met een kapel waar priesters missen konden opdragen voor het zielenheil van de overledenen. Het begraven in kerken stuitte in de 18de eeuw op weerstand vanwege de onhygiënische omstandigheden en stank die het in de kerken veroorzaakte. Verlichte predikanten en artsen verzetten zich als eersten tegen dit gebruik. Adriaan Kluit, hoogleraar aan de Illustre School in Middelburg hield er in 1776 een rede over en het Zeeuws Genootschap schreef er in 1784 een prijsvraag over uit. Onder Napoleon werd het begraven in kerken verboden. Vanaf 1829 mocht niet meer in steden en dorpen van meer dan duizend inwoners worden begraven. Gemeenten waren verplicht buiten de bebouwde kom begraafplaatsen aan te leggen. In sommige steden waren deze er toen al, bijvoorbeeld in Goes, waar in 1806 een buitenbegraafplaats was aangelegd.
Rouw
Duur en omvang van de rouw hingen af van de familiegraad; na ongeveer 1940 werd het ook op het platteland steeds minder gebruikelijk om nog voor verre familie te rouwen. De luiken van het sterfhuis bleven nog ongeveer zes weken gesloten. Nabestaanden droegen rouwkleding. In het algemeen is deze kleding soberder dan de gewone kleding: zonder kleur, met zwart/grijs/wit tinten en met uitsluitend functionele sieraden. Mannen droegen eerst een rouwlamfer, later een rouwstrikje of rouwrozet op de pet of hoed. Met het verdwijnen van de streekdrachten is ook de rouwdracht verdwenen. Zeven weken na het sterfgeval bracht de naaste familie de rouw in de kerk, dat wil zeggen dat zij voor het eerst na het overlijden weer naar de kerk ging. Bij wijze van rouwbetoon werden na een overlijden in vooraanstaande families wekenlang meerdere malen per dag de kerkklokken geluid.
Auteurs
-P.J. Meertens, A.M. Lauret, herz. J. Dekker (2012)
Literatuur
-Dekker, J. (eindred.), De Zeeuwse streekdrachten, 1800-2000 (Zwolle, 2005).
-[Evenhuis, M. en Minderhoud, P.J., Begrafenisgebruiken op Walcheren, in: [De Wete 26 (1997) 3, 26-32.]
-Ghijsen, H.C.M., (red.), Woordenboek der Zeeuwse dialecten (Krabbendijke, 2002).
-[Graft, C.C. van de, Eenige gebruiken op het eiland Schouwen, in: Volkskunde, 17 (1905), 128-131.
-Man, M.G.A. de, Worden op het platteland van Walcheren de dooden nog, in een laken gespeld, begraven?, in: Archief ZGW 1933, 47-50.
-Nagtglas, F., Uit het Zeeuwsche volksleven (Middelburg, 1968) 37-39.
-Vader, J., Een Walcherse begrafenis in 1880, in: Neerlands volksleven 14 (1964) 1, 39-48.
-Vader, J., Oud Walcheren; van mensen en dingen uit grootvaders tijd (Middelburg, 1965) 50-52.