Dienstboden: verschil tussen versies

Uit encyclopedie van zeeland
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Wim van Gorsel (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Wim van Gorsel (overleg | bijdragen)
Regel 228: Regel 228:


==Emancipatie vanaf de wederopbouw periode==
==Emancipatie vanaf de wederopbouw periode==
[[Bestand:Vrouwenemancipatie1.jpg|thumb|right|200px|Veiling. Rappe vrouwenhanden sorteren het harde fruit. Foto: Landbouwcentrum, 1962. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 21268]]
[[Bestand:Vrouwenemancipatie1.jpg|thumb|right|300px|Veiling. Rappe vrouwenhanden sorteren het harde fruit. Foto: Landbouwcentrum, 1962. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 21268]]


Het aantal fysieke beroepen en ook het aantal huishoudens waarin de vrouw op volle kracht moest meewerken, verminderde al na de landbouwrecessie van de jaren twintig. Wel bleef de landbouw tot in de jaren veertig de belangrijkste beroepssector. Het aantal vrouwen werkzaam in de detailhandel verdubbelde in die periode. Het aantal dienstboden verminderde met een derde, maar in absolute zin bleef dit nog steeds een grote beroepsgroep.  
Het aantal fysieke beroepen en ook het aantal huishoudens waarin de vrouw op volle kracht moest meewerken, verminderde al na de landbouwrecessie van de jaren twintig. Wel bleef de landbouw tot in de jaren veertig de belangrijkste beroepssector. Het aantal vrouwen werkzaam in de detailhandel verdubbelde in die periode. Het aantal dienstboden verminderde met een derde, maar in absolute zin bleef dit nog steeds een grote beroepsgroep.  

Versie van 2 dec 2024 10:03

Dienstboden

Dienstboden

Dienstboden konden zowel mannen als vrouwen zijn. In 1770 waren in Middelburg ongeveer 1.600 meiden en knechten werkzaam in die functie; dat was bijna acht procent van de bevolking. Omdat de stad veel welgestelde inwoners had waren er ook veel bodes nodig. De meeste dienstboden werken alleen in de huishouding en dit werk bestond veelal uit traditionele ‘vrouwentaken.’

In Goes had in 1642 zeventig procent van de huishoudingen alleen een meid in dienst. Door de krapte op de arbeidsmarkt namen de stedelijke regeringen tussen 1650 en 1700 alle een ordonnantie op de dienstboden aan. Dienstboden konden, als het werk ze niet beviel, zo van dienst wisselen. In de ordonnantie werd hier paal en perk aan gesteld: er worden werkvoorwaarden opgesomd zoals loon, diensttijd, gedrag, etcetera. Vanaf dan verslechterd de positie van de dienstboden.

De diensttijd van een bode bedroeg een half jaar. Het contract liep meestal van 1 mei of 1 november. Wie tussentijds weg ging, ontslag nam, of wegliep, kreeg in dezelfde stad geen baan meer aangeboden. Om aan een betrekking als dienstbode te komen, kon vanaf de 18de eeuw gebruik worden gemaakt van een besteedster. Deze was op de hoogte met de marktvraag en kreeg provisie voor elk meisje dat ze aan een baan als dienstbode hielp. In Zierikzee bepaalde de stadsregering in 1753 dat besteedsters daarvoor ten minste fl 1,25 mochten vragen. Bij overlijden of faillissement van de werkgever eindigde het contract.

Bij ontslag moest de werkgever nog zes weken loon uitbetalen. Dit verviel in de tweede helft van de 18de eeuw, waarmee de rechtspositie van de dienstbodes verder verslechterde. In geval van conflict had het woord van de meester ook altijd meer rechtswaarde dan dat van de dienstbode. In Goes en Vlissingen moest de werkgever voor ontslag onder ede toestemming vragen aan de burgemeester. Dat had in die steden zeker een remmende werking op kwalijke ontslagpraktijken.

In 1775 lag het dagloon voor landarbeiders in Veere rond de één gulden per dag. Boerenknechten verdienden zestig tot tachtig gulden. De meiden verdienden tussen de dertig en vijftig gulden. Dit grote verschil had te maken met behuizing. De knechten en meiden woonden bij de boer in. Zodra ontslag volgde, eisten zij dan ook kostgeld totdat het contract beëindigd was.

Het vervullen van een functie als dienstbode werd gezien als voorbereiding op de taak van huisvrouw en was daarom een veel gekozen beroep. Dienstboden waren daarmee voor de mannen de ideale huwelijkskandidaten. Na 1900 raakte dit gebruik uit de mode. In 1899 waren er nog 7.659 dienstboden, maar bijna vijftig jaar later, in 1947, waren dit er nog maar 4.922. De burgerij kreeg een tekort aan jonge Zeeuwse meisjes die nog dienstbode wilden zijn. Werkzaamheden waren onder meer wassen op een wasbord, schrobben, koper en schoenen poetsen, eten opdienen en naaien. Het werk in een fabriek betaalde doorgaans beter. Bovendien had men dan een vrije zaterdagmiddag en zondag. De opleiding tot dienstbode vond plaats aan de huishoudschool in Middelburg.

Na een huwelijk werd het dienstbodenbestaan beëindigd. Getrouwde Zeeuwse vrouwen bleven na het huwelijk nog wel voor enkele uren tot één à twee dagen per week uit werken gaan.

Visserij in Arnemuiden en Yerseke

Bij de visserij vormt het binnenhalen van de vangst alleen slechts een deel van de arbeid die hierbij komt kijken. Vrouwen hielden zich voornamelijk bezig met het voorbereiden en verwerken van de vangst. Ze sorteerden, maakten vis schoon, repareerden of maakten de vangnetten en pelden garnalen. Ook de huis- aan- huisverkoop van vis behoorde tot de werkzaamheden van de vrouwen. Het garnalen pellen gebeurde rond 1900 niet alleen voor de regionale markt maar ook voor de export naar Londen. Deze garnalen werden vanaf Arnemuiden met de nachtboot naar Vlissingen vervoerd en vandaar geëxporteerd naar Engeland. Ook worden garnalen geconserveerd, waarna ze zelfs naar de Verenigde Staten werden geëxporteerd.

Van de 448 gezinnen die Arnemuiden in 1910 telde, werd er door 80 garnalen gepeld. De helft van de vrouwen was analfabeet. De verdiensten bedroegen 6 cent per pond in zowel Arnemuiden als Brouwershaven. Gemiddeld werd 8 cent per uur verdiend. De Arnemuidse vrouwen venten de overtollige vis uit in de omgeving. Met twee zware manden hangend aan een juk liepen de vrouwen naar Vlissingen, Middelburg en Goes om hun waren te verkopen. Toen het spoor van de trein en de tram er eenmaal lag, werd het transport gemakkelijker. De visleursters gingen vanaf toen met de tram en de trein naar de vismarkt van Vlissingen of de markt in Middelburg of Goes.

De oestercultuur leverde de enige vorm van vrouwenarbeid waarbij de vrouwen ook op zee werkten.

Dat gebeurde met het uitzetten van de (dak)pannen op zee. Hierop kunnen de oesterlarven zich hechten. Is dit gebeurd dan moeten de larven van de pannen worden afgestoken en opnieuw worden uitgezaaid op de oesterbanken. Dit werk gebeurt vaak met laag water, en ook vaak ’s nachts.

In Yerseke was men dan ook allesbehalve blij met het verbod op nachtarbeid voor vrouwen in 1889. Gelukkig werd dit opgeheven voor de maanden juni, juli en augustus. Vrouwen in de oestercultuur verdienden rond 1911 ongeveer tachtig cent tot een gulden per dag. Hiervoor moesten ze wel werkdagen van tien uur maken.

Handel, industrie en middenstand

Een winkel bood de gelegenheid te werken zonder uit huis te gaan. Dit was vooral gunstig voor oudere vrouwen en vrouwen die met kinderen. Ze konden huishoudelijk werk met een winkel combineren. Die winkeltjes, vaak in een voorkamer met een deel van de hal erbij getrokken, waren kleine supermarktjes of kruidenierswinkeltjes. Je kon er van alles kopen, van drop tot zeep en van schuurpapier tot spelden. Van alle artikelen waren slechts een paar exemplaren aanwezig. Veel vrouwen verkochten ook de producten van hun echtgenoten: groenten van het land of vis. Ook werd deze handelswaar huis aan huis gesleten, of bijvoorbeeld op de markt in Goes of Middelburg. Veel uitgeoefende beroepen in deze handelstak waren rond 1900 de verkoop van kleding, voedings- en genotmiddelen, het venten van melk en het houden van een café of herberg.

Het aantal vrouwen dat in de industrie werkzaam was bleef beperkt. In 1899 waren dit er 1.498. In 1947 waren het er slechts achthonderd meer. Een van de eerste industrieën waar vrouwen werkzaam zijn, was de Van Melle Confectionery Works in Breskens. De vrouwen werkten hier op de inpakafdeling. Deze en andere snoepfabrieken besteden ook werk uit aan thuiswerkers die het snoepgoed van wikkels voorzagen.

In de was- en strijkinrichtingen in de steden waren circa tweehonderd, vooral ongehuwde, vrouwen werkzaam. In 1899 waren er in heel Zeeland ruim zeshonderd zelfstandige naaisters en kleermakers [kleermaaksters?]. Vooral in Zeeuws-Vlaanderen werd veel kant gemaakt voor de Belgische industrie. Het vervaardigen van confectiekleding kwam na 1900 sterk op. In Hulst werd in 1910 bijvoorbeeld de textielfabriek Emile Lockefeer opgericht.

De meest wijdverbreide vorm van thuiswerk in Zeeland vormde het zogenaamde verlezen van erwten. Bij het sorteren werden de slechte erwten verwijderd. Graanhandelaren kochten de erwten op bij de boeren en sloegen de voorraad op in pakhuizen. Rond 1910 waren hier ruim 900 gezinnen bij betrokken. Het werk werd veelal door gehuwde vrouwen gedaan om zo wat bij te verdienen. Dat thuiswerk verslechterde echter juist hun positie. Werd dit werk in pakhuizen gedaan dan kreeg men een vast dagloon. Voor thuiswerk werd stukloon uitbetaald, dat steeds lager werdt. In 1890 werd in Goes nog f. 1,75 voor een hectoliter gegeven, twintig jaar later was dat nog maar 85 cent of minder. Bovendien hadden de thuiswerkers er zelf de kosten van behuizing, verlichting en verwarming nog bij.

Arbeidsrechten

Voor arbeidersvrouwen was het noodzaak om te werken. Vrouwen uit de burgerij beschouwden het als een schande te moeten werken voor geld. Alleen een baan als gouvernante (privé onderwijzeres) kan de goedkeuring van de ethische moraal verdragen. Voor vrouwen uit de lagere regionen van de burgerij waren er andere beroepen. Dit waren: secretaresse, verkoopster, typiste, apothekersassistente en verpleegster, allemaal beroepen met een dienstverlenend karakter. De werkzaamheden in deze ‘nette’ werkomgeving deden een beroep op de zogenaamde vrouwelijke eigenschappen. Dat waren zorgzaamheid, nauwgezetheid, ordelijkheid en dienstbaarheid.

Vrouwen, die goedkoper werk verrichtten dan mannen kregen altijd minder betaald: dus waren ze aantrekkelijk voor werkgevers. Aanvankelijk waren het vooral vrouwen uit de burgerij die in de warenhuizen –een nieuw verschijnsel rond de jaren twintig van de 20ste eeuw- werkten. Werkneemsters waren verplicht nette kleding te dragen en die hadden vrouwen uit de arbeidersklasse niet.

Naarmate er meer warenhuizen bijkwamen zakte het beroep in achting en gingen er ook meer vrouwen uit de lagere sociale klassen werken. De arbeidsomstandigheden waren slecht: er was amper sprake van een pauze en de dames mochten niet zitten zolang er een klant in de winkel was. Dankzij Aletta Jacobs, de eerste vrouwelijke arts in Nederland kreeg iedere verkoopster het recht om te zitten.

20ste eeuw

Vooral het aantal vrouwen dat werkzaam was in beroepen in het verkeer, bij de overheid en als verpleegster zou na 1900 explosief groeien. Bij de overheid vertienvoudigde het aantal vrouwelijke werknemers vanaf de eeuwwisseling tot 1950. Dat kwam vooral door de invoering van de typemachine op kantoor. Ook het aantal verpleegsters steeg in die tijd van 226 naar ruim 2.150 in Zeeland. De periode 1900-1940 was een overgangsfase voor de vrouwenarbeid. Nieuwe ‘nette’ beroepen als verpleegster, typiste en onderwijzeres waren sterk in opkomst. Die van landarbeidster, dienstbode en visleurster (meer fysieke beroepen) waren op hun retour.

Vrouwen waren vanaf het begin van de 19de eeuw werkzaam in het onderwijs. Doorgaans was dit op een lagere school en dan nog in de laagste klassen. Veelal geven de mannelijke onderwijzers les in de hoogste klassen en waren zij hoofd van de school. Vrouwen zouden beter overweg kunnen met de ‘kleintjes’ op de scholen. Hoewel het salaris tussen mannen en vrouwen gelijk was, werden alleenstaande vrouwen achtergesteld. Omdat zij geen gezin moesten onderhouden kregen ze minder salaris. Ook getrouwde vrouwen gingen er op achteruit. In 1935 werd een wet aangenomen, die het mogelijk maakte vrouwen te ontslaan zodra ze trouwden.

Vrouwenarbeid per bedrijfstak in Zeeland, 1899-1947

Bedrijfstak 1899 % 1909 % 1920 % 1930 % 1947 %
Landbouw 8.724 41 7.823 40 7.351 40 6.574 32 6.971 30
Visserij 32 - 25 - 58 - 53 - 27 -
Detailhandel 2.182 10 2.142 11 2.029 10 3.281 16 4.465 19
Dienstboden 7.659 36 6.612 34 6.439 32 6.114 29 4.922 21
Industrie 1.498 7 1.577 8 1.791 9 1.818 9 2.300 10
Verkeer 578 3 595 3 744 3 1.140 6 1.376 6
Financiële administratie 1 - 8 - 89 - 81 - 201 1
Overheid en vrij beroep 226 1 301 1 573 3 780 4 2.152 9
Onderwijs 396 2 566 3 840 3 932 4 793 3
Kerkelijke instellingen 61 - 10 - 63 - 31 - 21 -
Onbekend 1 - - - - - - - 70 1
Geregistr. Beroepsbev. 21.358 100 19.659 100 19.877 100 20.804 100 23.298 100

*Beroepen die onder de marge van 0,5% van de geregistreerde vrouwelijke beroepsbevolking vallen zijn niet opgenomen in de procentuele index.

Bron: Dossiers ETI-Zeeland; bedrijfstellingen 1899-1947 en Provinciale Almanak voor Zeeland, 1950, 1960, 1970, 1980, 1990, 2000.

Emancipatie vanaf de wederopbouw periode

Veiling. Rappe vrouwenhanden sorteren het harde fruit. Foto: Landbouwcentrum, 1962. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 21268

Het aantal fysieke beroepen en ook het aantal huishoudens waarin de vrouw op volle kracht moest meewerken, verminderde al na de landbouwrecessie van de jaren twintig. Wel bleef de landbouw tot in de jaren veertig de belangrijkste beroepssector. Het aantal vrouwen werkzaam in de detailhandel verdubbelde in die periode. Het aantal dienstboden verminderde met een derde, maar in absolute zin bleef dit nog steeds een grote beroepsgroep.

De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt steeg na de Tweede Wereldoorlog met 12% als gevolg van vrijkomende arbeid in de wederopbouwperiode, een veranderende moraal, ruimere keuze aan beroepen en een afname van deelname van mannen aan de arbeidsmarkt (ten gevolge van het aantal oorlogsslachtoffers).

De tweede emancipatiegolf bracht ook in Zeeland betere mogelijkheden voor het onderwijs, vorming en hulpverlening voor vrouwen met zich mee. In 1977 gingen de eerste dagmavo's voor volwassenen van start die veel vrouwen een eerste of tweede kans boden om deel te nemen aan het voortgezet onderwijs. In 1980 waren daar een aantal daghavo's en dagmeao's bijgekomen. Ook de Open school bood een goede mogelijheid voor vrouwen om een achterstand aan kennis in te halen. In vele plaatsen en regio's in Zeeland werden VOS-kursussen georganiseerd. VOS betekent: vrouwen oriënteren zich in de samenleving. De cursisten bepaalden hier zelf het programma. Vanaf 1979 was er in Vlissingen een 'Blijf van mijn lijf-huis', bedoeld om mishandelde vrouwen uit de provincie een veilig onderdak te bieden. Eveneens in Vlissingen was in 1980 het eerste Zeeuwse vrouwenhuis van start gegaan zodat Zeeland niet langer de enige provincie zonder vrouwenhuis genoemd mocht worden. In de meeste Zeeuwse steden en in een aantal dorpen werden in de jaren zeventig vrouwencafé's opgericht. In vergelijking met de Randstad kwamen dit soort activiteiten pas laat op gang. De geringe bevolkingsdichtheid en de moeilijke verbindingen speelden hierbij ongetwijfeld een rol, alsmede het gebrek aan vrouwelijk kader. De positie van de vrouw op de Zeeuwse arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een relatief lage deelname aan beroepsarbeid. De schoolkeuze werd hoofdzakelijk bepaald door het traditionele rollenpatroon van man en vrouw; de belangstelling voor de typisch vrouwelijke beroepsopleidingen is in Zeeland groter dan gemiddeld in Nederland. In hoeverre andere factoren zoals traditionele opvattingen van werkgevers en godsdienstige overtuigingen de mogelijkheden voor vrouwen op de Zeeuwse arbeidsmarkt belemmeren is niet onderzocht. De Provinciale Emancipatiecommissie, opgericht in 1979, beoogt het emancipatiebeleid in de provinciegestalte te geven door het ondersteunen en stimuleren van emancipatieactiviteiten.

In de industrie steeg het aantal werkende vrouwen amper. In de vervoerssector verdubbelde de deelname na de jaren twintig van de 20ste eeuw. In de financiële sector (bank, verzekeringen) waren na de oorlog al enkele honderden vrouwen werkzaam. De grote sprong in die sector zou pas later worden gemaakt. Het was vooral in het korps van de ambtenaren en in de vrije beroepen dat de arbeidsparticipatie snel steeg vanaf de jaren twintig van bijna één procent naar negen, na de oorlog. De crisis was hier vooral debet aan geweest. Het onderwijs bleef door de jaren heen een stabiele factor, maar ook hier zou na de Tweede Wereldoorlog verandering in komen.

Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal vrouwen dat werkte snel toe. Hoewel de helft van de bevolking vrouw was, bedroeg het aantal vrouwen als onderdeel van de totale beroepsbevolking rond 1986 toch slechts ongeveer een kwart. In 1960 was dit nog maar 19%.

Bedrijfstakken waar het aantal vrouwen toenam waren de industrie (van 11 naar 15 % tussen 1960 en 1969). In de handel werkten procentueel minder vrouwen, maar absoluut kwamen er tussen 1960 en 1977 ruim vijftienhonderd bij. De grootste stijger in toeristisch Zeeland was echter de horeca. Werkten daar in 1960 nog slechts elfhonderd vrouwen, in 1986 was dit aantal toegenomen tot bijna 7.400. Ook bij de overheid en de ‘overige beroepen’ verdubbelde het aantal vrouwelijke werknemers in veertig jaar tijd.

Aantallen Zeeuwse vrouwen van de beroepsbevolking absoluut en in %

Bedrijfstak 1960 % 1969 % 1977 % 1986 % 1999 %
Beroepsbev.
18.943
19
21.000
20
27.150
24
28.315
26
Zonder beroep
122.274
67
129.300
66
140.600
64
150.785
61
Landb./visserij
1.337
6
1.500
10
1.950
18
1.485
16
Industrie/amb.
2.228
11
3.985
15
3.050
11
3.175
12
Bouw
97
1
190
1
350
3
375
4
Nutsbedrijven
89
7
105
9
150
11
200
12
Handel
4.962
36
5.350
31
6.450
34
Zie horeca
-
Bankwezen
182
31
270
31
1.350
30
3.470
43
Transport/log.
356
4
480
6
660
9
650
9
Horeca
1.113
52
1.160
44
1.190
42
7.375
36
Overheid
463
10
650
11
1.220
14
1.790
18
Onderwijs
1.280
45
1.270
36
1.920
39
1.995
39
Overig
6.805
67
6.370
55
7.830
71
11.585
45
Onbekend
31
6
-
-
-
-
-
-
Totaal
141.217
49
150.300
49
167.750
49
179.100
50
187.050
50

Bron: en Provinciale Almanak voor Zeeland, 1950, 1960, 1971//72, 1979/80, 1987/89, 2000.

Auteur

M. Jongejan, herzien Johan Francke, 2014

Bronnen

Literatuur

-M. Braun, De prijs van liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis (Amsterdam, 1992).]

-'In memoriam', in: De Groene Amsterdammer, (29 september 1945)]

-Interview met mevr. M.M.A. Buick-Talloen, geb. 1905, die naar de Rooms-Katholieke meisjesschool in Aardenburg ging. Haar vader had een hofstede met arbeiders. Zelf trouwde zij ook met een boer, waarna ze van Sint Kruis naar Waterlandkerkje verhuisde.

-Maritha Jansen, Vrouwenarbeid in de landbouw in Groningen en Zeeland rond 1850; een vergelijking. Doctoraalscriptie (Nijmegen, 1984).

-Marlies Jongejan, ‘Dienstboden in de Zeeuwse steden 1650-1800’, in: Spiegel Historial 19/5 (1984) 214-221.

-Marlies Jongejan, Weeldeboden en werkboden. Huispersoneel in Goes in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Doctoraalscriptie (Rotterdam: Erasmus Universiteit, 1984).

-Elly Kloos, Irma Bogers, Marlies Jongejan (samenst.), Zelden rust. Toelichting bij de tentoonstelling over vrouwenarbeid in Zeeland 1900-1940 (Middelburg: Zeeuwse Bibliotheek, 1987).

-Jan J.B. Kuipers en Johan Francke, Geschiedenis van Zeeland. De canon van ons Zeeuws verleden (Zutphen, 2009).

-Een vrouwenemancipatie bureau in Zeeland? (Middelburg, 1980).

-De vrouw op de Zeeuwse arbeidsmarkt (Middelburg, 1980).

-Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, Herinneringen van Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom: iets over ontstaan en ontwikkeling van de Bond van Sociaaldemocratische Vrouwenclubs (Amsterdam, 1976)

Geluidsopnames

-J.J. de Pagter, Interview met een dienstbode uit Noord-Beveland (Geluid), Zeeuws Documentatiecentrum (Middelburg: Zeeuws Documentatiecentrum, augustus 1988) 1 geluidsband (26 min) Opname met name minuut 12 t/m 20. Een anonieme dienstbode van een dorp uit Noord-Beveland verhaalt over haar jeugd als dienstbode.

-Kees Slager en Paul de Schipper, Interview met een visleurster uit Tholen (Geluid): Zeeuws documentatiecentrum, 29 september 1983) 1 geluidsband (72 min.) Luisteren, naar minuut 04:00-23:00. Wilhelmina Verkamman-Boogert wordt geïnterviewd over haar leven als visleurster tussen Tholen en Bergen op Zoom.

-P.J.I. Verhage en W.F. Helm, Interview met een boerin uit Sint Kruis/Waterlandkerkje] (Geluid) (Middelburg: Zeeuws Documentatiecentrum, 21 maart 1996) 119 min; minuut 19 t/m 33 handelt vooral over het arbeidsproces op de boerderij.

Afbeeldingen

-Een boerenvrouw houdt de leidsels van de paarden vast terwijl de boer het hooi op de wagen optast., tekening door J. van Hoboken, 1941, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 1665 (tekeningen en prenten).

-Vrouwen sorteren fruit op de sorteerlijn voor transport naar de veiling in Goes. Foto: 1962, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 21268.

-Boerenfamilie met knechten en meiden in West-Zeeuws-Vlaanderen, foto ca. 1935, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 85764.

-Boerenfamilie in Oostkapelle met paarden, knechten en meiden, ca. 1920, foto: S. Snijders, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 2237.

-Dienstbode van de familie Bolle bij de tuin achter het huis aan de Nieuwstraat in Middelburg, foto: A. Bolle, ca. 1901, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 2347.

-Een katholiek dienstmeisje in Zuid-Beveland, foto: C. Bauer, ca. 1900, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 59127.

-Een dienstmeisje van een familie op Sint Annaland, foto: N. Bruijnzeel, ca. 1910, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 70491

-Dienstbode uit Bruinise met in haar hand een oliekannetje. Op tafel ligt de dienstbel. Foto: F. Hermans, ca. 1890, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. 48485.

-Dienstmeisje bezig aan de ramen van meneer Geluk in de Voorstraat van Sint Annaland, foto: M. van de Weele, ca. 1938, ZB, Beeldbankzeeland.nl, recordnr. 31.000.

-Arnemuidse visleursters bij de Vissershaven in Vlissingen, foto: H. Defesche, 1959, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 74713.

-Arnemuidse visleursters steken een bruggetje over met hun waar in manden, foto ca. 1910, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 17228.

-Arnemuidse vissers laden garnalen uit, foto: A.P. Maas, 22 augustus 1956, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 128531.

-Arnemuidse vrouwen pellen thuis garnalen, foto: J. Midavaine, 1963, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 105061.

-De Yersekse Johanna Slimmens, gehuwd met Joost den Herder is bezig met het uitladen van pannen waar de oesters nog afgestoken moeten worden, collectie Van Oosten, ca. 1890, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 36113 (prentbriefkaart).

-Vrouwen helpen bij het wassen van de oesters in Yerseke, ca. 1915, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 28011 (prentbriefkaart).

-Een melkverkoopster gaat met de melk in bussen de huizen langs in Westkapelle, foto ca. 1961, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 27357.

-Een medewerkster bezig met de productie van snoepgoed in de fabriek van Van Melle in Breskens, foto: A. van Wyngen, ca. 1972, ZB, Beeldbank Zeeland, Recordnr. 76340.

-D. Bimmel en C.J. Riemens, Arm Middelburg. Hoe het woont! Hoe het leeft! (Middelburg: Middelburgsche Bestuurdersbond, 1904). Afbeelding: een Middelburgs gezin is bezig met het zogenaamde ‘erwten verlezen’, het uitsorteren van goede en slechte erwten waarmee in de avonduren werd bijverdiend.

-Apothekersassistentes in de apotheek van Van de Sande in Vlissingen, foto: A. van Wyngen, ca. 1964, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 33910.

-Dames die duidelijk uit de gefortuneerde burgerij komen helpen Belgische vluchtelingen in Middelburg door brood te snijden, 1915, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 2370]

-Verpleegsters van het ziekenhuis in Middelburg met een patiëntjes, foto ca. 1930, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 74336.

-Deze Goese typiste, die werkt op een Triumph, werd tot fruitfee van het jaarlijkse fruitcorso gekozen, foto: J. Midavaine, 1960, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 119876]

-Klaslokaal waarin de juf lesgeeft aan een groep jonge leerlingen in Retranchement, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 57683.

-Op boerderij Plantlust rijdt mevrouw Maljaars met de trekker, terwijl haar man de prinsessenbonen op de kar laadt, foto: W. Helm, 19 september 1991, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 90817.

-Een bankmedewerkster kijkt toe hoe een klant zijn spaargeld optelt, foto: J. Midavaine, 1972, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 112278.

-Café van ’t Ventje (van ’t Westeinde) in Ovezande. Achter de toog staan Maria, Cornelia en Magdelene van ’t Westeinde in katholieke Bevelandse dracht. foto: collectie Janssens, 1924, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 15188.