Landarbeiderswet: verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 2: | Regel 2: | ||
| above = Landarbeiderswet | | above = Landarbeiderswet | ||
}} | }} | ||
De Landarbeiderswet van 20 april 1918 trad in 1920 in werking en bood landarbeiders de mogelijkheid om onder gunstige voorwaarden geld van het Rijk te lenen om een eigen woning met schuur te bouwen op een stuk grond dat in de vrije tijd kon worden bewerkt. Dit met de bedoeling de landarbeiders te helpen aan eigen bezit en wel ter versterking van hun maatschappelijke positie en ter verlichting van hun zorgen voor de oude dag. Met het eigen stukje land zouden de landarbeiders minder loonafhankelijk zijn en ook wilde de overheid een trek van arbeiders van het platteland naar de stad, die niet gebaseerd was op reële verwachtingen in de stad werk te vinden, voorkomen. | De Landarbeiderswet van 20 april 1918 trad in 1920 in werking en bood landarbeiders de mogelijkheid om onder gunstige voorwaarden geld van het Rijk te lenen om een eigen woning met schuur te bouwen op een stuk grond dat in de vrije tijd kon worden bewerkt. Dit met de bedoeling de landarbeiders te helpen aan eigen bezit en wel ter versterking van hun maatschappelijke positie en ter verlichting van hun zorgen voor de oude dag. Met het eigen stukje land zouden de landarbeiders minder loonafhankelijk zijn en ook wilde de overheid een trek van arbeiders van het platteland naar de stad, die niet gebaseerd was op reële verwachtingen in de stad werk te vinden, voorkomen. | ||
== Wetgeving == | |||
[[Bestand:landarbeiderswet.jpg|right|thumb|300px|G. Groenleer (red.),Thomas de Fouw was een van de drie pachters die in Colijnsplaat een stukje grond van de 'Vereeniging' in gebruik hadden en was tevens secretaris/penningmeester, ca. 1980, foto: Tanny de Jonge, uit: Gert Groenleer (red.), ''Het hek van de dam. Het verdwijnen van de boerensamenleving op Colijnsplaat'' (Vlissingen, 1998,) 53.]] | |||
De Landarbeiderswet ressorteerde in materieel opzicht onder het Ministerie van Landbouw en Visserij, maar de administratie viel onder het Ministerie van Financiën. De Landarbeiderswet werd bij wet van 28 mei 1965 ingetrokken, waarbij het laatstgenoemde Ministerie ook na die datum nog bemoeienis hield met het jaarlijks belasten van gemeenten voor de wegens rente en aflossing verschuldigde bedragen. | De Landarbeiderswet ressorteerde in materieel opzicht onder het Ministerie van Landbouw en Visserij, maar de administratie viel onder het Ministerie van Financiën. De Landarbeiderswet werd bij wet van 28 mei 1965 ingetrokken, waarbij het laatstgenoemde Ministerie ook na die datum nog bemoeienis hield met het jaarlijks belasten van gemeenten voor de wegens rente en aflossing verschuldigde bedragen. | ||
Wanneer de totale kosten van een ‘plaatsje’ (huis met schuur en grond) niet hoger zouden zijn dan 4.000 gulden en de arbeider minstens tien procent van die totale kosten op tafel kon leggen, kreeg hij de mogelijkheid om de overige negentig procent als hypotheek te nemen bij de gemeente of bij een in het leven te roepen stichting of vereniging. Zulke verenigingen kregen een voorschot van de gemeenten, en de gemeenten van het Rijk. Aflossing was mogelijk gedurende 30 jaar (later ook 50 jaar), waarbij in de eerste drie jaar vier procent van de geleende som werd afgelost en daarna 5,8 procent. Meteen bij het begin kreeg de arbeider woning en/of grond op zijn naam. De arbeider in kwestie moest ten minste 25 jaar oud zijn en tenminste een half jaar per jaar in loondienst werken. Voor het bouwen van een woning kwamen alleen arbeiders onder de 50 jaar in aanmerking, voor het pachten of kopen van los land gold geen leeftijdsgrens. | Wanneer de totale kosten van een ‘plaatsje’ (huis met schuur en grond) niet hoger zouden zijn dan 4.000 gulden en de arbeider minstens tien procent van die totale kosten op tafel kon leggen, kreeg hij de mogelijkheid om de overige negentig procent als hypotheek te nemen bij de gemeente of bij een in het leven te roepen stichting of vereniging. Zulke verenigingen kregen een voorschot van de gemeenten, en de gemeenten van het Rijk. Aflossing was mogelijk gedurende 30 jaar (later ook 50 jaar), waarbij in de eerste drie jaar vier procent van de geleende som werd afgelost en daarna 5,8 procent. Meteen bij het begin kreeg de arbeider woning en/of grond op zijn naam. De arbeider in kwestie moest ten minste 25 jaar oud zijn en tenminste een half jaar per jaar in loondienst werken. Voor het bouwen van een woning kwamen alleen arbeiders onder de 50 jaar in aanmerking, voor het pachten of kopen van los land gold geen leeftijdsgrens. | ||
== Wet past niet op praktijksituatie == | |||
De 4.000 gulden was echter in de jaren twintig en dertig meestal te weinig om een boerderijtje te bouwen. Eigenlijk was het een wet ter bevordering van de bouw van landarbeiders''woningen'', niet van landarbeiderplaatsjes, aldus een criticus. In elk geval werd er naar verhouding meer gebruik gemaakt van de mogelijkheid om alleen een lapje grond in eigendom te verkrijgen of dit te pachten van de vereniging in kwestie. | De 4.000 gulden was echter in de jaren twintig en dertig meestal te weinig om een boerderijtje te bouwen. Eigenlijk was het een wet ter bevordering van de bouw van landarbeiders''woningen'', niet van landarbeiderplaatsjes, aldus een criticus. In elk geval werd er naar verhouding meer gebruik gemaakt van de mogelijkheid om alleen een lapje grond in eigendom te verkrijgen of dit te pachten van de vereniging in kwestie. | ||
De Landarbeiderswet liet de mogelijkheid open of de uitvoering van de wet bij het plaatselijke gemeentebestuur of bij een vereniging tot uitvoering van de Landarbeiderswet zou liggen. Weinig gemeenteraden bleken echter genegen om zelf het initiatief te nemen, zodat vanaf 1919 (Oud-Vossemeer), maar vooral in en kort na 1920 particulieren verenigingen oprichtten. | De Landarbeiderswet liet de mogelijkheid open of de uitvoering van de wet bij het plaatselijke gemeentebestuur of bij een vereniging tot uitvoering van de Landarbeiderswet zou liggen. Weinig gemeenteraden bleken echter genegen om zelf het initiatief te nemen, zodat vanaf 1919 (Oud-Vossemeer), maar vooral in en kort na 1920 particulieren verenigingen gingen oprichtten. | ||
== Verenigingen op basis van de Landarbeiderswet in Zeeland == | |||
In Zeeland werden de volgende verenigingen opgericht (de regionale verenigingen hadden plaatselijke afdelingen): | In Zeeland werden de volgende verenigingen opgericht (de regionale verenigingen hadden plaatselijke afdelingen): | ||
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders in de gemeente Oud-Vossemeer (1919 ) | • De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders in de gemeente Oud-Vossemeer (1919 ) | ||
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders te Rilland-Bath (23 januari 1920 – 17 december 1985). Er waren aandeelhouders en leden die jaarlijks contributie betaalden. De belangstelling liep in de jaren zestig sterk terug. | • De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders te Rilland-Bath (23 januari 1920 – 17 december 1985). Er waren aandeelhouders en leden die jaarlijks contributie betaalden. De belangstelling liep in de jaren zestig sterk terug. | ||
• Dito verenigingen te Krabbendijke (november 1919), Kruiningen (maart 1920), Wolphaartsdijk (‘Eigen Grond’) en Sint-Philipsland. | • Dito verenigingen te Krabbendijke (november 1919), Kruiningen (maart 1920), Wolphaartsdijk (‘Eigen Grond’) en Sint-Philipsland. | ||
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders ‘Noord-Beveland’ (22 maart 1921 - 1988). De contributie was bij de oprichting 75 cent per jaar. Alleen al te Colijnsplaat traden 51 inwoners toe als lid, de meesten van hen arbeiders. De Vereniging kocht in 1923 een stuk grond te Wissekerke dat in 28 lapjes werd verdeeld en verpacht aan arbeiders. Ook bij Kortgene en Kamperland werden enkele stukjes land gekocht en in pacht uitgegeven. Te Colijnsplaat werd in 1924 een stuk van één en een kwart hectare gekocht en in zes stukken verpacht. Naarmate de landbouwprijzen in de crisisjaren daalden, zegden steeds meer leden hun lidmaatschap op. Voor de toewijzing van stukken land werd tot circa 1970 nog geloot tussen de leden, nadien zag men in toenemende mate van pacht af. | • De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders ‘Noord-Beveland’ (22 maart 1921 - 1988). De contributie was bij de oprichting 75 cent per jaar. Alleen al te Colijnsplaat traden 51 inwoners toe als lid, de meesten van hen arbeiders. De Vereniging kocht in 1923 een stuk grond te Wissekerke dat in 28 lapjes werd verdeeld en verpacht aan arbeiders. Ook bij Kortgene en Kamperland werden enkele stukjes land gekocht en in pacht uitgegeven. Te Colijnsplaat werd in 1924 een stuk van één en een kwart hectare gekocht en in zes stukken verpacht. Naarmate de landbouwprijzen in de crisisjaren daalden, zegden steeds meer leden hun lidmaatschap op. Voor de toewijzing van stukken land werd tot circa 1970 nog geloot tussen de leden, nadien zag men in toenemende mate van pacht af. | ||
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders ‘Eigen Erf’ in West-Zuid-Beveland (5 april 1921 – 1974). Ook deze vereniging had zowel aandeelhouders als leden die contributie betaalden. In de eerste tien jaar werden 53 ‘plaatsjes’ (huis met schuur en grond) gesticht in vijftien verschillende gemeenten en werd in totaal tien hectare ‘los’ land verpacht aan 43 arbeiders. M. de Looze te Waarde trad in de beginperiode op als propagandist voor de vereniging, vaak in samenwerking met de Rijkslandbouwconsulent C. Stevens. Voor het in pacht uitgegeven land hield de vereniging een maximale pachtprijs aan van 50 gulden per perceel. | • De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders ‘Eigen Erf’ in West-Zuid-Beveland (5 april 1921 – 1974). Ook deze vereniging had zowel aandeelhouders als leden die contributie betaalden. In de eerste tien jaar werden 53 ‘plaatsjes’ (huis met schuur en grond) gesticht in vijftien verschillende gemeenten en werd in totaal tien hectare ‘los’ land verpacht aan 43 arbeiders. M. de Looze te Waarde trad in de beginperiode op als propagandist voor de vereniging, vaak in samenwerking met de Rijkslandbouwconsulent C. Stevens. Voor het in pacht uitgegeven land hield de vereniging een maximale pachtprijs aan van 50 gulden per perceel. | ||
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders op Schouwen-Duiveland. Deze kocht in 1921 10,4 hectare land te Zonnemaire waarmee 28 aanvragers een stukje land konden pachten. Ook werden er zeven plaatsjes gebouwd in tenminste drie verschillende gemeenten. | • De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders op Schouwen-Duiveland. Deze kocht in 1921 10,4 hectare land te Zonnemaire waarmee 28 aanvragers een stukje land konden pachten. Ook werden er zeven plaatsjes gebouwd in tenminste drie verschillende gemeenten. | ||
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders in Walcheren (1922). | • De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders in Walcheren (1922). | ||
• In Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen waren in 1928 drie verenigingen werkzaam inzake de Landarbeiderswet die tezamen deze hele regio bestreken. De wet werd er echter nog niet toegepast, aldus diverse krantenberichten in dat jaar. Dat moet betekenen dat het de verenigingen niet gelukt was land in eigendom te verkrijgen. | • In Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen waren in 1928 drie verenigingen werkzaam inzake de Landarbeiderswet die tezamen deze hele regio bestreken. De wet werd er echter nog niet toegepast, aldus diverse krantenberichten in dat jaar. Dat moet betekenen dat het de verenigingen niet gelukt was land in eigendom te verkrijgen. | ||
• In Westelijk Zeeuws-Vlaanderen waren tenminste verenigingen inzake de Landarbeiderswet actief in Cadzand, Sluis, Retranchement, Groede, Schoondijke (alle 1922), een overkoepelende vereniging te Oostburg (ook voor IJzendijke, Biervliet, 1922) en Zuidzande (1924). In deze regio maakte [[J. Welleman]] propaganda. | |||
== Veiling bij opbod bemoeilijkt regelgeving == | |||
De grote moeilijkheid waarmee deze verenigingen kampten was de slechte beschikbaarheid van grond. Er werd, en dat was niet alleen in Zeeland zo, erg weinig grond te koop aangeboden. Het kopen bij een publieke verkoping, de meest gebruikelijke manier waarop grond van eigenaar verwisselde, was praktisch onmogelijk daar de verenigingen inzake de Landarbeiderswet vooraleer ze tot aankoop overgingen, eerst een voorschot moesten aanvragen bij het betreffende gemeentebestuur. Dat was tijdens een publieke verkoping onmogelijk. Soms nam men zijn toevlucht tot de constructie dat een bestuurslid bij een verkoping een bod deed. Kreeg hij het land in eigendom, dan zou het krediet langs de ambtelijke weg aangevraagd kunnen worden en als dat gelukte, kon hij het land voor dezelfde prijs overdragen. Werd het krediet niet verleend, dan hield het bestuurslid (in dat geval uiteraard een landbouwer) de grond zelf maar. Deze praktische problemen waren zo algemeen dat de Vereniging in het Brabantse Klundert al na enkele jaren overwoog een bond van teleurgestelde verenigingen inzake de Landarbeiderswet op te richten. | De grote moeilijkheid waarmee deze verenigingen kampten was de slechte beschikbaarheid van grond. Er werd, en dat was niet alleen in Zeeland zo, erg weinig grond te koop aangeboden. Het kopen bij een publieke verkoping, de meest gebruikelijke manier waarop grond van eigenaar verwisselde, was praktisch onmogelijk daar de verenigingen inzake de Landarbeiderswet vooraleer ze tot aankoop overgingen, eerst een voorschot moesten aanvragen bij het betreffende gemeentebestuur. Dat was tijdens een publieke verkoping onmogelijk. Soms nam men zijn toevlucht tot de constructie dat een bestuurslid bij een verkoping een bod deed. Kreeg hij het land in eigendom, dan zou het krediet langs de ambtelijke weg aangevraagd kunnen worden en als dat gelukte, kon hij het land voor dezelfde prijs overdragen. Werd het krediet niet verleend, dan hield het bestuurslid (in dat geval uiteraard een landbouwer) de grond zelf maar. Deze praktische problemen waren zo algemeen dat de Vereniging in het Brabantse Klundert al na enkele jaren overwoog een bond van teleurgestelde verenigingen inzake de Landarbeiderswet op te richten. | ||
De Vereeniging op Schouwen-Duiveland ging bijna ten onder aan een grondaankoop te Nieuwerkerk. Het land bleek van slechtere kwaliteit dan verwacht zodat er geen pachters of kopers waren, terwijl het land wel betaald moest worden. De kwestie speelde heel de jaren twintig door. Daarbij speelde mee dat de Landarbeiderswet niet in zulke gevallen voorzag. Omdat, zeker op Schouwen-Duiveland, heel wat landbouwers er iets tegen hadden om land te verkopen ten bate van landarbeiders, weigerden diverse gemeentebesturen (die immers door boeren werden gedomineerd) niet alleen mee te werken aan de uitvoering van de wet, maar ook mee te werken aan de oplossing van deze kwestie. | De Vereeniging op Schouwen-Duiveland ging bijna ten onder aan een grondaankoop te Nieuwerkerk. Het land bleek van slechtere kwaliteit dan verwacht zodat er geen pachters of kopers waren, terwijl het land wel betaald moest worden. De kwestie speelde heel de jaren twintig door. Daarbij speelde mee dat de Landarbeiderswet niet in zulke gevallen voorzag. Omdat, zeker op Schouwen-Duiveland, heel wat landbouwers er iets tegen hadden om land te verkopen ten bate van landarbeiders, weigerden diverse gemeentebesturen (die immers door boeren werden gedomineerd) niet alleen mee te werken aan de uitvoering van de wet, maar ook mee te werken aan de oplossing van deze kwestie. | ||
== Aantallen aangekochte percelen == | |||
In 1940 waren er in totaal 144 ‘plaatsjes’ in Zeeland gebouwd volgens de Landarbeiderswet. Dat was twee procent van alle in Nederland volgens de wet gebouwde plaatsjes. Op Zuid-Beveland waren veel van deze plaatsjes eigendom van tuinbouwarbeiders, in Oost-Zeeuws-Vlaanderen van vlasarbeiders. ‘Verder over heel de provincie verspreid landbouwarbeiders.’ Van deze 144 plaatsjes waren er 138 door bemiddeling van Verenigingen inzake de Landarbeiderswet tot stand gekomen en maar 6 rechtstreeks door (een) gemeente(n) verzorgd. Mogelijk ging het daarbij om de gemeenten Sint-Maartensdijk, Poortvliet, Tholen en Scherpenisse die al in de vroege jaren twintig op dit gebied actief waren. | In 1940 waren er in totaal 144 ‘plaatsjes’ in Zeeland gebouwd volgens de Landarbeiderswet. Dat was twee procent van alle in Nederland volgens de wet gebouwde plaatsjes. Op Zuid-Beveland waren veel van deze plaatsjes eigendom van tuinbouwarbeiders, in Oost-Zeeuws-Vlaanderen van vlasarbeiders. ‘Verder over heel de provincie verspreid landbouwarbeiders.’ Van deze 144 plaatsjes waren er 138 door bemiddeling van Verenigingen inzake de Landarbeiderswet tot stand gekomen en maar 6 rechtstreeks door (een) gemeente(n) verzorgd. Mogelijk ging het daarbij om de gemeenten Sint-Maartensdijk, Poortvliet, Tholen en Scherpenisse die al in de vroege jaren twintig op dit gebied actief waren. | ||
Voor de gemeente Kapelle werd echter in 1957 in een terugblik gemeld: ‘De landarbeiderswet … heeft in Kapelle zeer gunstige resultaten afgeworpen. Veel arbeiders zijn, dankzij de mogelijkheden, die deze wet opende, kleine zelfstandigen geworden. Velen van hen hebben het in de loop der jaren behoorlijk ver weten te brengen op de maatschappelijke ladder.’ | Voor de gemeente Kapelle werd echter in 1957 in een terugblik gemeld: ‘De landarbeiderswet … heeft in Kapelle zeer gunstige resultaten afgeworpen. Veel arbeiders zijn, dankzij de mogelijkheden, die deze wet opende, kleine zelfstandigen geworden. Velen van hen hebben het in de loop der jaren behoorlijk ver weten te brengen op de maatschappelijke ladder.’ | ||
== AUTEUR == | |||
-Jan Zwemer, 2013 | |||
== BRONNEN == | |||
-[http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland|1353131 G. Groenleer (red.), ''Het hek van de dam. Het verdwijnen van de boerensamenleving op Colijnsplaat'' (Vlissingen, 1998,) 51-54.] | |||
[http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland| | |||
-[http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland|1421943 A.L. Kort, ''Geen cent te veel. Armoede en armenzorg op Zuid-Beveland, 1850-1940'', (Hilversum, 2001) 322-323.] | |||
[http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland| | -[http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland|1587076 J. de Jonge, ''Zijn levensavond zal niet donker zijn: 85 jaar landarbeidersvereniging ‘Noord-Beveland’: de landarbeiderswet'' (Goes, 2007).] | ||
'' | -H.Ch.G.J. van der Mandere, ''De practijk der landarbeierswet'' (Doetinchem, 1919). | ||
[http:// | -[http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland|219938 Th. Platenburg, ''Landarbeiders'' (Hilversum, 1943) 41-42, 116, 120-125.] | ||
- | |||
-[http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland|459445 J. Zwemer, ''Een zekel om geit-eten te snieën. De geschiedenis van de landarbeiders op Walcheren 1900-1940'' (Middelburg, 1986) 128.] | |||
-[http://zoeken.zeeuwsebibliotheken.nl/?itemid=|library/vubissmart-zeeland|5014647 J. Zwemer, ''Onrust en welvaart. Het platteland van de Zeeuwse eilanden in het tijdvak van de Eerste Wereldoorlog, 1910-1922'' (Vlissingen, 2011) 279-280.] | |||
[http://www.krantenbankzeeland.nl www.krantenbankzeeland.nl (''Zeeuwsch Dagblad'', 4 mei 1957.)] | |||
[[category:landbouw]] | [[category:landbouw]] | ||
[[category:sociale geschiedenis]] | [[category:sociale geschiedenis]] |
Versie van 9 okt 2014 11:15
Landarbeiderswet |
---|
De Landarbeiderswet van 20 april 1918 trad in 1920 in werking en bood landarbeiders de mogelijkheid om onder gunstige voorwaarden geld van het Rijk te lenen om een eigen woning met schuur te bouwen op een stuk grond dat in de vrije tijd kon worden bewerkt. Dit met de bedoeling de landarbeiders te helpen aan eigen bezit en wel ter versterking van hun maatschappelijke positie en ter verlichting van hun zorgen voor de oude dag. Met het eigen stukje land zouden de landarbeiders minder loonafhankelijk zijn en ook wilde de overheid een trek van arbeiders van het platteland naar de stad, die niet gebaseerd was op reële verwachtingen in de stad werk te vinden, voorkomen.
Wetgeving
De Landarbeiderswet ressorteerde in materieel opzicht onder het Ministerie van Landbouw en Visserij, maar de administratie viel onder het Ministerie van Financiën. De Landarbeiderswet werd bij wet van 28 mei 1965 ingetrokken, waarbij het laatstgenoemde Ministerie ook na die datum nog bemoeienis hield met het jaarlijks belasten van gemeenten voor de wegens rente en aflossing verschuldigde bedragen.
Wanneer de totale kosten van een ‘plaatsje’ (huis met schuur en grond) niet hoger zouden zijn dan 4.000 gulden en de arbeider minstens tien procent van die totale kosten op tafel kon leggen, kreeg hij de mogelijkheid om de overige negentig procent als hypotheek te nemen bij de gemeente of bij een in het leven te roepen stichting of vereniging. Zulke verenigingen kregen een voorschot van de gemeenten, en de gemeenten van het Rijk. Aflossing was mogelijk gedurende 30 jaar (later ook 50 jaar), waarbij in de eerste drie jaar vier procent van de geleende som werd afgelost en daarna 5,8 procent. Meteen bij het begin kreeg de arbeider woning en/of grond op zijn naam. De arbeider in kwestie moest ten minste 25 jaar oud zijn en tenminste een half jaar per jaar in loondienst werken. Voor het bouwen van een woning kwamen alleen arbeiders onder de 50 jaar in aanmerking, voor het pachten of kopen van los land gold geen leeftijdsgrens.
Wet past niet op praktijksituatie
De 4.000 gulden was echter in de jaren twintig en dertig meestal te weinig om een boerderijtje te bouwen. Eigenlijk was het een wet ter bevordering van de bouw van landarbeiderswoningen, niet van landarbeiderplaatsjes, aldus een criticus. In elk geval werd er naar verhouding meer gebruik gemaakt van de mogelijkheid om alleen een lapje grond in eigendom te verkrijgen of dit te pachten van de vereniging in kwestie.
De Landarbeiderswet liet de mogelijkheid open of de uitvoering van de wet bij het plaatselijke gemeentebestuur of bij een vereniging tot uitvoering van de Landarbeiderswet zou liggen. Weinig gemeenteraden bleken echter genegen om zelf het initiatief te nemen, zodat vanaf 1919 (Oud-Vossemeer), maar vooral in en kort na 1920 particulieren verenigingen gingen oprichtten.
Verenigingen op basis van de Landarbeiderswet in Zeeland
In Zeeland werden de volgende verenigingen opgericht (de regionale verenigingen hadden plaatselijke afdelingen):
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders in de gemeente Oud-Vossemeer (1919 )
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders te Rilland-Bath (23 januari 1920 – 17 december 1985). Er waren aandeelhouders en leden die jaarlijks contributie betaalden. De belangstelling liep in de jaren zestig sterk terug.
• Dito verenigingen te Krabbendijke (november 1919), Kruiningen (maart 1920), Wolphaartsdijk (‘Eigen Grond’) en Sint-Philipsland.
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders ‘Noord-Beveland’ (22 maart 1921 - 1988). De contributie was bij de oprichting 75 cent per jaar. Alleen al te Colijnsplaat traden 51 inwoners toe als lid, de meesten van hen arbeiders. De Vereniging kocht in 1923 een stuk grond te Wissekerke dat in 28 lapjes werd verdeeld en verpacht aan arbeiders. Ook bij Kortgene en Kamperland werden enkele stukjes land gekocht en in pacht uitgegeven. Te Colijnsplaat werd in 1924 een stuk van één en een kwart hectare gekocht en in zes stukken verpacht. Naarmate de landbouwprijzen in de crisisjaren daalden, zegden steeds meer leden hun lidmaatschap op. Voor de toewijzing van stukken land werd tot circa 1970 nog geloot tussen de leden, nadien zag men in toenemende mate van pacht af.
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders ‘Eigen Erf’ in West-Zuid-Beveland (5 april 1921 – 1974). Ook deze vereniging had zowel aandeelhouders als leden die contributie betaalden. In de eerste tien jaar werden 53 ‘plaatsjes’ (huis met schuur en grond) gesticht in vijftien verschillende gemeenten en werd in totaal tien hectare ‘los’ land verpacht aan 43 arbeiders. M. de Looze te Waarde trad in de beginperiode op als propagandist voor de vereniging, vaak in samenwerking met de Rijkslandbouwconsulent C. Stevens. Voor het in pacht uitgegeven land hield de vereniging een maximale pachtprijs aan van 50 gulden per perceel.
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders op Schouwen-Duiveland. Deze kocht in 1921 10,4 hectare land te Zonnemaire waarmee 28 aanvragers een stukje land konden pachten. Ook werden er zeven plaatsjes gebouwd in tenminste drie verschillende gemeenten.
• De Vereeniging ter Bevordering van Verkrijging van Onroerend Goed door Landarbeiders in Walcheren (1922).
• In Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen waren in 1928 drie verenigingen werkzaam inzake de Landarbeiderswet die tezamen deze hele regio bestreken. De wet werd er echter nog niet toegepast, aldus diverse krantenberichten in dat jaar. Dat moet betekenen dat het de verenigingen niet gelukt was land in eigendom te verkrijgen.
• In Westelijk Zeeuws-Vlaanderen waren tenminste verenigingen inzake de Landarbeiderswet actief in Cadzand, Sluis, Retranchement, Groede, Schoondijke (alle 1922), een overkoepelende vereniging te Oostburg (ook voor IJzendijke, Biervliet, 1922) en Zuidzande (1924). In deze regio maakte J. Welleman propaganda.
Veiling bij opbod bemoeilijkt regelgeving
De grote moeilijkheid waarmee deze verenigingen kampten was de slechte beschikbaarheid van grond. Er werd, en dat was niet alleen in Zeeland zo, erg weinig grond te koop aangeboden. Het kopen bij een publieke verkoping, de meest gebruikelijke manier waarop grond van eigenaar verwisselde, was praktisch onmogelijk daar de verenigingen inzake de Landarbeiderswet vooraleer ze tot aankoop overgingen, eerst een voorschot moesten aanvragen bij het betreffende gemeentebestuur. Dat was tijdens een publieke verkoping onmogelijk. Soms nam men zijn toevlucht tot de constructie dat een bestuurslid bij een verkoping een bod deed. Kreeg hij het land in eigendom, dan zou het krediet langs de ambtelijke weg aangevraagd kunnen worden en als dat gelukte, kon hij het land voor dezelfde prijs overdragen. Werd het krediet niet verleend, dan hield het bestuurslid (in dat geval uiteraard een landbouwer) de grond zelf maar. Deze praktische problemen waren zo algemeen dat de Vereniging in het Brabantse Klundert al na enkele jaren overwoog een bond van teleurgestelde verenigingen inzake de Landarbeiderswet op te richten.
De Vereeniging op Schouwen-Duiveland ging bijna ten onder aan een grondaankoop te Nieuwerkerk. Het land bleek van slechtere kwaliteit dan verwacht zodat er geen pachters of kopers waren, terwijl het land wel betaald moest worden. De kwestie speelde heel de jaren twintig door. Daarbij speelde mee dat de Landarbeiderswet niet in zulke gevallen voorzag. Omdat, zeker op Schouwen-Duiveland, heel wat landbouwers er iets tegen hadden om land te verkopen ten bate van landarbeiders, weigerden diverse gemeentebesturen (die immers door boeren werden gedomineerd) niet alleen mee te werken aan de uitvoering van de wet, maar ook mee te werken aan de oplossing van deze kwestie.
Aantallen aangekochte percelen
In 1940 waren er in totaal 144 ‘plaatsjes’ in Zeeland gebouwd volgens de Landarbeiderswet. Dat was twee procent van alle in Nederland volgens de wet gebouwde plaatsjes. Op Zuid-Beveland waren veel van deze plaatsjes eigendom van tuinbouwarbeiders, in Oost-Zeeuws-Vlaanderen van vlasarbeiders. ‘Verder over heel de provincie verspreid landbouwarbeiders.’ Van deze 144 plaatsjes waren er 138 door bemiddeling van Verenigingen inzake de Landarbeiderswet tot stand gekomen en maar 6 rechtstreeks door (een) gemeente(n) verzorgd. Mogelijk ging het daarbij om de gemeenten Sint-Maartensdijk, Poortvliet, Tholen en Scherpenisse die al in de vroege jaren twintig op dit gebied actief waren. Voor de gemeente Kapelle werd echter in 1957 in een terugblik gemeld: ‘De landarbeiderswet … heeft in Kapelle zeer gunstige resultaten afgeworpen. Veel arbeiders zijn, dankzij de mogelijkheden, die deze wet opende, kleine zelfstandigen geworden. Velen van hen hebben het in de loop der jaren behoorlijk ver weten te brengen op de maatschappelijke ladder.’
AUTEUR
-Jan Zwemer, 2013
BRONNEN
-H.Ch.G.J. van der Mandere, De practijk der landarbeierswet (Doetinchem, 1919).
-Th. Platenburg, Landarbeiders (Hilversum, 1943) 41-42, 116, 120-125.