Varkens: verschil tussen versies
Importing text file |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 3: | Regel 3: | ||
}} | }} | ||
== Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984 == | |||
De varkenshouderij in Zeeland was vanouds hoofdzakelijk beperkt tot eigen voorziening voor de huisslacht bij landbouwers en landarbeiders. Op grote hofsteden werden in de 19e eeuw slechts vier tot acht varkens gehouden. Toch liep het aantal varkens van 1850 tot 1900 op van 15.000 tot 30.000. De gemeste varkens werden gewoonlijk in november geslacht bij ca. 200 kg levend gewicht. Het ging om mestvarkens van het Vlaamse landras, die vrij traag groeiden maar goed bestand waren om eerst als loopvarken op de mestvaalt te worden gehouden en daarna te worden afgemest met gerstemeel, eventueel aangevuld met erwtemeel, karnemelk en gekookte aardappelen (poters). Het slachten ging met enig ceremonieel gepaard, waarbij op [[keutjesdag]] gezinsleden en buren werden getracteerd. Aan verbetering van het varkensras werd weinig gedaan. Omstreeks 1860 voerde I.G.J. van den [[Bosch]], directeur van de Wilhelmina polder, Groot Yorkshire varkens in, die zowel in zuivere teelt als door kruising met het Vlaamse landras op de Zeeuwse eilanden verbreiding vonden. In Zeeuws-Vlaanderen bleef men evenwel het oude landras trouw. Speciaal op de zandgronden werden daar meer biggen gefokt dan voor eigen voorziening nodig waren: deze vonden als Cadzandse biggen verder hun weg de provincie in. Nog in 1937 was de gehele Zeeuwse varkensproductie in hoofdzaak bestemd voor eigen gebruik. Ruim 24.000 varkenshouders hielden toen 31.000 mestvarkens en fokten met 4000 zeugen ongeveer 48.000 biggen op. In dat jaar telde Zeeland 63 onderlinge varkensverzekeringen (varkensfondsen), waarbij ongeveer 6000 varkenshouders waren aangesloten. Fokkerij: In 1915 werd opgericht de provinciale commissie voor verbetering van het varkensras in Zeeland. Geregistreerd werden het veredeld Vlaams landvarken en het Groot Yorkshire varken. In 1932 werden 83 zeugen en 38 heren van het veredelde Deense land varken geïmporteerd. In 1936 waren vrijwel alle dekberen in Zeeland van Deens type: de provinciale commissie sloot daarom het stamboek voor het Vlaamse landvarken. De fokkers in Zeeuwsch-Vlaanderen hielden echter vast aan het Vlaamse landras en belemmerden daardoor aanvankelijk de uitbreiding van het slachtvarken van Deens type dat beter is en sinds 1946 Nederlands landvarken wordt genoemd. Het Zeeuws varkensstamboek is in 1972 opgeheven. Sedertdien zijn de Zeeuwse fokkers aangesloten bij het Zuidnederlands Varkensstamboek te St.-Oedenrode, dat als werkgebied Zeeland, Noord-Brabant en Limburg heeft. Stallen: Na 1960 worden in Zeeland moderne mesten fokstallen gebouwd met eenheden van tenminste 200 varkens en 30-50 fokzeugen. Mestvarkens worden gehouden in koppels van 8-10 dieren per hok, met stro als strooisel. Mesten en voeren geschiedt steeds meer via mechanische systemen. Nog nieuwer is de roostervloerstal, waarin de varkens de mest in spleten tussen betonbalken trappen naar een hieronder gelegen mestkelder. Omdat geen strooisel kan worden toegepast, worden deze stallen verwarmd. Gedurende de laatste jaren concentreert de varkensfokkerij en -mesterij zich op steeds minder bedrijven, met echter een groter aantal dieren per bedrijf. Het bedrijfsgemiddelde ligt in Zeeland nog achter bij de ontwikkeling in overig Nederland. De moderne varkenshouderij eist een volkomen nieuwe opzet ten aanzien van de relatie fokker-mester (varkensringen gezondheidszorg, huisvestingen, voeding (door fabrieksmatig bereide mengvoeders). De vertrouwde huisslachtvarkenshouderij is gedoemd te verdwijnen. Zie kleurenplaat XVI: t.o. pag. 193. | De varkenshouderij in Zeeland was vanouds hoofdzakelijk beperkt tot eigen voorziening voor de huisslacht bij landbouwers en landarbeiders. Op grote hofsteden werden in de 19e eeuw slechts vier tot acht varkens gehouden. Toch liep het aantal varkens van 1850 tot 1900 op van 15.000 tot 30.000. De gemeste varkens werden gewoonlijk in november geslacht bij ca. 200 kg levend gewicht. Het ging om mestvarkens van het Vlaamse landras, die vrij traag groeiden maar goed bestand waren om eerst als loopvarken op de mestvaalt te worden gehouden en daarna te worden afgemest met gerstemeel, eventueel aangevuld met erwtemeel, karnemelk en gekookte aardappelen (poters). Het slachten ging met enig ceremonieel gepaard, waarbij op [[keutjesdag]] gezinsleden en buren werden getracteerd. Aan verbetering van het varkensras werd weinig gedaan. Omstreeks 1860 voerde I.G.J. van den [[Bosch]], directeur van de Wilhelmina polder, Groot Yorkshire varkens in, die zowel in zuivere teelt als door kruising met het Vlaamse landras op de Zeeuwse eilanden verbreiding vonden. In Zeeuws-Vlaanderen bleef men evenwel het oude landras trouw. Speciaal op de zandgronden werden daar meer biggen gefokt dan voor eigen voorziening nodig waren: deze vonden als Cadzandse biggen verder hun weg de provincie in. Nog in 1937 was de gehele Zeeuwse varkensproductie in hoofdzaak bestemd voor eigen gebruik. Ruim 24.000 varkenshouders hielden toen 31.000 mestvarkens en fokten met 4000 zeugen ongeveer 48.000 biggen op. In dat jaar telde Zeeland 63 onderlinge varkensverzekeringen (varkensfondsen), waarbij ongeveer 6000 varkenshouders waren aangesloten. Fokkerij: In 1915 werd opgericht de provinciale commissie voor verbetering van het varkensras in Zeeland. Geregistreerd werden het veredeld Vlaams landvarken en het Groot Yorkshire varken. In 1932 werden 83 zeugen en 38 heren van het veredelde Deense land varken geïmporteerd. In 1936 waren vrijwel alle dekberen in Zeeland van Deens type: de provinciale commissie sloot daarom het stamboek voor het Vlaamse landvarken. De fokkers in Zeeuwsch-Vlaanderen hielden echter vast aan het Vlaamse landras en belemmerden daardoor aanvankelijk de uitbreiding van het slachtvarken van Deens type dat beter is en sinds 1946 Nederlands landvarken wordt genoemd. Het Zeeuws varkensstamboek is in 1972 opgeheven. Sedertdien zijn de Zeeuwse fokkers aangesloten bij het Zuidnederlands Varkensstamboek te St.-Oedenrode, dat als werkgebied Zeeland, Noord-Brabant en Limburg heeft. Stallen: Na 1960 worden in Zeeland moderne mesten fokstallen gebouwd met eenheden van tenminste 200 varkens en 30-50 fokzeugen. Mestvarkens worden gehouden in koppels van 8-10 dieren per hok, met stro als strooisel. Mesten en voeren geschiedt steeds meer via mechanische systemen. Nog nieuwer is de roostervloerstal, waarin de varkens de mest in spleten tussen betonbalken trappen naar een hieronder gelegen mestkelder. Omdat geen strooisel kan worden toegepast, worden deze stallen verwarmd. Gedurende de laatste jaren concentreert de varkensfokkerij en -mesterij zich op steeds minder bedrijven, met echter een groter aantal dieren per bedrijf. Het bedrijfsgemiddelde ligt in Zeeland nog achter bij de ontwikkeling in overig Nederland. De moderne varkenshouderij eist een volkomen nieuwe opzet ten aanzien van de relatie fokker-mester (varkensringen gezondheidszorg, huisvestingen, voeding (door fabrieksmatig bereide mengvoeders). De vertrouwde huisslachtvarkenshouderij is gedoemd te verdwijnen. Zie kleurenplaat XVI: t.o. pag. 193. | ||
== AUTEUR == | |||
-Den Engelsen, M.A. Geuze | |||
AFBEELDING | |||
Kleurenplaat: Boven: huisslacht. Het opensnijden van het varken, waarna de traditionele borrel wordt geschonken. Onder: tegen de schuur staan de darmplank, vleesplank, voorladder van een boerenwagen (waarop het varken wordt gelegd) en de kapbak voor het worsthakken: op de grond de spekton en de reuzelstok, waaraan de reuzel wordt opgehangen. | Kleurenplaat: Boven: huisslacht. Het opensnijden van het varken, waarna de traditionele borrel wordt geschonken. Onder: tegen de schuur staan de darmplank, vleesplank, voorladder van een boerenwagen (waarop het varken wordt gelegd) en de kapbak voor het worsthakken: op de grond de spekton en de reuzelstok, waaraan de reuzel wordt opgehangen. | ||
Huidige versie van 19 jan 2015 om 07:00
Varkens |
---|
Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984
De varkenshouderij in Zeeland was vanouds hoofdzakelijk beperkt tot eigen voorziening voor de huisslacht bij landbouwers en landarbeiders. Op grote hofsteden werden in de 19e eeuw slechts vier tot acht varkens gehouden. Toch liep het aantal varkens van 1850 tot 1900 op van 15.000 tot 30.000. De gemeste varkens werden gewoonlijk in november geslacht bij ca. 200 kg levend gewicht. Het ging om mestvarkens van het Vlaamse landras, die vrij traag groeiden maar goed bestand waren om eerst als loopvarken op de mestvaalt te worden gehouden en daarna te worden afgemest met gerstemeel, eventueel aangevuld met erwtemeel, karnemelk en gekookte aardappelen (poters). Het slachten ging met enig ceremonieel gepaard, waarbij op keutjesdag gezinsleden en buren werden getracteerd. Aan verbetering van het varkensras werd weinig gedaan. Omstreeks 1860 voerde I.G.J. van den Bosch, directeur van de Wilhelmina polder, Groot Yorkshire varkens in, die zowel in zuivere teelt als door kruising met het Vlaamse landras op de Zeeuwse eilanden verbreiding vonden. In Zeeuws-Vlaanderen bleef men evenwel het oude landras trouw. Speciaal op de zandgronden werden daar meer biggen gefokt dan voor eigen voorziening nodig waren: deze vonden als Cadzandse biggen verder hun weg de provincie in. Nog in 1937 was de gehele Zeeuwse varkensproductie in hoofdzaak bestemd voor eigen gebruik. Ruim 24.000 varkenshouders hielden toen 31.000 mestvarkens en fokten met 4000 zeugen ongeveer 48.000 biggen op. In dat jaar telde Zeeland 63 onderlinge varkensverzekeringen (varkensfondsen), waarbij ongeveer 6000 varkenshouders waren aangesloten. Fokkerij: In 1915 werd opgericht de provinciale commissie voor verbetering van het varkensras in Zeeland. Geregistreerd werden het veredeld Vlaams landvarken en het Groot Yorkshire varken. In 1932 werden 83 zeugen en 38 heren van het veredelde Deense land varken geïmporteerd. In 1936 waren vrijwel alle dekberen in Zeeland van Deens type: de provinciale commissie sloot daarom het stamboek voor het Vlaamse landvarken. De fokkers in Zeeuwsch-Vlaanderen hielden echter vast aan het Vlaamse landras en belemmerden daardoor aanvankelijk de uitbreiding van het slachtvarken van Deens type dat beter is en sinds 1946 Nederlands landvarken wordt genoemd. Het Zeeuws varkensstamboek is in 1972 opgeheven. Sedertdien zijn de Zeeuwse fokkers aangesloten bij het Zuidnederlands Varkensstamboek te St.-Oedenrode, dat als werkgebied Zeeland, Noord-Brabant en Limburg heeft. Stallen: Na 1960 worden in Zeeland moderne mesten fokstallen gebouwd met eenheden van tenminste 200 varkens en 30-50 fokzeugen. Mestvarkens worden gehouden in koppels van 8-10 dieren per hok, met stro als strooisel. Mesten en voeren geschiedt steeds meer via mechanische systemen. Nog nieuwer is de roostervloerstal, waarin de varkens de mest in spleten tussen betonbalken trappen naar een hieronder gelegen mestkelder. Omdat geen strooisel kan worden toegepast, worden deze stallen verwarmd. Gedurende de laatste jaren concentreert de varkensfokkerij en -mesterij zich op steeds minder bedrijven, met echter een groter aantal dieren per bedrijf. Het bedrijfsgemiddelde ligt in Zeeland nog achter bij de ontwikkeling in overig Nederland. De moderne varkenshouderij eist een volkomen nieuwe opzet ten aanzien van de relatie fokker-mester (varkensringen gezondheidszorg, huisvestingen, voeding (door fabrieksmatig bereide mengvoeders). De vertrouwde huisslachtvarkenshouderij is gedoemd te verdwijnen. Zie kleurenplaat XVI: t.o. pag. 193.
AUTEUR
-Den Engelsen, M.A. Geuze
AFBEELDING Kleurenplaat: Boven: huisslacht. Het opensnijden van het varken, waarna de traditionele borrel wordt geschonken. Onder: tegen de schuur staan de darmplank, vleesplank, voorladder van een boerenwagen (waarop het varken wordt gelegd) en de kapbak voor het worsthakken: op de grond de spekton en de reuzelstok, waaraan de reuzel wordt opgehangen.