Psalmberijming: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
|||
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 7: | Regel 7: | ||
Volgens veel auteurs is de psalmberijming onder staatsdwang en onwettig ingevoerd. Hoewel het de Staten Generaal waren, die in 1762 de beslissing voor het doen opstellen van een nieuwe psalmberijming namen, kwam het verzoek daartoe echter van vele provinciale synoden. Zeeland was daar niet bij, omdat daar sedert 1638 geen provinciale synode meer was geweest. Toch hebben vele Zeeuwen zich ingezet voor een nieuwe psalmberijming of althans een verbetering van de berijming van Datheen, welke hier vurig werd verdedigd. De verbeterde psalmberijming van Marnix van St.-Aldegonde, die deze in 1591 vanuit West-Souburg uitbracht, werd door de kerk niet aanvaard. Deze heeft echter wel zoveel invloed gehad, dat de synode van Dordrecht in 1618/1619 de psalmberijming van Datheen niet meer als de enige aanwees. In 1644 verscheen de psalmberijming van Joh. de Brune, secretaris van de Staten van Zeeland, die zo goed mogelijk bij de Hebreeuwse tekst aansloot en waarin het rijm werd verwaarloosd. In hetzelfde jaar verscheen van Cornelis Boey, uit Zierikzee afkomstig een verbeterde psalmberijming van Datheen. Pieter Boddaert, griffier van de Zeeuwse Admiraliteit en van de Raad van Vlaanderen, bracht in 1754 een verbeterde psalmberijming van Hendrik Ghijsen. Het in 1754 gepubliceerde boek van [[Andreas Andriessen]], predikant te Veere, getiteld `Aanmerkingen op de psalmberijming van Petrus Dathenes' beïnvloedde de kwestie van de psalmberijming sterk. Een verdediger tegen de aanvallen op dit werk was [[Jean Guépin]]. Deze schreef in 1758 onder de schuilnaam Juvenalis Glaucomastix zijn `Datheniana', waarin hij als quasi verdediger van Datheen deze het felst van allen aanviel. Het boek werd landelijk vermaard. Anoniem, maar waarschijnlijk geschreven door de Vlissingse predikant Jan Jacob Brahé, verscheen een `Beredeneerd Vertoog een pleidooi om Datheen te verbeteren'. De Staten-Generaal bepaalden, dat voor de nieuwe, in 1773 in te voeren psalmberijming gekozen moest worden uit de berijmingen van Hendrik Ghijsen en Johannes Eusebius Voet en uit die van het gezelschap `Laus Deo, Salus Populo', welke laatste reeds bij de remonstranten en doopsgezinden werd gebruikt. De classis 's-Gravenhage had in 1754 reeds het initiatief genomen tot een nieuwe psalm berijming, waarin andere classes en provinciale synoden hen spoedig steunden. | Volgens veel auteurs is de psalmberijming onder staatsdwang en onwettig ingevoerd. Hoewel het de Staten Generaal waren, die in 1762 de beslissing voor het doen opstellen van een nieuwe psalmberijming namen, kwam het verzoek daartoe echter van vele provinciale synoden. Zeeland was daar niet bij, omdat daar sedert 1638 geen provinciale synode meer was geweest. Toch hebben vele Zeeuwen zich ingezet voor een nieuwe psalmberijming of althans een verbetering van de berijming van Datheen, welke hier vurig werd verdedigd. De verbeterde psalmberijming van Marnix van St.-Aldegonde, die deze in 1591 vanuit West-Souburg uitbracht, werd door de kerk niet aanvaard. Deze heeft echter wel zoveel invloed gehad, dat de synode van Dordrecht in 1618/1619 de psalmberijming van Datheen niet meer als de enige aanwees. In 1644 verscheen de psalmberijming van Joh. de Brune, secretaris van de Staten van Zeeland, die zo goed mogelijk bij de Hebreeuwse tekst aansloot en waarin het rijm werd verwaarloosd. In hetzelfde jaar verscheen van Cornelis Boey, uit Zierikzee afkomstig een verbeterde psalmberijming van Datheen. Pieter Boddaert, griffier van de Zeeuwse Admiraliteit en van de Raad van Vlaanderen, bracht in 1754 een verbeterde psalmberijming van Hendrik Ghijsen. Het in 1754 gepubliceerde boek van [[Andreas Andriessen]], predikant te Veere, getiteld `Aanmerkingen op de psalmberijming van Petrus Dathenes' beïnvloedde de kwestie van de psalmberijming sterk. Een verdediger tegen de aanvallen op dit werk was [[Jean Guépin]]. Deze schreef in 1758 onder de schuilnaam Juvenalis Glaucomastix zijn `Datheniana', waarin hij als quasi verdediger van Datheen deze het felst van allen aanviel. Het boek werd landelijk vermaard. Anoniem, maar waarschijnlijk geschreven door de Vlissingse predikant Jan Jacob Brahé, verscheen een `Beredeneerd Vertoog een pleidooi om Datheen te verbeteren'. De Staten-Generaal bepaalden, dat voor de nieuwe, in 1773 in te voeren psalmberijming gekozen moest worden uit de berijmingen van Hendrik Ghijsen en Johannes Eusebius Voet en uit die van het gezelschap `Laus Deo, Salus Populo', welke laatste reeds bij de remonstranten en doopsgezinden werd gebruikt. De classis 's-Gravenhage had in 1754 reeds het initiatief genomen tot een nieuwe psalm berijming, waarin andere classes en provinciale synoden hen spoedig steunden. | ||
[[Bestand:Psalmberijming2.jpg|thumb|left| | [[Bestand:Psalmberijming2.jpg|thumb|left|300px| Tentoonstelling Jubilate Deo; het boek der psalmen nevens de gezangen 1797. Foto: J. Marinussen, 13-3-1973. Bron: ZB/Beeldbank Zeeland, rec.nr. 10240]] | ||
In Zeeland, waar een dergelijk kerkelijk initiatief nog niet was genomen, ging men wel in op het verzoek, de eerste 41 psalmen van Voet, die in 1762 vanuit 's-Gravenhage werden gezonden, aan kritiek te onderwerpen. Omstreeks dezelfde tijd vroegen de Staten van Zeeland de classes het oordeel over de psalmberijming van Ghijsen en Voet. De classis Walcheren wilde geen verandering in de psalmberijming van Datheen; Schouwen helde over naar de psalmberijming van Voet. Op 11 januari 1773 werd Josua van Iperen, predikant te Veere, naar de gecommitteerden-vergadering in 's-Gravenhage gezonden, als afgevaardigde van Zeeland. Op 19 juli 1773 was, na 121 zittingen, een keuze gemaakt en op 30 september was het nieuwe psalmboek reeds gedrukt. Met toestemming en op aanmoediging van de ambachtsheer besloot de magistraat van de smalstad Westkapelle als eerste in Zeeland de nieuwe berijming in te voeren. Dit zou geschieden bij gelegenheid van het afscheid van ds. H.A. Tollé, eind 1773, die bij zijn afscheidsprediking de nieuwe psalmen in gebruik zou nemen. De tegenstand, voor al op Walcheren, tegen de nieuwe berijming, uitte zich bij deze gelegenheid. Bij de ongeregeldheden, die ontstonden, riepen de Staten zelfs het garnizoen van Bergen op Zoom te hulp; er werden mensen gevangen gezet en verbannen. Een bijkomende moeilijkheid was, dat tegelijkertijd een vluggere wijze van zingen werd in gevoerd. In andere gemeenten werd de invoering telkens uitgesteld; Vlissingen heeft de nieuwe berijming pas op 24 mei 1777 ingevoerd. Daar er van een overheidszaak sprake was, werden geregeld gerechtsdienaren ingeschakeld. De psalmen van Datheen waren echter niet uit Zeeland verdwenen; Budding heeft ze in de Vrije Evangelische Gemeente tot het laatst toe laten zingen. De psalmberijming van 1773 is in gebruik ge bleven tot 1961. Toen gingen vele protestantse kerken over op een nieuwe berijming waaraan vele hedendaagse dichters hadden meegewerkt, | In Zeeland, waar een dergelijk kerkelijk initiatief nog niet was genomen, ging men wel in op het verzoek, de eerste 41 psalmen van Voet, die in 1762 vanuit 's-Gravenhage werden gezonden, aan kritiek te onderwerpen. Omstreeks dezelfde tijd vroegen de Staten van Zeeland de classes het oordeel over de psalmberijming van Ghijsen en Voet. De classis Walcheren wilde geen verandering in de psalmberijming van Datheen; Schouwen helde over naar de psalmberijming van Voet. Op 11 januari 1773 werd Josua van Iperen, predikant te Veere, naar de gecommitteerden-vergadering in 's-Gravenhage gezonden, als afgevaardigde van Zeeland. Op 19 juli 1773 was, na 121 zittingen, een keuze gemaakt en op 30 september was het nieuwe psalmboek reeds gedrukt. Met toestemming en op aanmoediging van de ambachtsheer besloot de magistraat van de smalstad Westkapelle als eerste in Zeeland de nieuwe berijming in te voeren. Dit zou geschieden bij gelegenheid van het afscheid van ds. H.A. Tollé, eind 1773, die bij zijn afscheidsprediking de nieuwe psalmen in gebruik zou nemen. De tegenstand, voor al op Walcheren, tegen de nieuwe berijming, uitte zich bij deze gelegenheid. Bij de ongeregeldheden, die ontstonden, riepen de Staten zelfs het garnizoen van Bergen op Zoom te hulp; er werden mensen gevangen gezet en verbannen. Een bijkomende moeilijkheid was, dat tegelijkertijd een vluggere wijze van zingen werd in gevoerd. In andere gemeenten werd de invoering telkens uitgesteld; Vlissingen heeft de nieuwe berijming pas op 24 mei 1777 ingevoerd. Daar er van een overheidszaak sprake was, werden geregeld gerechtsdienaren ingeschakeld. De psalmen van Datheen waren echter niet uit Zeeland verdwenen; Budding heeft ze in de Vrije Evangelische Gemeente tot het laatst toe laten zingen. De psalmberijming van 1773 is in gebruik ge bleven tot 1961. Toen gingen vele protestantse kerken over op een nieuwe berijming waaraan vele hedendaagse dichters hadden meegewerkt, | ||
Huidige versie van 30 okt 2024 om 08:44
Psalmberijming |
---|
Psalmberijming
Volgens veel auteurs is de psalmberijming onder staatsdwang en onwettig ingevoerd. Hoewel het de Staten Generaal waren, die in 1762 de beslissing voor het doen opstellen van een nieuwe psalmberijming namen, kwam het verzoek daartoe echter van vele provinciale synoden. Zeeland was daar niet bij, omdat daar sedert 1638 geen provinciale synode meer was geweest. Toch hebben vele Zeeuwen zich ingezet voor een nieuwe psalmberijming of althans een verbetering van de berijming van Datheen, welke hier vurig werd verdedigd. De verbeterde psalmberijming van Marnix van St.-Aldegonde, die deze in 1591 vanuit West-Souburg uitbracht, werd door de kerk niet aanvaard. Deze heeft echter wel zoveel invloed gehad, dat de synode van Dordrecht in 1618/1619 de psalmberijming van Datheen niet meer als de enige aanwees. In 1644 verscheen de psalmberijming van Joh. de Brune, secretaris van de Staten van Zeeland, die zo goed mogelijk bij de Hebreeuwse tekst aansloot en waarin het rijm werd verwaarloosd. In hetzelfde jaar verscheen van Cornelis Boey, uit Zierikzee afkomstig een verbeterde psalmberijming van Datheen. Pieter Boddaert, griffier van de Zeeuwse Admiraliteit en van de Raad van Vlaanderen, bracht in 1754 een verbeterde psalmberijming van Hendrik Ghijsen. Het in 1754 gepubliceerde boek van Andreas Andriessen, predikant te Veere, getiteld `Aanmerkingen op de psalmberijming van Petrus Dathenes' beïnvloedde de kwestie van de psalmberijming sterk. Een verdediger tegen de aanvallen op dit werk was Jean Guépin. Deze schreef in 1758 onder de schuilnaam Juvenalis Glaucomastix zijn `Datheniana', waarin hij als quasi verdediger van Datheen deze het felst van allen aanviel. Het boek werd landelijk vermaard. Anoniem, maar waarschijnlijk geschreven door de Vlissingse predikant Jan Jacob Brahé, verscheen een `Beredeneerd Vertoog een pleidooi om Datheen te verbeteren'. De Staten-Generaal bepaalden, dat voor de nieuwe, in 1773 in te voeren psalmberijming gekozen moest worden uit de berijmingen van Hendrik Ghijsen en Johannes Eusebius Voet en uit die van het gezelschap `Laus Deo, Salus Populo', welke laatste reeds bij de remonstranten en doopsgezinden werd gebruikt. De classis 's-Gravenhage had in 1754 reeds het initiatief genomen tot een nieuwe psalm berijming, waarin andere classes en provinciale synoden hen spoedig steunden.
In Zeeland, waar een dergelijk kerkelijk initiatief nog niet was genomen, ging men wel in op het verzoek, de eerste 41 psalmen van Voet, die in 1762 vanuit 's-Gravenhage werden gezonden, aan kritiek te onderwerpen. Omstreeks dezelfde tijd vroegen de Staten van Zeeland de classes het oordeel over de psalmberijming van Ghijsen en Voet. De classis Walcheren wilde geen verandering in de psalmberijming van Datheen; Schouwen helde over naar de psalmberijming van Voet. Op 11 januari 1773 werd Josua van Iperen, predikant te Veere, naar de gecommitteerden-vergadering in 's-Gravenhage gezonden, als afgevaardigde van Zeeland. Op 19 juli 1773 was, na 121 zittingen, een keuze gemaakt en op 30 september was het nieuwe psalmboek reeds gedrukt. Met toestemming en op aanmoediging van de ambachtsheer besloot de magistraat van de smalstad Westkapelle als eerste in Zeeland de nieuwe berijming in te voeren. Dit zou geschieden bij gelegenheid van het afscheid van ds. H.A. Tollé, eind 1773, die bij zijn afscheidsprediking de nieuwe psalmen in gebruik zou nemen. De tegenstand, voor al op Walcheren, tegen de nieuwe berijming, uitte zich bij deze gelegenheid. Bij de ongeregeldheden, die ontstonden, riepen de Staten zelfs het garnizoen van Bergen op Zoom te hulp; er werden mensen gevangen gezet en verbannen. Een bijkomende moeilijkheid was, dat tegelijkertijd een vluggere wijze van zingen werd in gevoerd. In andere gemeenten werd de invoering telkens uitgesteld; Vlissingen heeft de nieuwe berijming pas op 24 mei 1777 ingevoerd. Daar er van een overheidszaak sprake was, werden geregeld gerechtsdienaren ingeschakeld. De psalmen van Datheen waren echter niet uit Zeeland verdwenen; Budding heeft ze in de Vrije Evangelische Gemeente tot het laatst toe laten zingen. De psalmberijming van 1773 is in gebruik ge bleven tot 1961. Toen gingen vele protestantse kerken over op een nieuwe berijming waaraan vele hedendaagse dichters hadden meegewerkt,
Auteur
-S.J.M. Hulsbergen
Literatuur
-Van Iperen, Kerkelijke historie van het psalmgezang.
-Barger. Ons kerkboek.
-L. Wagenaar. H Walcheren in 1778.