Willem Aarnout van Citters: verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
|||
Regel 11: | Regel 11: | ||
}} | }} | ||
== Levensloop == | == Levensloop == | ||
Willem Aarnout van Citters studeerde te Leiden, waar hij tot doctor in de beide rechten promoveerde op de dissertatie ‘De testamentis’ (19 februari 1760), waarna hij zich als advocaat vestigde te Middelburg, van welke stad hij in 1761 raad werd; tevens werd hij benoemd tot bewindhebber van de Oostindische Compagnie, ter kamer Amsterdam. In 1786 (volgens Nagtglas in april 1788) benoemd tot raadpensionaris van Zeeland, werd hij samen met de raadpensionaris | Willem Aarnout van Citters studeerde te Leiden, waar hij tot doctor in de beide rechten promoveerde op de dissertatie ‘De testamentis’ (19 februari 1760), waarna hij zich als advocaat vestigde te Middelburg, van welke stad hij in 1761 raad werd; tevens werd hij benoemd tot bewindhebber van de Oostindische Compagnie, ter kamer Amsterdam. In 1786 (volgens Nagtglas in april 1788) benoemd tot raadpensionaris van Zeeland, werd hij samen met de raadpensionaris [[Laurens Pieters van de Spiegel]] naar Utrecht gezonden, teneinde tot een oplossing te komen van de onenigheden in het gewest en tot behoud van de Unie. Hij had zijn raadpensionarisschap voor een periode van vijf jaar aanvaard; in 1791 bleef hij aan tot de omwenteling van 1795. 2 Maart 1795 werd de betrekking vacant. Tot zijn dood woonde hij afgezonderd op zijn hofstede Brakenburg onder Arnemuiden. | ||
== Bibliografie == | == Bibliografie == |
Versie van 13 jun 2016 13:21
Willem Aarnout van Citters | |
---|---|
Omslag van het proefschrift 'de Testamentis' van W.A. van Citters, foto: ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 153092 | |
Geboren | 28 januari 1741 Middelburg |
Overleden | 22 september 1811 Arnemuiden |
Beroep | magistraat |
VIAF | W.A. van Citters |
Levensloop
Willem Aarnout van Citters studeerde te Leiden, waar hij tot doctor in de beide rechten promoveerde op de dissertatie ‘De testamentis’ (19 februari 1760), waarna hij zich als advocaat vestigde te Middelburg, van welke stad hij in 1761 raad werd; tevens werd hij benoemd tot bewindhebber van de Oostindische Compagnie, ter kamer Amsterdam. In 1786 (volgens Nagtglas in april 1788) benoemd tot raadpensionaris van Zeeland, werd hij samen met de raadpensionaris Laurens Pieters van de Spiegel naar Utrecht gezonden, teneinde tot een oplossing te komen van de onenigheden in het gewest en tot behoud van de Unie. Hij had zijn raadpensionarisschap voor een periode van vijf jaar aanvaard; in 1791 bleef hij aan tot de omwenteling van 1795. 2 Maart 1795 werd de betrekking vacant. Tot zijn dood woonde hij afgezonderd op zijn hofstede Brakenburg onder Arnemuiden.
Bibliografie
Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984
Auteur
-L. Hageman
Literatuur
-Van der Aa, Biographisch woordenboek.
-Nagtglas, Levensberichten.