Joden: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 7: | Regel 7: | ||
Toen de joden in 1313 in Frankrijk werden opgejaagd en gedwongen te vertrekken, heeft graaf Willem III een deel van de verdrevenen in zijn stamland Henegouwen toegelaten. De meesten zijn verder getrokken, vooral naar Gelderland. Of er toen ook joden naar Zeeland zijn gekomen is niet bekend. Willem III was hier eveneens graaf. Waarschijnlijk is het dus wel dat zich ook hier gedurende de middeleeuwen joden hebben gevestigd. In ieder geval blijkt uit een brief van hertog Albrecht van Beieren dat er in 1359 te Goes joden hebben gewoond en dat men bezorgd was dat er nog meer zouden komen. De kroniek van Boxhorn-Reigersberg maakt melding van het feit dat op 17 augustus 1497 in de kerk te Veere drie joden zijn gedoopt, bedaagde mannen, die met Spaanse schepen waren meegekomen. Hoe gewichtig men dit gebeuren rekende, blijkt wel uit het feit dat peters en meters waren Philips van Bourgondië, de prelaat van Middelburg en Anna van Borssele, vrouwe van Veere en Beveren. Onder Karel V krijgen de joden het moeilijker. Naar Spaans voorbeeld worden ze ook in de Nederlanden gezien als ketters, waartegen de zaligmakende kerk moet strijden. Zo worden in 1541 te Middelburg twee joden tot de brandstapel veroordeeld. Vermoedelijk hebben de overigen Zeeland toen verlaten. In 1591 woonde te Middelburg Don Samuel Palache, gezant van de koning van Marokko. Hij heeft een poging gedaan om verdreven joods-Portugese ballingen in Middelburg opgenomen te krijgen. Zij zouden met hun handel de welvaart van de stad in niet geringe mate vermeerderen. Hij kwam met dit voorstel omdat prins Willem I in 1578 er voor had gezorgd dat ook in deze stad de doopsgezinden niet meer lastig werden gevallen met allerlei beperkende bepalingen. De Middelburgse overheid voelde wel voor het plan van Palache, maar de kerkeraad keerde er zich tegen, zoals deze zich ook keerde tegen papisten, mennisten en martinisten (luthersen). Vijftig jaar later kwamen er dan toch Portugees-Israëlitische joden in Middelburg. In 1641 vinden we hier een kleine gemeente, die in 1654 een niet onbelangrijke uitbreiding kreeg doordat Brazilië weer in Portugese handen kwam. Op de Rouaanse kaai, in St.Pieter, kwam deze gemeente bijeen. De kerkeraad verzocht de magistraat te 'vigileren'. Deze ontbiedt dan enige joden, die verklaren zich wel te zullen wachten Christus te lasteren. De magistraat draagt de predikanten op de joodse boeken te onderzoeken. Deze vinden hierin niets wat tegen de gereformeerde religie is gekeerd. Wel adviseert de kerkenraad de joden bepaalde beperkingen op te leggen; hun aantal mocht niet groter worden. Op 4 december 1655 staat de magistraat aan de joden toe een stuk grond, buiten de Seispoort, een half gemet groot, als begraafplaats in te richten. Dit kerkhof in de Jodengang bestaat nog steeds. Ondanks alle toezicht en waarschuwingen van de kerkenraad blijken deze Portugese joden in de samenleving te zijn opgenomen. Maar de kerkenraad bleef het hun moeilijk maken en langzamerhand is deze gemeente achteruit gegaan. In het eerste kwart van de 18e eeuw was zij zo goed als verdwenen. De meest bekende rabbijn van de Portugese of Sephardische joden was Jacob Juda [[Leon]], bijgenaamd Templo. | Toen de joden in 1313 in Frankrijk werden opgejaagd en gedwongen te vertrekken, heeft graaf Willem III een deel van de verdrevenen in zijn stamland Henegouwen toegelaten. De meesten zijn verder getrokken, vooral naar Gelderland. Of er toen ook joden naar Zeeland zijn gekomen is niet bekend. Willem III was hier eveneens graaf. Waarschijnlijk is het dus wel dat zich ook hier gedurende de middeleeuwen joden hebben gevestigd. In ieder geval blijkt uit een brief van hertog Albrecht van Beieren dat er in 1359 te Goes joden hebben gewoond en dat men bezorgd was dat er nog meer zouden komen. De kroniek van Boxhorn-Reigersberg maakt melding van het feit dat op 17 augustus 1497 in de kerk te Veere drie joden zijn gedoopt, bedaagde mannen, die met Spaanse schepen waren meegekomen. Hoe gewichtig men dit gebeuren rekende, blijkt wel uit het feit dat peters en meters waren Philips van Bourgondië, de prelaat van Middelburg en Anna van Borssele, vrouwe van Veere en Beveren. Onder Karel V krijgen de joden het moeilijker. Naar Spaans voorbeeld worden ze ook in de Nederlanden gezien als ketters, waartegen de zaligmakende kerk moet strijden. Zo worden in 1541 te Middelburg twee joden tot de brandstapel veroordeeld. Vermoedelijk hebben de overigen Zeeland toen verlaten. In 1591 woonde te Middelburg Don Samuel Palache, gezant van de koning van Marokko. Hij heeft een poging gedaan om verdreven joods-Portugese ballingen in Middelburg opgenomen te krijgen. Zij zouden met hun handel de welvaart van de stad in niet geringe mate vermeerderen. Hij kwam met dit voorstel omdat prins Willem I in 1578 er voor had gezorgd dat ook in deze stad de doopsgezinden niet meer lastig werden gevallen met allerlei beperkende bepalingen. De Middelburgse overheid voelde wel voor het plan van Palache, maar de kerkeraad keerde er zich tegen, zoals deze zich ook keerde tegen papisten, mennisten en martinisten (luthersen). Vijftig jaar later kwamen er dan toch Portugees-Israëlitische joden in Middelburg. In 1641 vinden we hier een kleine gemeente, die in 1654 een niet onbelangrijke uitbreiding kreeg doordat Brazilië weer in Portugese handen kwam. Op de Rouaanse kaai, in St.Pieter, kwam deze gemeente bijeen. De kerkeraad verzocht de magistraat te 'vigileren'. Deze ontbiedt dan enige joden, die verklaren zich wel te zullen wachten Christus te lasteren. De magistraat draagt de predikanten op de joodse boeken te onderzoeken. Deze vinden hierin niets wat tegen de gereformeerde religie is gekeerd. Wel adviseert de kerkenraad de joden bepaalde beperkingen op te leggen; hun aantal mocht niet groter worden. Op 4 december 1655 staat de magistraat aan de joden toe een stuk grond, buiten de Seispoort, een half gemet groot, als begraafplaats in te richten. Dit kerkhof in de Jodengang bestaat nog steeds. Ondanks alle toezicht en waarschuwingen van de kerkenraad blijken deze Portugese joden in de samenleving te zijn opgenomen. Maar de kerkenraad bleef het hun moeilijk maken en langzamerhand is deze gemeente achteruit gegaan. In het eerste kwart van de 18e eeuw was zij zo goed als verdwenen. De meest bekende rabbijn van de Portugese of Sephardische joden was Jacob Juda [[Leon]], bijgenaamd Templo. | ||
[[Bestand: | [[Bestand:Joden1.jpg|thumb|right|200px|Oorlogsmonument voor joden die omgekomen zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog op de Asjkenazische begraafplaats aan de Walensingel te Middelburg. Foto: M. van der Weide, 30-11-2016. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 156725]] | ||
Inmiddels waren er echter in Middelburg ook Hoogduitse joden gekomen. Deze Ashkenazim profiteerden van de rechten die reeds door de Sephardim waren verkregen. In 1704 was hun aantal reeds zo groot, dat zij op 13 oktober aan de magistraat een verzoek richtten een synagoge te mogen bouwen, zodra een voldoend aantal leden zich geldelijk daartoe verbond. Op I november van dat jaar werd hun door de vroedschap een akker voor de begraafplaats afgestaan hij de stadwal (Walensingel) onder een jaarlijks cijns van 8 gulden. In december 1705 werd hun sjoel in de Heerenstraat ingewijd. Een tijd lang hebben er in Middelburg dus twee joodse gemeenten naast elkaar bestaan, tot omstreeks 1721 (laatste begrafenis) de Portugese joden verdwenen zijn. Intern zijn er in de 18e eeuw nogal eens spanningen geweest in de joodse gemeente, waarbij de magistraat tussenbeide moest komen. In 1814 wordt de sjoel in de Heerenstraat hoofdsynagoge. In deze synagoge kwam de gemeente bijeen tot aan de Tweede wereld oorlog. Tijdens de oorlogsjaren werd het gebouw geruïneerd. In 1941 telde men 54 Nederlandse en 2 buitenlandse joden in Middelburg; de volkstelling van 1947 gaf een aantal van 22. De opperrabijn van Middelburg had toezicht over de andere joodse gemeenten in Zeeland, te weten Vlissingen, Zierikzee en Goes. Na Middelburg is die van Vlissingen de oudste geweest, hoewel zij niet permanent is blijven bestaan. In 1738 geeft de vroedschap toestemming een synagoge in te richten in de Lange Noordstraat, thans Molenstraat 9, terwijl aan de joden eveneens toestemming wordt gegeven voor het hebben van een eigen kerkhof. In het jaar daarop wordt een reglement voor die synagoge ontworpen en goedgekeurd. Erg florissant is deze gemeente blijkbaar niet geweest, want in 1755 beslist de magistraat deze synagoge af te breken. In 1836 komt er opnieuw een verzoek tot de raad om een vergaderplaats. Aan de joden wordt een bestaand gebouw, Rioolstraat 41, ter beschikking gesteld, waar men tot 1861 bijeen kwam. Daarna vergaderden zij op Beursstraat 5, tot in 1868 een nieuwe sjoel op Peperdijk 10 plechtig werd ingewijd. Door het slinken van de gemeente betrekt men in 1922 een kleiner gebouw, hoek Gravenstraat/Paardenstraat. Van 1870 tot 1907 heeft men begraven op een afgescheiden deel van de algemene begraafplaats en na 1907 op het kerkhof hoek Julianalaan/Vrijdomweg. Dit ligt hier nog altijd als een teken van de joodse gemeente die hier eenmaal is geweest. In 1849 was hun zielental 75, in 1941 was dat 37, waarvan er na de Tweede Wereldoorlog slechts 7 zijn teruggekeerd. | Inmiddels waren er echter in Middelburg ook Hoogduitse joden gekomen. Deze Ashkenazim profiteerden van de rechten die reeds door de Sephardim waren verkregen. In 1704 was hun aantal reeds zo groot, dat zij op 13 oktober aan de magistraat een verzoek richtten een synagoge te mogen bouwen, zodra een voldoend aantal leden zich geldelijk daartoe verbond. Op I november van dat jaar werd hun door de vroedschap een akker voor de begraafplaats afgestaan hij de stadwal (Walensingel) onder een jaarlijks cijns van 8 gulden. In december 1705 werd hun sjoel in de Heerenstraat ingewijd. Een tijd lang hebben er in Middelburg dus twee joodse gemeenten naast elkaar bestaan, tot omstreeks 1721 (laatste begrafenis) de Portugese joden verdwenen zijn. Intern zijn er in de 18e eeuw nogal eens spanningen geweest in de joodse gemeente, waarbij de magistraat tussenbeide moest komen. In 1814 wordt de sjoel in de Heerenstraat hoofdsynagoge. In deze synagoge kwam de gemeente bijeen tot aan de Tweede wereld oorlog. Tijdens de oorlogsjaren werd het gebouw geruïneerd. In 1941 telde men 54 Nederlandse en 2 buitenlandse joden in Middelburg; de volkstelling van 1947 gaf een aantal van 22. De opperrabijn van Middelburg had toezicht over de andere joodse gemeenten in Zeeland, te weten Vlissingen, Zierikzee en Goes. Na Middelburg is die van Vlissingen de oudste geweest, hoewel zij niet permanent is blijven bestaan. In 1738 geeft de vroedschap toestemming een synagoge in te richten in de Lange Noordstraat, thans Molenstraat 9, terwijl aan de joden eveneens toestemming wordt gegeven voor het hebben van een eigen kerkhof. In het jaar daarop wordt een reglement voor die synagoge ontworpen en goedgekeurd. Erg florissant is deze gemeente blijkbaar niet geweest, want in 1755 beslist de magistraat deze synagoge af te breken. In 1836 komt er opnieuw een verzoek tot de raad om een vergaderplaats. Aan de joden wordt een bestaand gebouw, Rioolstraat 41, ter beschikking gesteld, waar men tot 1861 bijeen kwam. Daarna vergaderden zij op Beursstraat 5, tot in 1868 een nieuwe sjoel op Peperdijk 10 plechtig werd ingewijd. Door het slinken van de gemeente betrekt men in 1922 een kleiner gebouw, hoek Gravenstraat/Paardenstraat. Van 1870 tot 1907 heeft men begraven op een afgescheiden deel van de algemene begraafplaats en na 1907 op het kerkhof hoek Julianalaan/Vrijdomweg. Dit ligt hier nog altijd als een teken van de joodse gemeente die hier eenmaal is geweest. In 1849 was hun zielental 75, in 1941 was dat 37, waarvan er na de Tweede Wereldoorlog slechts 7 zijn teruggekeerd. | ||
[[Bestand: | [[Bestand:Joden1.jpg|thumb|right|200px|Oorlogsmonument voor joden die omgekomen zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog op de Asjkenazische begraafplaats aan de Walensingel te Middelburg. Foto: M. van der Weide, 30-11-2016. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 156725]] | ||
In Zierikzee werd in de tweede helft van de 18e eeuw door het kramersgilde bezwaar gemaakt tegen de handel van joden op de kermis. In 1799 geeft het stadsbestuur echter toestemming voor een huissynagoge op Oude Haven D 490 en een begraafplaats aan de Grachtweg. Een openbare synagoge in de Meelstraat wordt in 1825 ingewijd. Een windwijzer, de leeuw van Juda, met tussen zijn poten de Davidsster, sierde het gebouw, welke in 1888 werd vernieuwd. Nadien is de gemeente langzamerhand achteruit gegaan. Vanaf 1913 heeft men er alleen op feestdagen dienst gehouden, in 1920 vertrok de laatste rabbijn en in 1921 is de synagoge verkocht. In 1809 telde de joodse gemeente 25 zielen, in 1849 waren dat er 68, en in 1941 weer 25, waarvan er na de Tweede wereld oorlog nog vier zijn overgebleven. Te Goes is de joodse gemeente nooit talrijk geweest. In 1834 werd aan de joden op Zuid-Beveland door de parnassijns (het synagogebestuur) van Middelburg een huissynagoge te Goes toegestaan die in 1836 tot hulpsynagoge werd verklaard. In 1835 kregen de joden een eigen begraafplaats aan de Zaagmolenstraat. In 1881 werd een nieuwgebouwde synagoge aan de Lange Vorststraat in gebruik genomen. Wegens het slinken van de gemeente besloot men in 1911 tot opheffing en sedert dien ressorteerden de joden op Zuid-Beveland weer onder de leiding van de rabbijn te Middelburg. In 1849 telde de joodse gemeente er 53 leden; in 1941 woonden er 9 joden te Goes, waarvan er na de Tweede wereldoorlog niet één is teruggekeerd. De eerste volkstelling van 1809 vermeldt in de provincie Zeeland (zonder Zeeuws-Vlaanderen) 286 joden. Het hoogste aantal nl. 710 werd bereikt in 1849 (d.i. 1,2 % van de Nederlandse joden). De telling door de Duitse bezetter in 1941 geeft een aantal van 170 Nederlandse en 4 buitenlandse joden; 120 personen geven op één of twee joodse grootouders te hebben. Op 24 maart 1942 moesten alle joden de provincie verlaten om in Amsterdam de deportatie af te wachten. In 1947 telt Zeeland nog slechts 39 joden. De joden in Zeeland beschikken thans niet meer over een eigen synagoge, zij ressorteren onder die van Rotterdam. | In Zierikzee werd in de tweede helft van de 18e eeuw door het kramersgilde bezwaar gemaakt tegen de handel van joden op de kermis. In 1799 geeft het stadsbestuur echter toestemming voor een huissynagoge op Oude Haven D 490 en een begraafplaats aan de Grachtweg. Een openbare synagoge in de Meelstraat wordt in 1825 ingewijd. Een windwijzer, de leeuw van Juda, met tussen zijn poten de Davidsster, sierde het gebouw, welke in 1888 werd vernieuwd. Nadien is de gemeente langzamerhand achteruit gegaan. Vanaf 1913 heeft men er alleen op feestdagen dienst gehouden, in 1920 vertrok de laatste rabbijn en in 1921 is de synagoge verkocht. In 1809 telde de joodse gemeente 25 zielen, in 1849 waren dat er 68, en in 1941 weer 25, waarvan er na de Tweede wereld oorlog nog vier zijn overgebleven. Te Goes is de joodse gemeente nooit talrijk geweest. In 1834 werd aan de joden op Zuid-Beveland door de parnassijns (het synagogebestuur) van Middelburg een huissynagoge te Goes toegestaan die in 1836 tot hulpsynagoge werd verklaard. In 1835 kregen de joden een eigen begraafplaats aan de Zaagmolenstraat. In 1881 werd een nieuwgebouwde synagoge aan de Lange Vorststraat in gebruik genomen. Wegens het slinken van de gemeente besloot men in 1911 tot opheffing en sedert dien ressorteerden de joden op Zuid-Beveland weer onder de leiding van de rabbijn te Middelburg. In 1849 telde de joodse gemeente er 53 leden; in 1941 woonden er 9 joden te Goes, waarvan er na de Tweede wereldoorlog niet één is teruggekeerd. De eerste volkstelling van 1809 vermeldt in de provincie Zeeland (zonder Zeeuws-Vlaanderen) 286 joden. Het hoogste aantal nl. 710 werd bereikt in 1849 (d.i. 1,2 % van de Nederlandse joden). De telling door de Duitse bezetter in 1941 geeft een aantal van 170 Nederlandse en 4 buitenlandse joden; 120 personen geven op één of twee joodse grootouders te hebben. Op 24 maart 1942 moesten alle joden de provincie verlaten om in Amsterdam de deportatie af te wachten. In 1947 telt Zeeland nog slechts 39 joden. De joden in Zeeland beschikken thans niet meer over een eigen synagoge, zij ressorteren onder die van Rotterdam. | ||
Versie van 25 okt 2024 07:40
Joden |
---|
Joden
Toen de joden in 1313 in Frankrijk werden opgejaagd en gedwongen te vertrekken, heeft graaf Willem III een deel van de verdrevenen in zijn stamland Henegouwen toegelaten. De meesten zijn verder getrokken, vooral naar Gelderland. Of er toen ook joden naar Zeeland zijn gekomen is niet bekend. Willem III was hier eveneens graaf. Waarschijnlijk is het dus wel dat zich ook hier gedurende de middeleeuwen joden hebben gevestigd. In ieder geval blijkt uit een brief van hertog Albrecht van Beieren dat er in 1359 te Goes joden hebben gewoond en dat men bezorgd was dat er nog meer zouden komen. De kroniek van Boxhorn-Reigersberg maakt melding van het feit dat op 17 augustus 1497 in de kerk te Veere drie joden zijn gedoopt, bedaagde mannen, die met Spaanse schepen waren meegekomen. Hoe gewichtig men dit gebeuren rekende, blijkt wel uit het feit dat peters en meters waren Philips van Bourgondië, de prelaat van Middelburg en Anna van Borssele, vrouwe van Veere en Beveren. Onder Karel V krijgen de joden het moeilijker. Naar Spaans voorbeeld worden ze ook in de Nederlanden gezien als ketters, waartegen de zaligmakende kerk moet strijden. Zo worden in 1541 te Middelburg twee joden tot de brandstapel veroordeeld. Vermoedelijk hebben de overigen Zeeland toen verlaten. In 1591 woonde te Middelburg Don Samuel Palache, gezant van de koning van Marokko. Hij heeft een poging gedaan om verdreven joods-Portugese ballingen in Middelburg opgenomen te krijgen. Zij zouden met hun handel de welvaart van de stad in niet geringe mate vermeerderen. Hij kwam met dit voorstel omdat prins Willem I in 1578 er voor had gezorgd dat ook in deze stad de doopsgezinden niet meer lastig werden gevallen met allerlei beperkende bepalingen. De Middelburgse overheid voelde wel voor het plan van Palache, maar de kerkeraad keerde er zich tegen, zoals deze zich ook keerde tegen papisten, mennisten en martinisten (luthersen). Vijftig jaar later kwamen er dan toch Portugees-Israëlitische joden in Middelburg. In 1641 vinden we hier een kleine gemeente, die in 1654 een niet onbelangrijke uitbreiding kreeg doordat Brazilië weer in Portugese handen kwam. Op de Rouaanse kaai, in St.Pieter, kwam deze gemeente bijeen. De kerkeraad verzocht de magistraat te 'vigileren'. Deze ontbiedt dan enige joden, die verklaren zich wel te zullen wachten Christus te lasteren. De magistraat draagt de predikanten op de joodse boeken te onderzoeken. Deze vinden hierin niets wat tegen de gereformeerde religie is gekeerd. Wel adviseert de kerkenraad de joden bepaalde beperkingen op te leggen; hun aantal mocht niet groter worden. Op 4 december 1655 staat de magistraat aan de joden toe een stuk grond, buiten de Seispoort, een half gemet groot, als begraafplaats in te richten. Dit kerkhof in de Jodengang bestaat nog steeds. Ondanks alle toezicht en waarschuwingen van de kerkenraad blijken deze Portugese joden in de samenleving te zijn opgenomen. Maar de kerkenraad bleef het hun moeilijk maken en langzamerhand is deze gemeente achteruit gegaan. In het eerste kwart van de 18e eeuw was zij zo goed als verdwenen. De meest bekende rabbijn van de Portugese of Sephardische joden was Jacob Juda Leon, bijgenaamd Templo.
Inmiddels waren er echter in Middelburg ook Hoogduitse joden gekomen. Deze Ashkenazim profiteerden van de rechten die reeds door de Sephardim waren verkregen. In 1704 was hun aantal reeds zo groot, dat zij op 13 oktober aan de magistraat een verzoek richtten een synagoge te mogen bouwen, zodra een voldoend aantal leden zich geldelijk daartoe verbond. Op I november van dat jaar werd hun door de vroedschap een akker voor de begraafplaats afgestaan hij de stadwal (Walensingel) onder een jaarlijks cijns van 8 gulden. In december 1705 werd hun sjoel in de Heerenstraat ingewijd. Een tijd lang hebben er in Middelburg dus twee joodse gemeenten naast elkaar bestaan, tot omstreeks 1721 (laatste begrafenis) de Portugese joden verdwenen zijn. Intern zijn er in de 18e eeuw nogal eens spanningen geweest in de joodse gemeente, waarbij de magistraat tussenbeide moest komen. In 1814 wordt de sjoel in de Heerenstraat hoofdsynagoge. In deze synagoge kwam de gemeente bijeen tot aan de Tweede wereld oorlog. Tijdens de oorlogsjaren werd het gebouw geruïneerd. In 1941 telde men 54 Nederlandse en 2 buitenlandse joden in Middelburg; de volkstelling van 1947 gaf een aantal van 22. De opperrabijn van Middelburg had toezicht over de andere joodse gemeenten in Zeeland, te weten Vlissingen, Zierikzee en Goes. Na Middelburg is die van Vlissingen de oudste geweest, hoewel zij niet permanent is blijven bestaan. In 1738 geeft de vroedschap toestemming een synagoge in te richten in de Lange Noordstraat, thans Molenstraat 9, terwijl aan de joden eveneens toestemming wordt gegeven voor het hebben van een eigen kerkhof. In het jaar daarop wordt een reglement voor die synagoge ontworpen en goedgekeurd. Erg florissant is deze gemeente blijkbaar niet geweest, want in 1755 beslist de magistraat deze synagoge af te breken. In 1836 komt er opnieuw een verzoek tot de raad om een vergaderplaats. Aan de joden wordt een bestaand gebouw, Rioolstraat 41, ter beschikking gesteld, waar men tot 1861 bijeen kwam. Daarna vergaderden zij op Beursstraat 5, tot in 1868 een nieuwe sjoel op Peperdijk 10 plechtig werd ingewijd. Door het slinken van de gemeente betrekt men in 1922 een kleiner gebouw, hoek Gravenstraat/Paardenstraat. Van 1870 tot 1907 heeft men begraven op een afgescheiden deel van de algemene begraafplaats en na 1907 op het kerkhof hoek Julianalaan/Vrijdomweg. Dit ligt hier nog altijd als een teken van de joodse gemeente die hier eenmaal is geweest. In 1849 was hun zielental 75, in 1941 was dat 37, waarvan er na de Tweede Wereldoorlog slechts 7 zijn teruggekeerd.
In Zierikzee werd in de tweede helft van de 18e eeuw door het kramersgilde bezwaar gemaakt tegen de handel van joden op de kermis. In 1799 geeft het stadsbestuur echter toestemming voor een huissynagoge op Oude Haven D 490 en een begraafplaats aan de Grachtweg. Een openbare synagoge in de Meelstraat wordt in 1825 ingewijd. Een windwijzer, de leeuw van Juda, met tussen zijn poten de Davidsster, sierde het gebouw, welke in 1888 werd vernieuwd. Nadien is de gemeente langzamerhand achteruit gegaan. Vanaf 1913 heeft men er alleen op feestdagen dienst gehouden, in 1920 vertrok de laatste rabbijn en in 1921 is de synagoge verkocht. In 1809 telde de joodse gemeente 25 zielen, in 1849 waren dat er 68, en in 1941 weer 25, waarvan er na de Tweede wereld oorlog nog vier zijn overgebleven. Te Goes is de joodse gemeente nooit talrijk geweest. In 1834 werd aan de joden op Zuid-Beveland door de parnassijns (het synagogebestuur) van Middelburg een huissynagoge te Goes toegestaan die in 1836 tot hulpsynagoge werd verklaard. In 1835 kregen de joden een eigen begraafplaats aan de Zaagmolenstraat. In 1881 werd een nieuwgebouwde synagoge aan de Lange Vorststraat in gebruik genomen. Wegens het slinken van de gemeente besloot men in 1911 tot opheffing en sedert dien ressorteerden de joden op Zuid-Beveland weer onder de leiding van de rabbijn te Middelburg. In 1849 telde de joodse gemeente er 53 leden; in 1941 woonden er 9 joden te Goes, waarvan er na de Tweede wereldoorlog niet één is teruggekeerd. De eerste volkstelling van 1809 vermeldt in de provincie Zeeland (zonder Zeeuws-Vlaanderen) 286 joden. Het hoogste aantal nl. 710 werd bereikt in 1849 (d.i. 1,2 % van de Nederlandse joden). De telling door de Duitse bezetter in 1941 geeft een aantal van 170 Nederlandse en 4 buitenlandse joden; 120 personen geven op één of twee joodse grootouders te hebben. Op 24 maart 1942 moesten alle joden de provincie verlaten om in Amsterdam de deportatie af te wachten. In 1947 telt Zeeland nog slechts 39 joden. De joden in Zeeland beschikken thans niet meer over een eigen synagoge, zij ressorteren onder die van Rotterdam.
Auteur
S.J.M. Hulsbergen
Literatuur
- Van Agt, Synagogen, 447 vv.
- Graetz, Volkstümliche Geschichte III.
- Harris, Een Nederlandsche begraafplaats.
- Van 't Hof, Portugees Joodse gemeente.
- Koenen, Geschiedenis der Joden.
- De Leeuw, Van Jordaan tot Schelde.
- Meertens, Zeeuwse familienamen.
- W. Smit, Joden in Middelburg.
- Van Empel en Pieters, Zeeland.
- D.A. Felix, Archieven Ned. !sr. Hoofdsynagoge M'burg;
- P.K. Dommisse, Register merkwaardige panden Vlissingen.
- H.P. Winkelman, Geschiedkundige plaatsbeschrijving Vlissingen.
- L. de Bree. Zeeland 1940-1945 I.