Streekdracht: verschil tussen versies
Regel 20: | Regel 20: | ||
== Erfgoed == | == Erfgoed == | ||
Terwijl de streekdrachten op het platteland verdwenen, kreeg de buitenwereld er steeds meer belangstelling voor. In de tweede helft van de 19de eeuw bloeide de interesse op voor plattelandscultuur. Volkskundigen begonnen met het verzamelen van afgedankte kledingstukken, sieraden en accessoires. Ze legden daarmee de basis voor museale collecties. Speciale streekdrachtverenigingen werden opgericht, die zich bundelden in de Stichting De Zeeuwse Streekdrachten. | [[Bestand:streekdracht_00028.jpg|right|thumb|250px|Boerenkamer met poppen en streekdracht in het Zeeuws Museum, ansichtkaart ca. 1908, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 15143]] | ||
Terwijl de streekdrachten op het platteland verdwenen, kreeg de buitenwereld er steeds meer belangstelling voor. In de tweede helft van de 19de eeuw bloeide de interesse op voor plattelandscultuur. Volkskundigen begonnen met het verzamelen van afgedankte kledingstukken, sieraden en accessoires. Ze legden daarmee de basis voor museale collecties. Speciale streekdrachtverenigingen werden opgericht, die zich bundelden in de Stichting De Zeeuwse Streekdrachten. | |||
== Auteur == | == Auteur == |
Versie van 2 jan 2015 09:16
Streekdracht, klederdracht |
---|
Kleding, die door de gehele plattelandsbevolking van Zeeland werd gedragen en ook door ambachtslieden in de verschillende dorpen. De kleding verschilde naar streek, soms zelfs naar dorp en op Zuid-Beveland naar religieuze gezindte.
Kostuum rond 1800
Aan het eind van de 18de eeuw droegen mannen en vrouwen op het Zeeuwse platteland een zelfde soort kostuum. Dit kostuum was verwant met de informele kleding van de stedelijke burgerij. Vrouwen gingen gekleed in een jak, beuk (borst- en ruglap) en doek. Wie extra mooi gekleed wilde gaan, droeg geen beuk en doek, maar een stiklief (keurslijf). Vrouwen droegen meerdere rokken over elkaar. Over de bovenste rok ging een schort. Op het hoofd droegen vrouwen altijd een witte onder- en bovenmuts. De eenvoudige bovenmuts sloot nauw om het hoofd. Buiten droegen vrouwen op hun muts een hoed. Mannen gingen gekleed in een kniebroek en een hemdrok, soms met een vest daaroverheen. Om de hals knoopten zij een halsdoek. Buiten droegen ze een jas en op het hoofd een hoed.
Regionale variatie
In het begin van de 19de eeuw ontstonden regionale verschillen in de kleding. Rond 1850 was in elke regio een eigen kostuum tot ontwikkeling gekomen. De kleding van de boeren ging zich steeds meer onderscheiden van de stadse kleding en kreeg een eigen stijl. De ontwikkeling van de Zeeuwse streekdrachten werd bepaald door de rijkdom en het welvaartspeil van de plattelandsbevolking, de handel en nijverheid, de sociale structuur van de dorpsgemeenschap en de esthetische codes in de dorpen. Vaak zette de elite de toon. Sloot de plattelandselite zich af van invloeden van buiten, dan kregen ontwikkelingen in de streekdrachten een introvert karakter. Een elite die zich openstelde voor de buitenwereld nam gemakkelijk elementen uit de burgermode over. De streekdrachten ontwikkelden zich in deze gebieden anders. De volgende streekdrachten zijn te onderscheiden: Walcheren, Nieuw- en Sint-Joosland, Arnemuiden, Zuid-Beveland, Land van Axel, Land van Hulst, Land van Cadzand en de drachten van de noordelijke eilanden (Noord-Beveland, Tholen, Schouwen-Duiveland). Daarnaast bestonden er variaties. Voorbeeld daarvan is de Arnemuidse dracht, waarvan de oorspronkelijke vissersdracht veel leek op de algemeen Walcherse. Later ontstond er naast de vissersdracht een Arnemuidse burgerdracht, die veel elementen uit de Nieuwlandse dracht had overgenomen. Andere varianten waren de dracht van het Middelburgs Ambacht, de drachten van de katholieken en protestanten op Zuid-Beveland (ontstaan rond 1875) en de dracht van de Axelse burgervrouwen, die zich hoofdzakelijk met hun muts onderscheidden van de Axelse boerendracht. Op de noordelijke eilanden ontstond in het tweede kwart van de 19de eeuw een onderscheid in de kleding van boerenvrouwen en burgervrouwen. Op Schouwen-Duiveland en Tholen was de boerendracht weelderiger dan de burgerdracht. Op Noord-Beveland was dat precies andersom.
Mode
De streekdrachten kenden hun eigen mode; ze verstarden niet. Elke generatie bracht veranderingen aan, vaak geïnspireerd door de burgermode. In navolging van de burgermode legden de vrouwen in het Land van Cadzand de traditionele dracht van jak, doek en beuk af en gingen zij een rok en een mantel met lange schoot dragen. Ook vervingen zij de oude hulmuts door een witte kornetmuts. Op de noordelijke eilanden werd de traditionele combinatie van jak, doek en beuk vóór het midden van de 19de eeuw vervangen door japonnen uit de burgermode. De vrouwen hier handhaafden de muts met oorijzer, maar met afwijkingen die kenmerkend bleven voor elk van de eilanden. Waarschijnlijk met uitzondering van Hulst zijn alle Zeeuwse streekdrachten aanvankelijk oorijzerdrachten geweest. Oorspronkelijk was het oorijzer een zilveren beugeltje, waarmee de burgervrouwen in de 17de eeuw hun muts al op het hoofd hielden. Bij die categorie ontwikkelde het oorijzer zich nog tot een beugel met twee ongeveer rechthoekige gouden plaatjes, de 'stukken'. In het Zuid-Bevelandse kostuum komt dit oorijzer (hier stikken genaamd) nog altijd voor, zij het in vergrote vorm. Het groeide uit tot een oorijzer met grote rechthoekige platen. In alle andere Zeeuwse drachten begon het in de 18de eeuw plaats te maken voor een oorijzer met spiraalvormige gouden krullen. Uit de Cadzandse dracht verdween in de loop van de 19de eeuw dit oorijzer met krullen weer. Mode was ook zichtbaar in de kleuren van de kleding. Waren de kledingstukken rond 1800 veelal nog van kleurige stoffen vervaardigd, in de loop van de 19de eeuw verdween, onder invloed van wat in de burgermode gangbaar was, de kleur uit de streekdrachtkleding. Ook de introductie van de kaphoed en het zwarte 'kipje' op de noordelijke eilanden is aan de burgermode ontleend. Verder brachten mannen en vrouwen door heel geleidelijke veranderingen mode aan in de streekdrachten. De plaats van de krullen in de mutsen schoof elke generatie een stukje meer naar boven. Axelse vrouwen speldden hun doeken steeds hoger op. Walcherse vrouwen lieten elke generatie iets meer van het haar onder de muts uit komen. De mouwen van hun jakken werden korter, de rokken langer en het decolleté werd lager.
Sociale codes
Met kledingstukken of een manier van dragen gaven mensen signalen af over bijvoorbeeld hun welstand en huwelijkse staat. Iemands rijkdom was onder meer af te lezen aan dure exclusieve stoffen, kostbare sieraden en accessoires. Het ongemak dat het dragen van kleding of sieraden opleverde, werkte eveneens statusverhogend. Gouden ringen die breder zijn dan een vingerkootje lieten zien dat de vrouw niet hoefde te werken. De rijkdom van een boerin was in het begin van de 19de eeuw af te lezen uit het aantal zwanen dat op de voorhoofdsnaald was gegraveerd. Bij drie zwanen ging het om een zeer rijke vrouw, twee zwanen wezen op een minder welgestelde vrouw. De voorhoofdsnaald had nog een andere symbolische betekenis. De ongetrouwde vrouw stak de naald links onder de muts in, de getrouwde vrouw rechts. Na het overlijden van een familielid werd rouwdracht gedragen. Dat was een sobere variant van het kostuum: zonder kleur en met een minimum aan sieraden. Er waren drie rouwvarianten: zware, halve en lichte rouw. Voor het dragen van rouw bestonden strikte sociale codes. De graad van verwantschap bepaalde hoe lang rouw werd gedragen en welke variant.
Achteruitgang en verdwijnen
Alleen in Arnemuiden en Westkapelle op Walcheren en in een aantal dorpen op Zuid-Beveland zijn nu nog oudere vrouwen in streekdracht. Streekdrachten verdwenen als gevolg van de maatschappelijke veranderingen op het platteland. Maatschappelijke ontwikkelingen doorbraken het gesloten karakter van de dorpsgemeenschappen. Daardoor verdween het sociaal-ethische patroon dat in de dorpen heerste. Wat goed is, wat mooi is en wat nu eenmaal zo hoort, was niet langer vanzelfsprekend. In de crisisjaren dertig en tijdens de Tweede Wereldoorlog waren streekdrachten bovendien te duur. In die tijd was het zeker voor gezinnen van kleine boeren of arbeiders een grote financiële opgave om alle dochters in te spannen voor de dracht. In gebieden waar de streekdrachten zich altijd dicht tegen de burgermode hadden ontwikkeld, verdween de streekdracht het eerst. Het ritme was overal hetzelfde: eerst de mannen, dan de kinderen en als laatste de vrouwen. Mannen op Schouwen-Duiveland, Tholen, Noord-Beveland, in het westen en in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen legden de streekdracht als eerste af. Zij droegen in de tweede helft van de 19de eeuw al burgerkostuums. Begin jaren dertig van de 20ste eeuw was de Hulster dracht helemaal verdwenen. In de jaren 1960 volgen de vrouwendrachten op Noord-Beveland, Tholen en Sint Philipsland. Rond 1975 verdwenen de Cadzandse dracht en de streekdracht op Schouwen-Duiveland. Het aantal mannen en vrouwen die in de overige regio's nog streekdracht droegen, verminderde snel. In de jaren 1980 verdween op Zuid-Beveland de mannendracht en in 2003 overleed op Walcheren Pieter Verhage, de laatste mannelijke streekdrachtdrager in heel Zeeland.
Erfgoed
Terwijl de streekdrachten op het platteland verdwenen, kreeg de buitenwereld er steeds meer belangstelling voor. In de tweede helft van de 19de eeuw bloeide de interesse op voor plattelandscultuur. Volkskundigen begonnen met het verzamelen van afgedankte kledingstukken, sieraden en accessoires. Ze legden daarmee de basis voor museale collecties. Speciale streekdrachtverenigingen werden opgericht, die zich bundelden in de Stichting De Zeeuwse Streekdrachten.
Auteur
-J. Dekker, 2013
Literatuur
-Bree, J. de, Kostuum en sieraad in Zeeland (Lochem, 1967).
-Dekker, J. (red.), De Zeeuwse streekdrachten 1800-2000 (Zwolle, 2005).
-Mol, S. en W., Streeksieraden in Zeeland, 2 dln. (Goes, 1998-1999).
-Polderman, T., Het Zeeuwse kostuum door de eeuwen heen; van kadonder tot keutepari (Goes, z.j.).
Zondagse muts van Beverse kloskant (protestantse dracht, Zuid-Beveland). Ongestreken is er weinig verschil tussen de mutsen van protestanten en katholieken. Gestreken en geplooid heeft de katholieke muts een hoekig trapeziumvormig profiel, terwijl de protestantse muts een ovale schelpvorm heeft. Zuidbevelandse muts van doorgestopte tule (katholieke dracht) naar een patroon kan Beverse kloskant, met de hand gemaakt in 's Heerenhoek. De tule werd op een raam gespannen, daaronder lag een papieren patroon gemaakt naar een stuk echt kant. De tule werd naar dat patroon doorgestopt. Deze kant werd in de wintermaanden gemaakt, als er geen werk was op het land; ze was voordeliger dan echte kant. Walcherse muts. De bovenmuts is hard van de stijfsel en heeft in het achterdeel tientallen plooitjes. Kanten muts uit het land van Hulst. Kanten zondagse muts (kornet) uit het land van Cadzand. De rand van de muts is verstevigd met een karkas van omwoeld ijzerdraad (laiton).Zondagse muts (Schouwen-Duiveland) met rand van Beverse kloskant uit de streek Beveren-Waas (B.) en bodempje van Lierse naaldkant. Een drie-bloemer, d.w.z. drie bloempatronen in één el, de rand is drie el lang. Een kenmerk voor de muts van Schouwen-Duiveland is de stolpplooi boven op de naad in de rand. Vroeger was deze plooi alleen aan het begin en eind vastgenaaid en stond de plooi open. Later werd de plooi geheel dichtgenaaid. Zondagse muts van Beverse kloskant. Nieuw- en St.-Joosland. KLEURENPLATEN: IJsvermaak in Walcherse klederdrachten op de vijver van de buitenplaats Ter Hooge (zie ook kleurenplaat X). Onder: achterzijde Ter Hooge. Linksboven: Zaterdagse muts van Walcherse boerin met gouden knopspelden en krullen. Aan deze krullen ontbreken de bij de zondagse muts gedragen klaverbladvormige gouden hangers (strikken; zie pag. 169 linksboven). Rechtsboven: Walcherse mannendracht. Op de pet is een geslingerd zwart-zijden bandje genaaid (bij de Westkappelse dracht is dit een strak bandje). De gouden knopen die de boezeroen sluiten en speciaal de halsdoek zijn prachtexemplaren. Linksonder: Walcherse meisjesmuts, tot in de Tweede Wereldoorlog nog gedragen. Rechtsonder: Twee verschillende hoofddeksels zoals ze bij de Walcherse mannendracht voorkomen. De ronde hoed kwam pas op het eind van de I9e eeuw in zwang (zowel door mannen als door jongens gedragen). Zuid-Beveland, Wolphaartsdijk (prot.). Detail (o.): bloedkoralen halssnoer, kroonspelden en knopspeld. Het vrouwenkostuum van het Land van Axel. Ondanks de doek met de hoge vleugels lijkt deze dracht het meest van alle Zeeuwse drachten op de Walcherse (bij de mannendracht is zelfs geen verschil). Behoudens kleine verschillen in opmaak hebben de vrouwenmutsen in wezen dezelfde vorm; ook de namen van de onderdelen en de haardracht zijn hetzelfde. Het gewoonlijk vierrijïge bloedkoralen collier met gouden slot (rechtsboven) wordt van voren gesloten. Het slot is driedelig en op het middenstuk zit een bloedkoraal, gevat in een gouden kastje, typisch voor de Axelse halsketting. De Axelse beuk is vrij klein: op de zondagse (linksboven en linksonder) is de versiering met kralen en pailletten aangebracht; de hier getoonde daagse (rechtsonder) is alleen met borduurwerk versierd. Het voor- en achterpand zijn op de ene schouder aan elkaar genaaid, de andere zijde sluit met haken en ogen.