Op één zetten
Op één zetten ( één zetten, op, opeenzetten ) |
---|
Op één zetten
Het op één zetten van suikerbieten was, tot aan de introductie van de precisiezaaimachines in de laatste decennia van de twintigste eeuw, een arbeidsintensief werk dat in het voorjaar moest gebeuren. De oudere zaaimachines zaaiden suikerbietenzaad wel op rijen, maar de afzonderlijke plantjes kwamen op onregelmatige afstanden en vaak te dicht bij elkaar op. Meestal volgde eerst de bewerking van het ‘deurslae’ (doorslaan), waarbij met een houweel steeds ‘kappen’ in de plantrij werden gegeven zodat op die plaatsen in elk geval geen plantje meer stond.
Wat overbleef, waren ‘tropjes’ (groepjes) bietenplantjes die vervolgens ‘op eên gezet’ moesten worden. Van elk groepje plantjes moest er maar één overblijven. Ideaal was het wanneer om de twintig centimeter één bietenplantje overbleef. Over het algemeen werd het op één zetten op de knieën gedaan, vaak door vrouwen en / of kinderen. Daarbij droeg men beenkappen of werden de knieën op andere wijze beschermd tegen de harde kluiten grond, bijvoorbeeld door er een ‘baele’ / ‘baolzak’ (juten zak) rond te binden.
Mechanisatie maakt ‘deurslaen’ overbodig
Op onderstaande afbeelding van Beeldbank Zeeland is rechts het deurslaen te zien en links het op één zetten. Beide bewerkingen konden dus gelijktijdig gebeuren, wanneer degene die doorsloeg maar vóórbleef.
Nadat er in het derde kwart van de twintigste eeuw zaaimachines waren gekomen met een grotere precisie die het ‘deurslaen’ niet langer nodig maakten, bleven boeren wel nog ‘op eên zetten’. Zij deden dit dan gelijktijdig met de eerste ronde van het wieden van ‘vuulte’ (onkruid) op het bietenland.
Auteur
-Jan Zwemer, 2012