Eerste Wereldoorlog: verschil tussen versies
(4 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 278: | Regel 278: | ||
-Kuipers, Jan J.B. en Johan Francke, Geschiedenis van Zeeland. De canon van ons Zeeuws verleden (Zutphen, 2009). | -Kuipers, Jan J.B. en Johan Francke, Geschiedenis van Zeeland. De canon van ons Zeeuws verleden (Zutphen, 2009). | ||
-[http://zoeken.zeeuwsebibliotheek.nl/?itemid=|universal/sru|http://data.bibliotheek.nl/ggc/ppn/370552741 Linden, Henk van der en Leo van der Vliet, ''Zeeland en de Eerste Wereldoorlog'' (Soesterberg, 2015).] | |||
-Lith, Hans van, Plotseling een vreselijke knal. Bommen en mijnen treffen neutraal Nederland, 1914-1918 (Zaltbommel, 2001). | -Lith, Hans van, Plotseling een vreselijke knal. Bommen en mijnen treffen neutraal Nederland, 1914-1918 (Zaltbommel, 2001). | ||
Regel 332: | Regel 334: | ||
=== Collecties === | === Collecties === | ||
*[https://opac.zebi.nl/vubis/PDF/325427089.pdf Jongejan, Marlies (samenst.), ''Inventaris op de collectie G.J. Sprenger, aanwezig in de Zeeuwse Bibliotheek'' (Middelburg, 1987).] | |||
*[https://opac.zebi.nl/vubis/PDF/325427011.pdf Jongejan, Marlies (samenst.), ''Inventaris van de collectie van het Oorlogsmuseum Goes (restant), aanwezig in de Zeeuwse Bibliotheek'' (Middelburg, 1987). 1 archiefdoos (krantenartikelen, liedjes, telegram, schadevergoeding, paspoort)] | |||
*[https://opac.zebi.nl/vubis/PDF/325439613.pdf Wiggers, Arnold (samenst.), ''Inventaris van de stukken afkomstig van H.J.G. Hartman (1861-19..), griffier van de Provinciale Staten voornamelijk betrekking hebbend op zijn werk voor de Belgische vluchtelingen tijdens W.O. I'' (Middelburg, 1988).] | |||
*[https://opac.zebi.nl/vubis/PDF/325490376.pdf Wiggers, Arnold (samenst.), ''Inventaris op de collectie oorlogsdocumentatie 1914-1918 afkomstig uit het bezit van P. Dumon-Tak, burgemeester van Middelburg (1915-1933)'' (Middelburg, 1993)]. | |||
=== Romans === | === Romans === |
Huidige versie van 21 nov 2017 om 12:41
Eerste Wereldoorlog (1914-1918) |
---|
Nederland bleef tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) neutraal, maar zeker in Zeeland was die oorlog erg dichtbij. Militairen werden gemobiliseerd om de grenzen tegen een Duitse of Engelse aanval te bewaken. Het gedonder van het zware geschut aan het front in Vlaanderen was tot ver in de provincie te horen. Duizenden Belgen vluchtten in 1914 voor het oorlogsgeweld naar Zeeland. De Duitsers sloten de grens hermetisch af met een elektrisch geladen versperring die veel doden eiste. Desondanks tierde de smokkelhandel in Zeeuws-Vlaanderen welig. In Zeeland zelf vielen de nodige slachtoffers door ‘vergissingsbombardementen.’ Toen de vrede eindelijk getekend was dreigde opnieuw gevaar: België eiste als ‘compensatievergoeding’ Zeeuws-Vlaanderen op. Vanuit Zeeuws-Vlaanderen startte een nationalistisch reveil om de Zeeuwse gelederen gesloten te houden.
Mobilisatie
In verband met de oorlogsdreiging werd op 31 juli 1914 een algehele mobilisatie afgekondigd voor Nederland. Alle militairen moesten zich op 1 augustus melden bij hun kazerne. Het leger bestond op dat moment uit de militie (het veldleger), de landweer (die bewaakt de grens, de kust, bruggen, spoorwegen, etc.) en de landstorm. Er werden 200.000 mensen opgeroepen. Ook kwam er een maximumprijs voor voedingsmiddelen.
Inkwartiering van militairen
Soldaten werden in het gehele land ingekwartierd. In Zeeland bevond zich een divisie rond Bergen op Zoom, een divisie op Walcheren en er waren soldaten langs de grens en de kust. Nederland moest zich immers ook bij een Engelse aanval kunnen verdedigen. Bij het pompstation van het waterleidingbedrijf bij Dishoek was een barakkenkamp voor de artillerie. Ook werden militairen ingekwartierd bij mensen thuis. Die ontvingen daarvoor een vergoeding: 20 cent overnachtingskosten en 60 cent per dag voor voedsel. De soldaten zelf kregen 14 cent per dag. De klasseverschillen waren hier duidelijk zichtbaar want een sergeant kreeg fl. 1,35 per dag.
Westerschelde afgesloten
Op 5 augustus werd de monding van de Westerschelde afgesloten voor oorlogsschepen van beide partijen. Militaire hulp aan de belegerde stad Antwerpen was op deze wijze uitgesloten. Dat zette kwaad bloed bij zowel de Engelsen –die op deze wijze te hulp wilden schieten- als bij de Belgen, die de stad niet konden versterken. Men verweet Nederland een pro-Duitse houding. Dat Duitsland hierdoor geen u-boten naar de Scheldestad kon sturen deed aan die opinie niets af.
Vluchtelingenzorg
Antwerpen valt
Op 30 september 1914 viel het eerste fort bij Antwerpen in Duitse handen en begon een massale uittocht van burgers uit België. De Belgen waren bang voor moordende legereenheden van de Duitsers. Onder hen waren Poolse Joden, Armeniërs en Oostenrijkers. Als ze geld hadden reisden dezen door naar Engeland. In Vlissingen waren ook uit Engeland en België uitgewezen Duitsers en uit Amerika afkomstige Russen, die via Nederland hoopten verder te reizen. Na de val van Antwerpen herbergde Vlissingen 40.000 tot 50.000 Belgische vluchtelingen. Van de één miljoen Belgen die vluchten gingen er zo een 450.000 via Zeeland. Na verloop van tijd keerden Veel Belgen terug naar hun huizen, maar in december 1918 waren er nog altijd 124.000 Belgen in Nederland. Uit drukke vluchtelingengebieden zoals Zeeuws-Vlaanderen werden de vluchtelingen in 1914 naar kampen elders in het land overgebracht. Mensen die genoeg geld hadden bleven op eigen kosten in hotels in bijvoorbeeld de badplaats Domburg.
In de nacht van 7 op 8 oktober 1914 werd Antwerpen beschoten. Het gevolg was een massale vlucht van de bevolking. De eerste zorg van de overheid was al deze vluchtelingen onderdak te bieden en te voeden. Daartoe werden militaire organisaties ingeschakeld. Ch. J.M. Ruys de Beerenbrouck werd benoemd tot regeringscommissaris voor vluchtelingen in Noord-Brabant en Zeeland. In Sas van Gent bijvoorbeeld bevonden zich in september 1918 in totaal 1.121 Belgische vluchtelingen; de gemeente zelf telde op dat moment 2.666 zielen.
Eén miljoen vluchtelingen
In 1914 vluchtten meer dan één miljoen Belgen de Nederlandse grens over voor politiek asiel. Ongeveer honderdduizend bleven er tot het eind van de oorlog in ons land. De hulpverlening beperkte zich aanvankelijk tot het verstrekken van informatie; de immigranten dienden in hun eigen huisvesting te voorzien. De enorme golf van duizenden ontheemde Belgen die Zeeuws-Vlaanderen overspoelde maakte dit snel tot een illusie. Een inderhaast opgericht provinciaal hulpcomité meldde in haar verslag over augustus 1914 tot juli 1915:De wegen raken vol met de vluchtende massa’s, de grensdorpen vullen zich tot de laatste plaats.
Indeling van de kampen
De klasse-maatschappij weerspiegelde zich in de indeling van de vluchtelingen in drie categorieën: de gevaarlijke of ongewenste elementen, de minder gewensten en de fatsoenlijke behoeftigen. Rijke Belgen zorgden zelf voor hun onderkomen. Elk kamp bezat woon- en slaapverblijven, en eetzalen. Norm was dat alles wat in een dorp aanwezig was ook in een kamp aanwezig moest zijn. Daarom waren er in elk kamp scholen, ziekenhuizen, kerk, postkantoor, magazijn, wasserijen, leeszalen, kantines, kantoren en soms een schouwburg aanwezig. De vluchtelingen werden aan het werk gezet. Hun dag zag er bijvoorbeeld zo uit:
- 06.30 opstaan
- 07.00-07.30 ontbijt
- 08.30-12.00 verplichte arbeid
- 12.30-14.00 lunch en middagpauze
- 14.00-17.00 verplichte arbeid
- 17.30 avondmaaltijd
Distributie en tewerkstelling
Vanuit Zeeuws-Vlaanderen verspreidden de Belgen zich naar de Zeeuwse eilanden en verder over Nederland. Ook zochten tallozen via de Vlissingse Stoomvaart Maatschappij Zeeland, hun heil in Engeland. Het onderbrengen van de achterblijvers gebeurde in leegstaande huizen, scholen en kerken of in barakken zoals in Clinge of een ‘vluchtelingenloods’ aan de Prins Hendrikweg te Vlissingen. Hontenisse kreeg een vluchtelingenkamp. Provinciale en lokale comités hadden hun handen vol aan de verwerving en distributie van hulpgoederen zoals voedsel, kleding en steenkool. Tewerkstelling van de vluchtelingen vond plaats in onder andere werkhuizen van de Rockefeller Foundation te Middelburg en Vlissingen en ten slotte bij vele particuliere werkgevers. Tegen het einde van de oorlog, toen de Duitsers aan het terugtrekken waren werd de elektrische draad op vele plaatsen doorgeknipt en stroomden vele vluchtelingen Nederland binnen. De elektrische stroom was er dan ook afgehaald.
Interneringskampen
Militairen geïnterneerd
Na de Duitse aanval op Antwerpen, in oktober 1914, vluchtten ongeveer 35.000 Belgische militairen de grens met Nederland over. Omdat Nederland neutraal was moeten alle buitenlandse soldaten worden geïnterneerd. In november werd besloten dat de vluchtelingen die niet naar België waren teruggekeerd en niet in hun eigen onderhoud konden voorzien in vluchtoorden zouden worden ondergebracht. Dat jaar begon het al in november te sneeuwen en ’s nachts vroor het. Veel burgers verzetten zich tegen deze maatregelen, maar voor de vluchtelingen viel er niet veel te kiezen als burgemeesters de uitkeringen buiten vluchtoorden staakten.
Belgische, Duitse en Engelse vluchtelingen
Er kwamen niet alleen Belgische militairen naar Nederland. Toen België eenmaal bezet was kwamen er ook Duitse soldaten die niet langer aan het front wilden vechten. Zodra ze bij de grens kwamen vluchtten ze naar Nederland. Ook stortten vliegeniers neer en strandden er schepen op de Nederlandse kust. De Duitse en Engelse bemanningsleden werden dan ook opgepakt en geïnterneerd, totdat de oorlog afgelopen was.
De vliegtuigfabriek van Cadzand
Op 20 augustus 1914 landde bij Oostburg in Zeeuws-Vlaanderen een eenmotorige Taube. Dit Duitse toestel werd gevlogen door luitenant Herse. Hij was vanuit Luik opgestegen en maakte via Namen een verkenningsvlucht. Bij Oostende kreeg hij motorstoring en was gedwongen een noodlanding te maken. Herse werd gevangengenomen door militairen van de grenswacht en de marechaussee. Het was het eerste vliegtuig dat in Nederland landde. Na dit vliegtuig volgden er nog vele andere. In Zeeland strandden op deze of andere wijze tijdens de oorlog in totaal 66 toestellen. Na de Taube volgden in december nog een Britse Farman, in januari 1915 een Franse Morane Saulnier en in februari een Franse Voisin. Omdat veel piloten niet in vijandelijke handen wilden vallen maakten ze een noodlanding in Zeeuws-Vlaanderen, vaak op het strand bij Cadzand. De luchtvaartafdeling haalde ze daar met een soort dieplader op om ze naar Soesterberg te brengen. Gezien het aantal vliegtuigen dat uit Zeeuws-Vlaanderen naar Soesterberg kwam sprak het personeel daar van ‘de fabriek van Cadzand.’
Spionage
Vlissingen, broeinest van informatie
Zeeland en meer in het bijzonder Vlissingen op Walcheren en de grensstreek in Zeeuws-Vlaanderen waren in de oorlogsjaren een interessant gebied voor spionnen. Vlissingen lag aan de vaarroute naar het door Duitsland bezette Antwerpen, had een bootverbinding met Engeland en er was een marinebasis. Het stikte in de provincie van de vluchtelingen van alle nationaliteiten en er was in Vlissingen een Belgisch, Duits, Engels en Frans consulaat in de stad. Reden genoeg voor spionage actitviteiten. De politie in Vlissingen, de Koninklijk Marechaussee en de Territoriale Commandant Zeeland in Middelburg hadden hun handen vol aan het volgen van verdachte personen.
Eén van die verdachten was Joseph Alexander van Woringen. Deze uit Duitse ouders geboren industrieel woonde rond 1910 nog in Antwerpen, maar vertoefde in de zomer in de badplaats Domburg. Daar liet hij de villa Norsk Hjem bouwen. In 1915 beschuldigde een Engelse gezant hem van spionage activiteiten. Hij zou met een telegrafietoestel berichten verzenden en ’s nachts post ontvangen en er op uitgaan. Bovendien had hij vanuit zijn huis uitzicht op het scheepvaartverkeer op de Westerscheldemonding. De beschuldigingen bleken ongegrond en Van Woringen (die ondertussen voor vuile mof en spion werd uitgemaakt) eiste rectificatie in de Walcherse kranten.
Engelse spionnen
De Engelsen E.W. Paulton en H. Groome beweerden koerier te zijn van de Daily Chronicle en Daily Telegraph. Ze stuurden Duitse kranten naar Engeland, die hen uit Amsterdam werden opgestuurd. Het tweetal verbleef in een eersteklas hotel in Vlissingen en trok daarmee de aandacht van de politie. Van Paulton werd vastgesteld dat hij zonder toestemming foto’s maakte van torpedoboten, mijnenleggers en geïnterneerde Engelse vliegers. Hij werd gearresteerd en naar het bureau gebracht. Na vijf dagen detentie werd hij op bevel van de autoriteiten op de boot naar Engeland gezet, evenals collega Groome.
Oorlog op zee
Zeemijnen
Tijdens de oorlog zouden de losgeslagen zeemijnen de meeste slachtoffers vergen binnen de provincie. Op diverse plaatsen spoelden exemplaren aan. Op 14 november 1914 spoelden enkele zeemijnen aan bij Westkapelle. Volgens internationale afspraken moest hierbij het ontstekingsmechanisme automatisch uitschakelen, maar dat bleek lang niet altijd het geval. Twee mijnen werden ontmanteld. Een derde mijn lag op de basaltglooiing en terwijl enige dorpsbewoners de demontage gadesloegen ontplofte de mijn en kwamen negen mensen om het leven. De klap was op het hele eiland te horen.
Dit incident moest iedereen van het gevaar doordringen, maar niets bleek minder waar. Op 2 maart 1915 spoelde een mijn tegen de dijk van het havenhoofd van Zierikzee. Het ding bleef, hoewel ontdekt, onbewaakt liggen. Drie zoons van de nabijgelegen boerderij van Cashoek trachten het ding aan de wal te trekken met behulp van een landarbeider en een andere jongen. Een kreukelzoeker zag de mijn exploderen. In vier jaar oorlog zouden in totaal 6.450 zeemijnen op de Nederlandse kust aanspoelen.
Naast onderzeeboten vormen drijvende zeemijnen een groot gevaar. In de oorlog gingen 175 vissersvaartuigen ten onder en kwamen 862 bemanningsleden om het leven. Er ontploften mijnen op stranden en dijken. De mijnenveger Hr. Ms. Triton verliet op 19 januari 1915 de haven van Breskens om zelf een mijnenveld te vernieuwen. Daarbij werd een sloep te water gelaten om een mijn te controleren. Luitenant ter zee der tweede klasse Luden bracht daarbij het explosief tot ontploffing. De sloep werd aan stukken geslagen en de vijf bemanningsleden kwamen om het leven.
Vissers buiten de route
Eveneens in 1915 gaat het nogmaals fout als vijf schepen uit Breskens op woensdag 16 juni 1915 uit vissen gaan. In de monding van de Westerschelde komen ze onder Knokke en nemen op de terugweg een verboden koers ten zuiden van ondiepten die de Walvischstaart heten. Daar ligt een Nederlands mijnenveld dat de toegang tot de Westerschelde moet beschermen tegen indringers. De Breskens 19 vaart op een mijn waarna het schip door de explosie uit elkaar wordt gereten. De vier bemanningsleden worden tientallen meters weggeslingerd en vinden de dood. Pas na veertien dagen spoelen alle verdronkenen aan en worden ze begraven. Het incident blijft niet zonder gevolgen. Niet alleen vissers uit Breskens maar ook uit Arnemuiden en Vlissingen moeten zich verantwoorden voor het buiten de toegestane routes varen. De officier van justitie eist 15 gulden boete. Bovendien kunnen de vissers zo geheime oefeningen van de marine gadeslaan en dat is niet de bedoeling.
Britse zeemijn bij Westkapelle
Op vrijdag 15 februari 1918 kreeg de vissersboot ARM 16 van Lieven van Belzen tijdens het vissen bij Westkapelle een mijn in het net. De schipper kapte het net en verankerde de mijn. Toen het schip na enige tijd terugkwam met het stoomloodsvaartuig nr. 14 van de onderzoekdienst Zuiderfrontier voer de laatste op een andere mijn. Negen doden vielen te betreuren. Het incident kreeg een staartje, want de mijn lag net voorbij de territoriale wateren in de vaargeul, maar bleek van Britse makelij.
Aanvallen op neutrale schepen
Zowel van Engelse als door Duitse zijde werd de Nederlandse scheepvaart aangevallen vanuit de lucht en het water. Al deze incidenten werden gerapporteerd en het ministerie van Buitenlandse zaken in Berlijn en Londen werd ter verantwoording geroepen. Telkens met hetzelfde resultaat. Ontkenning van het gebeurde (ten minste tot na de oorlog) of de verklaring dat het schip niet als neutraal zijnde was te herkennen. Het motorschip Cornelis van de reder J.A. van Rompu uit Terneuzen was op donderdag 29 juli 1915 onderweg naar Engeland toen ter hoogte van het lichtschip Schouwenbank een onbekend watervliegtuig opdook. Dit gooide vier bommen naar het schip. Geen daarvan trof doel, maar de explosies waren zo dichtbij dat scherven op het dek kwamen. Een van de brokstukken was herkenbaar door een nummer. Het bleek een Duitse bom. Kapitein van Buuren verklaarde dat zijn schip de Nederlandse vlag voerde, er Nederlandse kleuren op de romp waren geschilderd en de naam met de thuishaven in letters van een halve meter hoog op de romp was geschilderd. Op het moment dat de bommen werden gegooid werden ogenblikkelijk Nederlandse vlaggen op het dek uitgespreid. Daarop verdween het vliegtuig. Terug op de rede van Vlissingen werd het voorval aan de Koninklijke Marine gemeld die protesteerde in Berlijn. Daarvandaan kwam het bekende antwoord. Duitsland betuigde medeleven, maar stelde dat voor de aanval geen herkenbare vlaggen waren gevoerd. Een volgend incicent deed zich voor op 2 oktober 1917. Een Nederlands bewakingschip dat voor Cadzand lag opende het vuur op een onbekende tweedekker. Het vliegtuig bleef rondcirkelen en liet vier bommen los. Vermoedelijk ging het hier om een Duits vliegtuig dat geacht werd Duinkerken te bombarderen. Het laatste incident dat plaats had dateerde van 17 september 1918 toen Britse en Duitse vliegtuigen boven de Oosterschelde in gevecht raakten. Waarschijnlijk probeerden de Duitsers te voorkomen dat de Engelsen een aanval uit zouden voeren op de Belgische kust. Op het moment van het luchtgevecht was de Verandering (de YE 144 van J. Prins en C. Zweedijk uit Yerseke) op oesters aan het vissen in het Bultegat bij Zierikzee. De vijkfkoppige bemanning zag hoe drie bommen naar beneden suisden en ontploften, maar het schip gelukkig niet raakten. Waarschijnlijk wilde in dit geval de Britse vlieger van zijn bommenlast af om beter te kunnen manouevreren.
Stoomvaart Maatschappij Zeeland verliest schepen
De Stoomvaart Maatschappij Zeeland (SMZ), die vanuit Vlissingen diensten voor passagiers, post en vracht onderhoud op Queensborough/Sheerness (vanaf 1875) en Folkestone (vanaf 1911), beleefde in 1914 een topjaar door de massale overtocht van Belgische vluchtelingen naar Engeland, maar verloor in 1916 en 1917 drie schepen: de ‘Prinses Juliana’, de ‘Mecklenburg’ en de ‘Koningin Wilhelmina.’ Na afkondiging van de ‘onbeperkte duikbootoorlog’ op 1 februari 1917 - de Duitse keizer verbood na een eerste duikbootoorlog, in juni 1915, het torpederen van neutrale en vijandige passagiersschepen- staakte de ‘Zeeland’ de vaarten.
Zowel de visserij als de handelsvaart bleef doorlopend in gevaar door onderzeeboten, zeemijnen en luchtaanvallen. Vooral de Duitse onderzeeërs maken geen onderscheid tussen neutralen en oorlogvoerenden. Op 6 juni 1918 torpedeerde de Duitse UB 107 in de omgeving van de Leman Bank de Rode Kruis stoomraderboot Koningin Regentes van de Stoomvaart Maatschappij Zeeland. Het was een hospitaalschip dat tussen Groot-Brittannië en Nederland voer voor het uitwisselen van zieke en gewonde krijgsgevangenen. Zeven van de 56 bemanningsleden lieten het leven. Kapitein W. Reedeker verloor bij deze ramp zijn derde schip. Hij was ook de gezagvoerder op de eerder verloren gegane SMZ-schepen ‘Mecklenburg’ en ‘Koningin Wilhelmina.’
Stranding UB30
Naar en van Zeebrugge, waar een duikbootbases was, passeerden Duitse duikboten de Nederlandse kust. Op 14 januari 1917 werd in het Nederlandse deel van de Wielingen een Duitse duikboot aangehouden, die na onderzoek weer werd vrijgelaten. In de nacht van 22 op 23 februari 1917 liep de Duitse onderzeeboot UB 30 op de Walcherse kust aan de grond. Het schip was in maart 1916 afgebouwd door Blomm & Voss in Hamburg. Het mat 37 meter lang en voerde twee lanceerbuizen, een kanon van 8 centimeter en een machinegeweer. De boot stond onder bevel van Oberleutnant zur See Freiherr von Montigny. Deze ging er vanuit dat een ’s nachts waargenomen licht dat van de Schouwenbank was. Hij dacht vandaar op Zeebrugge aan te kunnen koersen.
Om een Engels mijnenveld te omzeilen koerste Von Montigny daarna in zuidoostelijke richting. Net voordat het licht werd liep de UB 30 aan de grond tussen Domburg en Westkapelle bij de zogenaamde Trommel. Omdat het afgaand water was kwam de boot niet meer vlot en de Nederlandse schepen Hr. Ms. Ophir en G6 waren al opgestoomd naar de plaats waar het schip lag. De boot wordt naar Vlissingen opgebracht. Omdat de overheid van mening was dat de commandant van de U-boot onvoldoende had genavigeerd en zich beter van de lokale omstandigheden op de hoogte had moeten stellen werd het schip geïnterneerd. De Duitse u-boot lag dat weekend in de binnenhaven van Vlissingen waar het schip veel bekijks van het publiek trok.
Ltz. Coster van Hr. Ms O6 brengt het schip via Veere naar Hellevoetsluis. De internering van het schip bracht Nederland bijna op voet van oorlog met Duitsland. Een internationale onderzoekscommissie meende ten slotte dat de commandant –mede door de mist- niets te verwijten viel. Op 8 augustus 1917 werd de UB 30 weer teruggegeven aan de Duitse bemanning, die het schip naar Zeebrugge voer.
Bombardementen op Zierikzee, Goes en andere plaatsen
Door vergissingsbombardementen vallen er ook in Zeeland oorlogsslachtoffers: zo worden tijdens de oorlog Sluis, Cadzand, Goes, en zelfs het noordelijke Zierikzee gebombardeerd. Nieuwe transport- en oorlogstuig heeft een bijzondere aantrekkingskracht. Zo kan het gebeuren dat op de Kleine Markt in Sas van Gent een kind van zes jaar oud door rondvliegende scherven gewond raakt omdat het met volwassenen naar een luchtgevecht aan het kijken is.
Zierikzee: bommen op 30 april 1917
In de nacht van 30 april 1917 voert de Engelse marineluchtvaartdienst een bombardement op Zeebrugge uit. Een Engelse piloot navigeert al op de heenreis verkeert en denkt dat hij boven Vlaanderen vliegt. De luchtafweer op Schouwen-Duiveland schiet op het vliegtuig, waarna de piloot vijf bommen op Zierikzee loslaat, en na een korte manoeuvre nog eens drie. Tientallen huizen worden verwoest in de Molenstraat en de Sint-Domusstraat. De gareelmaker Leijdekker, diens vrouw en pleegkind komen om het leven. De lichamen van de beide ouders worden –inclusief bed- tientallen meters weggeslingerd en totaal verminkt teruggevonden.
Een fatale vergissing en volgens huidige normen wellicht een oorlogsmisdaad, die drie doden en veel materiële schade kost, en hevig nadreunt in de Zierikzeese gemeenschap. De Britse regering erkent pas in juli 1917 dat het standpunt van de Nederlandse regering klopt dat het een Britse vliegenier is geweest die Zierikzee heeft gebombardeerd. De Britse regering verklaart zich bereid een schadevergoeding van 92.000 gulden uit te keren. Om dergelijke misverstanden in de toekomst te voorkomen beschildert men nu haastig de toppen van de kerktorens van Zierikzee, Nieuwerkerk en Ouwerkerk met de Nederlandse driekleur. Een commissie brengt in de eerste week van mei al rapport uit waarin de materiële schade op circa 100.000 gulden wordt beraamd. Financiële schade door verblijf elders, het niet uit kunnen oefenen van beroep of psychische schade is hier niet bij inbegrepen. Verzekeringsmaatschappijen springen snel in op de schade door advertenties in de lokale pers te plaatsen
Op 18 augustus 1917 worden opnieuw vliegtuigen waargenomen boven Schouwen-Duiveland. Ze vliegen te hoog om ze te kunnen beschieten, maar gooien even later wel bommen los boven Noord-Schouwen. Vlakbij het slot Moermond bij Renesse valt er een. De schade bedraagt nu slechts enkele tientjes en er wordt niemand gewond. De toestellen die dit veroorzaakten waren ditmaal zowel Engelse als Duitse die een luchtgevecht hielden boven Nederlands grondgebied. Twee Duitse bommenwerpers van het type Gotha werden geraakt en moesten op Nederlands grondgebied landden. De bemanningen werd krijgsgevangen gemaakt. Twee inwoners van Goes stuurden een postwissel van tien gulden aan sergeant Lok, de man die één van de twee Gotha’s naar beneden haalde met een schot door de propellor.
Luchtgevecht boven Sas van Gent
In de avond van eveneens 18 augustus 1917 vindt bij Sas van Gent een hevige beschieting plaats. Boven België is een vuurgevecht bezig tussen verschillende vliegtuigen, waarbij één vliegtuig Nederland binnenkomt. Bij de glasfabriek ontstaat enige schade en ook nu weer worden bommen gedropt. Er vallen geen slachtoffers en ditmaal is de schade opnieuw gering, maar wederom is de neutraliteit geschonden. De Engelse Admiraliteit noch de Duitsers geven toe in het Nederlandse luchtruim te zijn geweest.
Britse bommen op Cadzand en Sluis
Op 25 augustus 1917 werd het Nederlandse luchtruim opnieuw geschonden, nu bij Cadzand. Het was opnieuw een Brits vliegtuig dat een tiental bommen afwierp. Dat terwijl de grens duidelijk gemarkeerd was: op zee met een rij boeien voorzien van de Nederlandse vlag en te land met luchtdoelbatterijen die zover landinwaarts stonden dat hun granaten de grens niet bereiken konden. De Britten ontkenden stelselmatig schuldig te zijn, beweerden dat de Duitsers Britse bommen gebruikten en wezen aansprakelijkheid af. Na de oorlog, in 1919 gaven ze alsnog toe verantwoordelijk te zijn geweest voor dit bombardement. Gelukkig vielen er geen slachtoffers en was er nauwelijks schade. Enkele maanden later doet zich een nog duidelijker schuldgeval voor, waarbij de Britten zich opnieuw van hun slechtste zijde laten zien.
Op 1 oktober 1917 vloog een Britse bommenwerper, ondanks dat deze lichtsignalen van Duitse troepen kreeg, over de grens nabij Sluis en liet daar bommen vallen. Diverse huizen werden volledig verwoest. Wonderbaarlijk vielen hierbij geen slachtoffers, maar er was wel voor rond de 50.000 gulden schade aan huizen. Opnieuw ontkenden de Britten betrokkenheid. Ditmaal maakten de Nederlanders de fout in hun rapport het tijdstip van de aanval met a.m. (voor de middag) in plaats van p.m. (na de middag) aan te geven, maar hieruit blijkt meteen de Britse schuld want zij beweren in antwoord op dit schrijven pas na de middag een raid te hebben uitgevoerd.
Bommen op Goes
Op 22 december 1917 vielen er om kwart voor elf ‘s avonds zeven bommen op Goes en Kloetinge. Er vielen dan ook enkele gewonden. Zestig panden, een kerk, een boomgaard en twee schepen werden beschadigd. De Middelburgsche Courant sprak van de ‘gooi-maar-raak-methode.’ Vliegers, zo constateerde de krant, lijken er een voorkeur voor te hebben om op verlichte doelen te werpen. Twee dagen na het bombardement overlijdt Jacob Visser, een slachtoffer. Enkele mensen worden zwaargewond. Ook nu weer worden stukken splinters van de bommen bij elkaar verzameld en voor inspectie naar de Artillerie-inrichtingen in Hembrug opgestuurd voor onderzoek. De Middelburgse en Vlissingse gemeenteraad grepen alsnog in en kwamen met medische hulpteams en andere maatregelen bij vliegtuigalarm.
Op 29 januari 1918 werd in Goes een proef genomen met ratels, die volledig mislukte, omdat zelfs de ratel van de vuilnisman die van de politieagenten overstemde. Ook een sirene op het dak van de gasfabriek en het luiden van de kerkklokken waren initiatieven die door de gemeenteraad werden afgewezen. Advocaat Mr. J.W. Goedbloed eiste inmiddels een schadevergoeding van circa 50.000 gulden voor het achtergebleven gezin van Visser, dat uit zes minderjarige kinderen –waarvan een gehandicapt kind- en diens vrouw bestond. Het Foreign Office in Londen ontkende wederom alle schuld. Dat er Britse granaatscherven gevonden waren wilde volgens hen nog niet zeggen dat die door een Brits vliegtuig waren geworpen. Bovendien achtte men het onmogelijk dat een Engelse vliegenier zonder het te merken de Westerschelde zou passeren. De zaak zou zich nog jarenlang voortslepen.
‘den elektrieken draad’
Hek tegen smokkelaars
In de strijd tegen smokkelhandel langs de grens besloten de Duitsers in 1914 draadversperring op te richten. Massaal werden namelijk brieven en goederen de grens over gesmokkeld. In die brieven stond vertrouwelijke informatie over zowel de geallieerde als de Duitse legers. De rol van het neutrale Nederland werd zo drastisch ingeperkt. Tussen april en augustus 1915 werd van het drielandenpunt tot Knokke door bossen, rivieren en straten een meer dan 300 kilometer lang hekwerk opgericht. Omdat alle gezonde soldaten nodig waren aan het front, werden voor deze klus minder geschikte, oudere en gewonde soldaten gebruikt.
Drie hekwerken met 2.000 volt stroom
Er werden drie parallelle hekwerken geplaatst waarvan de middelste centrale afrastering onder 2.000 volt stroom kwam te staan. De middelste versperring was 1,80 meter hoog en bestond uit vijf horizontale draden. De onderste draad hing 20 centimeter boven de grond. Om de vijf meter stond een houten paal met porseleinen isolatoren waaraan de stroomdraden waren bevestigd. Om de twee kilometer waren er barakken met generatoren voor de stroomvoorziening en wachthuisjes. Op de plaats van doorgaande wegen bij de grens zoals bij Sint-Anna ter Muiden, Koewacht en Retranchement werden barrières aangebracht om een doorgang mogelijk te maken. Bij Koewacht liep de draad dwars door het dorp heen. De kerk lag er in België, het kerkhof in Nederland. Vlaamse families mochten hun doden zelfs niet meer begraven. Wie vanuit Nederland illegaal naar België overstak riskeerde een gevangenisstraf van vier maanden of 1.500 mark boete. Wie vanuit België probeerde over te steken werd neergeschoten.
Illegaal de draad passeren
Vooral in de eerste tijd overlijden veel smokkelaars die geëlektrocuteerd worden. Al snel duiken ook de eerste slimme vindingen op. Tonnen zonder bodem of deksel worden van binnen met bordkarton bekleed en tussen de onderste draden geplaatst. Ook een dubbele ladder helpt goed over de omheining heen te komen. Veel Duitse soldaten wagen een laatste kans de grens te passeren. Liever dan naar het front te moeten proberen ze over de draad in neutraal Nederland te komen. Die elektrische draad is voor ons geen vreemd fenomeen meer. In 1914 kennen echter veel mensen de werking van elektriciteit helemaal niet. Slechts één op de tien huishoudens heeft elektrische verlichting. De Belgen moeten 500 meter bij de draad vandaan blijven om contact met Nederlanders te vermijden. De straffen voor overtredingen worden gaandeweg de oorlog steeds strenger.
De dodendraad
Beroepssmokkelaars gebruiken voor de passage zogenaamde ‘passeursramen.’ Dat waren raamwerken met inklapbare plankjes die uitgevouwen konden worden en tussen twee stroomdraden werden geplaatst. Hierna kon men er doorheen klimmen. Toen na enige tijd de isolerende werking van rubber bekend werd trokken de passeurs rubberen laarzen en handschoenen aan. Daarmee gewapend knipten zij met draadtangen de afrastering door. Talloze geslaagde, maar vooral ook niet-geslaagde ontsnappingen over de draad vinden in de resterende oorlogsjaren plaats. Ten minste 500, maar mogelijk zelfs 1.500 mensen laten het leven aan de draad. Enkele weken na de wapenstilstand in november 1918 was er niet veel meer te bekennen van de draad, die meteen toen de spanning er afgehaald werd ook werd neergehaald. Het materiaal werd verkocht, door landbouwers ingepikt of door de bevolking vernield.
Smokkelhandel
Tussen Zeeuws-Vlaanderen en België ontstond een enorm smokkelverkeer. Zo worden mensen en brieven van de ene naar de andere zijde gebracht. Ook smokkel van onder meer tabak, petroleum, benzine, Sunlight zeep en vlas leverde flink geld op. Dat smokkelen was niet zonder gevaar. Wie vanuit België naar Nederland trachtte te komen werd door Duitse grenssoldaten neergeschoten. Ook de elektrische draad zorgde voor veel slachtoffers. Daarom bedachten de smokkelaars een handig apparaat waarmee ze door de versperring konden komen: een isolerend raam van vier plankjes dat in elkaar gevouwen kon worden en daarmee mobiel was en geen sporen achterliet.
De kleine gemeenschappen aan de grens hadden nadelige gevolgen voor de grenswachten. De smokkelaars kenden hen allen persoonlijk, maar andersom lang niet altijd. Dit had tot gevolg dat grenswachten gechanteerd of onder druk gezet konden worden. Had men eenmaal een vluchtende smokkelaar beschoten, dan was men zijn eigen leven niet meer zeker en was overplaatsing de enige oplossing.
Steenkool
Door schaarste en om een eerlijke voedselvoorziening te garanderen ging de overheid er tijdens de oorlog toe over producten op de bon te leveren. Zo was steenkool op de bon. In het voorjaar van 1917 doken er echter plots grote voorraden op en vele bonnenbezitters zeiden geen kool meer nodig te hebben. De steenkool was afkomstig van Duitse schepen die via de rivieren en het Kanaal door Zuid-Beveland naar België voeren en een deel van hun vracht verkochten voor vier tot zes gulden per mud.
Spaanse griep
Aan het eind van de oorlog, toen de vrede nabij is, zouden over alle grenzen heen, nog talloze slachtoffers vallen. In oktober 1918 stak de ziekte die bekend werd als de Spaanse griep overal in de wereld de kop op. De griep werd de grootste moordenaar van de wereldoorlog. Wereldwijd stierven er 20 tot 40 miljoen mensen aan. In Nederland vielen 28.000 slachtoffers. De ziekte leek op een gewone griep, maar de zieken kregen razendsnel een longontsteking die stroperig dik slijm liet ontstaan. Binnen een paar dagen overleden veel van de patiënten na een doodsstrijd vol ademnood. De overheid gaf advies dag en nacht ramen en deuren open te houden voor frisse lucht. Het Zeeuwse Provinciebestuur verbood massale bijeenkomsten zoals kermissen en sowieso elke volksophoping. In elke gemeente in Zeeland stierven tientallen mensen. De sterfte in de provincie lag 4,5x zo hoog als elders in Nederland.
Anti-annexatiebeweging
Zeeuws-Vlaanderen door België bedreigd gebied
Het Zeeuws Volkslied ontstond in 1919 als reactie op Belgische annexatieplannen die al tijdens de Eerste Wereldoorlog opkwamen. Al vanaf de lente van 1915 begon een agressieve campagne voor gebiedsuitbreiding waarbij de Belgische regering de eigen pers voedde. Het afsluiten van de Schelde herinnerde de Belgen aan de periode rond 1830 tijdens de afscheiding van Nederland. Veel Belgen vonden dat Nederland zich pro-Duits opstelde door tijdens de oorlog neutraal te blijven. De Belgische regering wilde als compensatie voor de geleden schade twee Nederlandse gebieden annexeren: Zuid-Limburg (vanwege de steenkool) en Zeeuws-Vlaanderen (vanwege de toegang tot de Schelde en Antwerpen). Eigenlijk zaten er achter de annexatie dus gewoon politiek-economische motieven die niets met de oorlog te maken hadden. In de bedreigde gebieden wachtte men niet werkloos af. De Zeeuws-Vlaamse bevolking richtte in vrijwel alle plaatsen anti-annexatiecomités op. Deze bombardeerden de regering met petities en telegrammen. Net als tijdens de Belgische afscheiding van 1830 voelde de meerderheid zich Nederlander. Die houding werd versterkt door recente ervaringen. De rampzalige gevolgen van de Eerste Wereldoorlog voor België toonden aan dat je beter af was in een neutraal land als Nederland.
In België was de goede ontvangst en behandeling van de vluchtelingen in Nederland tijdens de oorlog niet vergeten. De annexatie-eis werd lang niet door iedereen gesteund. De ‘annexionisten’ waren hoofdzakelijk Franstalig. Veel Walen vreesden daarnaast dat het annexeren van Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg een versterking van Vlaanderen zou betekenen. De Vlamingen wilden zelfs in meerderheid weinig van de annexatie weten. Volgens hen gaf het geen pas de naaste goede buur Nederland van grondgebied te beroven. De Antwerpse krant De Schelde betoogde dat de Nederlandse positie volgens het Vlaams nationalisme niet mocht afbrokkelen, omdat Nederland als tegenwicht moest dienen voor de Waals-Franse verbondenheid. Enkele –weliswaar minder serieus te nemen- kranten uit Nederland toonden opmerkelijk genoeg wél begrip voor de Belgische eisen, zoals De Telegraaf.
Pattist en De Hullu: strijders voor de Zeeuwse zaak
Voorman van de Zeeuws-Vlaamse protestbeweging was dominee Patist uit Aardenburg. In zijn brochure Zeeuwsch-Vlaanderen Nederlandsch trachtte hij de hechte band tussen de Zeeuws-Vlamingen en de overige Noord-Nederlanders aan te tonen. ‘Zeeuwsch-Vlaanderen was Nederlandsch, is Nederlandsch en moet Nederlandsch blijven,’ schreef Patist in een vlammend betoog. Een minstens zo felle medestander vond hij in een landelijk bekende historicus en archivaris, de West Zeeuws-Vlaming J. de Hullu. Ook De Hullu stelde een werkje samen, waarvan de strekking al bleek uit de titel: Zeeuwsch-Vlaanderen, door historie en volksaard Noord-Nederlandsch gebied. Ds. J.N. Patist vond dat het gebied van Hulst tot Cadzand 'eigen landje, maar deel van Nederland' moest blijven. Hij schreef in 1917 samen met J. Vreeken de tekst en muziek voor een protest-lied dat het Zeeuws-Vlaamse Volkslied zou worden.
Het Zeeuwse Volkslied
In 1919 komt het Belgische annexatie-streven nog sterker naar voren. Een grote groep mensen in heel Zeeland wil dan haar steun aan Nederland betuigen. De hoofdonderwijzer uit 's-Gravenpolder, D.A. Poldermans, schrijft de woorden van een volkslied. De Middelburgse dirigent J. Morks schrijft hier de muziek bij. Dit Zeeuws Volkslied dragen zij op aan de Commissaris der Koningin, mr. H.J. Dijckmeester. Het lied blijkt een blijvertje: bij allerlei gelegenheden, zoals de nieuwjaarsreceptie van het Provinciaal Bestuur, wordt het door de gasten ten gehore gebracht.
Nederland steunt Zeeuws-Vlaanderen en Limburg
De annexatie-eisen bevorderden een algemeen Zeeuws bewustzijn. Voor die tijd voelden de gewone Zeeuwen zich eerder bewoners van hun eiland dan van een gemeenschappelijk Zeeland. Nu ontstond het Zeeuws-Vlaamse en het Zeeuwse volkslied. Het Zeeuws-Vlaamse, ‘Van d’Ee tot Hontenisse’, werd gecomponeerd door A. Lijsen, J. Vreeken en J.N. Patist. Tijdens een landelijke protestbijeenkomst in Den Haag werd het gezongen door Minnie de Jonge. Hierna werd het lied snel gemeengoed. Bij een ontvangst op Huis ten Bosch in mei 1919, na een andere Haagse demonstratie, verklaarde koningin Wilhelmina dat de Zeeuws-Vlaamse en Limburgse volksliederen overal werden gezongen, ‘ook door de soldaten, wanneer zij op mars zijn.’ D.A. Poldermans, schoolhoofd van ‘s-Gravenpolder en tevens auteur van jongensboeken en dialectschetsen, schreef de tekst van het Zeeuwse volkslied, ‘Geen dierder plek voor ons op aard.’ Poldermans behandelde de bedreiging van Zeeuws-Vlaanderen als een algemeen Zeeuwse zaak en vertolkte daarmee het Zeeuwse bewustzijn. De muziek werd gecomponeerd door Jan Morks, ‘kapelmeester’ van Middelburg en componist van de legendarische kleppermars, de ‘Marcia Castagnole.’
Een definitieve streep door de Belgische plannen
Het opvlammende nationalisme van de Zeeuws-Vlamingen en de Limburgers beïnvloedde de internationale onderhandelingen sterk. Vooral de Engelse delegatie was onder de indruk van het sentiment in de Nederlandse grensstreek. Bovendien zat in Engeland niemand op een mogelijke nieuwe oorlog tussen de twee buurlanden te wachten. Op 5 maart 1919 bracht koningin Wilhelmina een bezoek aan het bedreigde deel van Zeeland. Hierbij werden de patriottische gevoelens krachtig geuit. Ongeveer een maand later kwam uit Parijs het verlossende bericht. Het Nederlandse grondgebied bleef onaangetast. Op 6 juni 1919 bevestigde minister Van Karnebeek van Buitenlandse Zaken in de Tweede Kamer dat er geen enkele Belgische annexatie zou plaatsvinden. Op 9 september van dat jaar vond in IJzendijke een feestmaaltijd plaats voor de leden van het anti-annexatiecomité. Dat was inmiddels opgeheven, maar de gangen van het menu gaven de stemming goed weer met onder meer: Schelde-visch met Oranjesaus en Anti-annexionistische Patrijzen met Pattistsaus. Het dessert bestond uit Deputatievruchten, Vredestaart en Eendrachtskoffie.
Auteur
-Johan Francke, 2012
Bronnen
Literatuur
-Afscheidsavond ter gelegenheid van het aanstaand vertrek uit Middelburg van de Belgische uitgewekenen op dinsdag 10 december 1918, des avonds 7 1/2 uur, in den schouwburg op het Molenwater, aangeboden door het plaatselijk vluchtelingen comité (Middelburg, 1918).
-Bauwens, A.R., ‘Aardenburg, eind oktober 1918: een impressie’, in: Mededelingenblad Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen 34/127 (2001) 20-23.
-Bauwens, A.R., ‘De draad. Over een levensgevaarlijke afrastering tussen Nederland en België, 1915-1918‘, in: Tijd|Schrift Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen 5/2 (2010) 34-44.
-Bauwens, A.R., C. Devroe, G.A.C. van Vooren en A.C.J. Willeboordse, In staat van beleg. West-Zeeuws-Vlaanderen en de eerste wereldoorlog (Aardenburg, 1993).
-Battaille, V., De Belgen in Nederland tijdens de oorlogsjaren: Sluis, Cadzand en Retranchement (Leiden, 1919).
-Begijn, Bart, ‘De smokkel tussen Zeeuws-Vlaanderen en het Belgisch grensgebied 1914-1945’, in: Nieuwsbrief Heemkundige vereniging Terneuzen 69 (2009) 2-15.
-Blikman-Ruiterkamp, Betty, ‘Belgische vluchtelingen in Zierikzee: een bijzonder schilderij’, in: Stad en Lande 46/126 (2009) 3-9.
-Bolle, Anne, Eenige persoonlijke herinneringen (S.l., ca. 1965).
-Bolle, Anne, Eenige persoonlyke herinneringen [handschrift] (ca. 1950)
-Braat, Jules, ‘Slaat ze dood, de sterrendragers. Onlusten in Vlissingen en Souburg’, in: Den Spiegel 29/1 (2011) 3-9.
-Braat, Jules, ‘Een roerige verjaardag. Relletjes bij het Duitse consulaat in Vlissingen’, in: Den Spiegel 24/2 (2006) 11-14.
-Braat, Jules, ‘‘Route will be Folkestone-Flushing’ Uitwisseling van krijgsgevangenen tijdens WO I’, in: Den Spiegel 19/2 (2001) 4-9.
-Braat, Jules, ‘De lotgevallen van de UB30. Duitse onderzeeboot strandt op de Walcherse kust in 1917’, in: De Wete 30/4 (2001) 24- 32.
-Braat, Jules, ‘Spionnenjacht. Onderzoek naar spionage op Walcheren 1914-1918’, in: De Wete 41/4 (2012) 3-12.
-Bree, L.W. de, ‘Zeeuws prentenboek 1914’, in: Zeeuws Tijdschrift 12 (1962) 23-25.
-Brief van P. de Bruyne sr. aan M.P. de Bruin [handschrift], Putten 1978.
-Brouwer, P., De schrik des nachts. Inwoners van Antwerpen vluchten tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-’18) naar Zeeland (Zwolle, 1923).
-Cammaert, A., ‘Over typhoied en typhoiedenting in het vluchtoord te Hontenisse.’ overduk ([S.l.], ca. 1916) 816-834.
-Deibel, J.H.,’Zeeuwsch-Vlaanderen, de Westerschelde en Nederland’, in: de Gids 8 (1915) 34 pag.
-Dijk, Ad van, ‘De Eerste Wereldoorlog, de boulevard schietklaar’, in: Den Spiegel 26/1 (2008) 19-20.
-Dwarshuis, Siard, ‘Beelden van Walcheren anno 1916 uit een vergeten hoek’, in: Zeelandboek 1 (1997) 197-203.
-Franken, A.F., ‘Geïnterneerde vliegtuigen op Walcheren’, in: Den Spiegel 15/4 (1997) 10-14.
-Haak, Miranda, ‘Klein België. Neutraal gebied tijdens Wereldoorlog I’, in: Tijd|Schrift. Bulletin van de Heemkundige kring West-Zeeuws-Vlaanderen 5/3 (2010) 20-24.
-Heuvel-Strassen, E.A. van den, ‘Vluchtelingenzorg of vreemdelingenbeleid: de Nederlandse overheid en de Belgische vluchtelingen 1914-1915’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 99/11 (1986) 184-204.
-Hintzen, Jan, ‘De Stoomvaart Maatschappij Zeeland en het Centraal Censuurbureau Vlissingen tijdens de Eerste Wereldoorlog’, in: Den Spiegel 18/3 (2000) 5-9.
-Hintzen, Jan, ‘Wat anders dan rats, kuch en bonen … korte notities uit 1918 van een sergeant in Vlissingen’, in: Den Spiegel 22/1 (2004) 6-9.
-Hoeven, A. van der, Geschiedenis van de mobilisatie te Zierikzee, augustus 1914-november 1918 (Zierikzee, [1925]).
-Hullu, F. de, ‘Mobilisatie’, reeks krantenartikelen in: ‘Middelburgsche Courant, 27 oktober t/m 11 november 1931.
-Hullu, J. de, Mobilisatie. Zeeuwsch-Vlaamsche schets (Middelburg, [ca. 1920]).
-Imhof, J.G., Met de compagnie te velde, 1914-1919. Mobilisatieherinneringen (Utrecht, [ca. 1950]).
-In West Zeeuwsch-Vlaanderen’, in: Ons leger 5/3 (1919) 75-81.
-Jaspaers, G., Les Belges en Hollande (Amsterdam, 1925).
-Klinkert, Wim, ‘Zeeland en Fall K. De Duitse aanvalsplannen tegen Zeeland in de Eerste Wereldoorlog’, in: de Grote Oorlog. Kroniek 1914-1918. Dl. 18 (Soesterberg, 2002-heden) 71-112.
-Kruishoop, J.B.C. (red.), Vluchten voor de groote oorlog : Belgen in Nederland, 1914-1918 (Amsterdam, 1988).
-Kuipers, Jan J.B. en Johan Francke, Geschiedenis van Zeeland. De canon van ons Zeeuws verleden (Zutphen, 2009).
-Linden, Henk van der en Leo van der Vliet, Zeeland en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg, 2015).
-Lith, Hans van, Plotseling een vreselijke knal. Bommen en mijnen treffen neutraal Nederland, 1914-1918 (Zaltbommel, 2001).
-Meer, P. van der, ‘Zeeuws-Vlaanderen, Nederland, België of vrijstaat?’, in: Nieuwsbrief. Heemkundige vereniging Terneuzen 47 (2002) 1-16.
-Münching, L.L. von, ‘De Nederlandse koopvaardij in de oorlogsmaanden van 1916: derde kwartaal’, in: de Blauwe wimpel 57/3 (2002) 108-110.
-Neyt, Willy, ‘Een verhaal van enkele dagen uit het leven van een verzetsstrijdster tijdens de eerste wereldoorlog’, in: Uitgaven. Vereniging tot behoud van historie in Philippine 21 (2009) 191-197.
-Oeuvre internationale pour blesses et prisonniers de guerre section Belge de la Zelande, bureau officiel Belge de Renseignements: Flessingue-Station, uitgave van: Federation Belge de Zelande de l’Oeuvre des prisonniers de guerre (Middelburg, 1918).
-Postma, A., ‘Bommen op Zierikzee in 1917’, in: Kroniek van het land van de zeemeermin 19 (1994) 69-82.
-Roodt, Evelyn de, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Zaltbommel, 1999).
-Sakkers, Hans, De Hollandstellung. Van Knokke tot Antwerpen, stille getuigen van de Eerste Wereldoorlog (Antwerpen, 2011).
-Sarneel-Antheunis, L.A., ‘Langs den draad…Gebeurtenissen in en om Sas van Gent november 1918’, in: Kroniek van de heemkundige kring Sas van Gent 33 (1998) 3361-3371.
-Schot, J., ‘Vlaamse vissers als vluchtelingen in Zierikzee (1914-1918)’, in: Kroniek van het land van de zeemeermin 12 (1987) 82-93.
-Smet, Jos de, ‘Fall “K” Projet alleman d’invasion en Zelande (1917-1918)’, in: Revue Belge des livres IV serie no. 2, ?
-Stals, H.H.B.M., ‘Een dubbele poort als vluchtweg. Impressie van de positie en rol van Hulst bij de opvang van vluchtelingen in de eerste wereldoorlog’, in: Jaarboek Oudheidkundige kring de Vier Ambachten (1994/1995) 134-166.
-Stals, H., ‘Het gelukkige initiatief van hare majesteit’, in: Bulletin van de Oudheidkundige kring de Vier Ambachten 14/1 (1995) 11-14.
-Stouthamer, Marinus Cornelis, ‘De groote Europeesche oorlog. Gebeurtenissen uit de Europeeschen oorlog. Dagboek van Marinus Cornelis Stouthamer’, in: Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent 39 (2005) 53-104.
-Stroeve, J., Belgen in Zeeuws-Vlaanderen, 75 jaar later ([Lingedijk], 1989).
-Tichelman, Henry Jacques, Memoires betreffende de Belgische vluchtelingen in 1914-1918 [handschrift] ([S.l.], ca. 1940)
-Tramper, Ad, ’Belgische vluchtelingen in Vlissingen tijdens de Eerste Wereldoorlog’, in: Den Spiegel 18/3 (2000) 10-16.
-Verdeyen, R.W.R., België in Nederland 1914-1919: de vluchtoorden Hontenisse en Uden, met 53 afb. (’s-Gravenhage, 1920).
-Verslag van den intendancedienst van het provinciaal vluchtelingen-comité in Zeeland, 1914-1915 (Provinciaal Vluchtelingencomité in Zeeland, Intendancedienst)
-Verslag van de werkzaamheden der Centrale commissie tot behartiging van de belangen der naar Nederland uitgeweken vluchtelingen: ingesteld bij kabinetsorder van 21 sept.1914, no.222,1914-1919 ('s-Gravenhage : Staatsuitgeverij, 1919).
-Verslag van het Provinciaal Comité tot hulpverleening aan vluchtelingen in Zeeland : augustus 1914-1 juli 1915 (Middelburg, [1915]).
-Vliet, Leo van der, ‘De gasloze woensdag. Duisternis, koud eten en ander ongemak in Middelburg tijdens WOI’, in: de Wete 38/4 (2009) 25-33.
-Wabeke, A. ‘Niet vernield’ tijdwoord met het oog op de benarde tijdsomstandigheden gedurende den Grooten Europeeschen Oorlog (1914-‘15) (Goes, 1915).
-Wandel, Marinus, Mobilisatie dagboek, 1914-1918 [handschrift] (Nieuwerkerk, 1940).
-Zwemer, Jan, Onrust en welvaart. Het platteland van de Zeeuwse eilanden in het tijdvak van de Eerste Wereldoorlog, 1910-1922 (Vlissingen, 2011).
-Zwemer, Jan en Allie Barth, Zeeland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Goes, 2014).
Collecties
- Jongejan, Marlies (samenst.), Inventaris op de collectie G.J. Sprenger, aanwezig in de Zeeuwse Bibliotheek (Middelburg, 1987).
- Jongejan, Marlies (samenst.), Inventaris van de collectie van het Oorlogsmuseum Goes (restant), aanwezig in de Zeeuwse Bibliotheek (Middelburg, 1987). 1 archiefdoos (krantenartikelen, liedjes, telegram, schadevergoeding, paspoort)
- Wiggers, Arnold (samenst.), Inventaris van de stukken afkomstig van H.J.G. Hartman (1861-19..), griffier van de Provinciale Staten voornamelijk betrekking hebbend op zijn werk voor de Belgische vluchtelingen tijdens W.O. I (Middelburg, 1988).
- Wiggers, Arnold (samenst.), Inventaris op de collectie oorlogsdocumentatie 1914-1918 afkomstig uit het bezit van P. Dumon-Tak, burgemeester van Middelburg (1915-1933) (Middelburg, 1993).
Romans
-Velde, Hedwig van de, Een lied voor Lore (Leuven, 2008). De liefde van Lore en Bert wordt op de proef gesteld wanneer hun dorp in Koewacht in Zeeuws-Vlaanderen tijdens de Eerste Wereldoorlog door prikkeldraad op stroom gescheiden wordt. Vanaf ca. 14 jaar.
Geluidopnamen
-Bruin, M.P. de, Interview met mej. Jobse uit Vlissingen over het Rode Kruis. [CD] 56 min. (Middelburg: Zeeuws Documentatiecentrum, 1975)
-Damme, Jan van, Interview met een inwoner van Groede over de 1e wereldoorlog. [CD] 60 min. (Middelburg, 29 januari 1981).
-Damme, Jan van, Interview met een inwoner van Biervliet over de 1e wereldoorlog. [CD] 39 min. (Middelburg, 12 december 1980).
-Damme, Jan van, Interview met een inwoner van Eede over de 1e wereldoorlog. [CD] 56 min. (Middelburg, 12 december 1980).
-Damme, Jan van, Interview met een inwoner van Groede over de 1e wereldoorlog. [CD] 51 min. (Middelburg, 12 december 1980).
-Damme, Jan van, Interview met een inwoner van Aardenburg over de 1e wereldoorlog. [CD] 56 min. (Middelburg, 20 november 1980).
-Damme, Jan van, Interview met een inwoner van Aardenburg over de 1e wereldoorlog. [CD] 39 min. (Middelburg, 20 november 1980).
-Damme, Jan van, Interview met een inwoner van Aardenburg over de 1e wereldoorlog. [CD] 68 min. (Middelburg, 20 november 1980).
-Helm, W.F., Interview met een inwoner van Kwadendamme over o.a. boogschieten en de landbouw [CD] 55 min. (Middelburg, 1980).
-Damme, Jan van, Interview met een inwoonster van Eede over de 1e en 2e wereldoorlog. [CD] 56 min. (Middelburg, 29 januari 1981).
-OVT [geluid]: Belgische vluchtelingen, VPRO met medew. van Arnold Wiggers en Kees Slager (interview), 9 min. (Hilversum 25 april 1999).
-Polderman, Tiny, ‘Interview met mevrouw M. de Vlieger (Groede 1899) uit Groede over de Eerste en de Tweede Wereldoorlog [CD] 45 min (Middelburg, [ca. 2001]).
-Sijnke, Peter (interview), Interview met de heer J.P. Lokker (Zierikzee) over Belgische vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog in Zierikzee. Programmareeks De Tijdmachine 37 min. (Oost-Souburg: Omroep Zeeland, 1995).