Vuurtorens

Uit Wiki ZB
Versie door Maintenance script (overleg) op 20 mrt 2014 om 15:57 (Importing text file)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
Vuurtorens

Tekst uit de Encyclopedie van Zeeland 1982-1984

Met de ontwikkeling in de middeleeuwen van de scheepvaart in het kustgebied groeide de behoefte om ook bij duisternis de kust te kunnen verkennen. Hiertoe werden voor het eerst aan het eind van de middeleeuwen op hooggelegen gedeelten van de kust 's nachts vuren brandend gehouden, onder meer op enkele plaatsen aan de kust van Zeeland. Zo gaf hertog Albrecht van Beieren in 1370 opdracht voor het oprichten van een vuurbaak te Westkapelle 'om vier te barnen op die vierboet te West Cappel om stadiglick vier te branden van deze tijd'. Lang heeft dit hulpmiddel voor de navigatie niet bestaan; in 1398 stortte de vuurbaak in door de steeds verder afkalvende duinen. Om de bouw van een nieuwe vuurbaak te kunnen bekostigen mocht Westkapelle de 'zeevond' gebruiken. Ook op Schouwen werden in de late middeleeuwen reeds maatregelen genomen om de zeevaart in het kustgebied en met name de vaart van en naar Zierikzee te beveiligen, niet alleen door het plaatsen van zogenaamde 'kapen' vanuit zee goed waarneembare, op hoge plaatsen gesitueerde verkenningstekens maar ook door het oprichten van vuurbaken of 'vierboeten', waarvan de omschrijving van een tijdgenoot luidde: 'kleine wagthuiskens, daar men in de nagt vier opsteekt, alles tot koste van de Stad Zierikzee, tot gerief ende welvaard van de Visscherije, daar meer dan in geheel Zeeland gesamentlijk floreerende'. Lange tijd is het brandend houden van vuren het enige middel geweest om 's nachts de navigatie in het kustgebied mogelijk te maken. In de loop van de 17e eeuw werd op veel plaatsen het houtvuur vervangen door een kolenvuur. Onderscheid werd gemaakt tussen 'zeevuren', ten behoeve van de navigatie van alle op zee varende schepen en 'vissersvuren', welke nabij de thuishavens van de vissersvloten brandden. De 'vuren' werden echter niet alleen naar functie onderscheiden, maar ook naar plaats: 'zeevuren' en 'hinnenvuren’. In een opsomming uit 1818 van de vuren aan de Nederlandse kust worden voor Zeeland de volgende vuren genoemd. 'Zeevuren: West Schouwen en West-Kapelle. 'Binnenluren': aan het Zijpe, aan het Keten, beoosten Zierikzee, aan het Havenhoofd van Zierikzee, aan het Katschegat, aan de Oosterschelde, aan de Zandkreek, te Bath, te Veere en te Vlissingen. Het stoken van vuren ten behoeve van de scheepvaart op torens dateert uit de 16e eeuw, toen onder meer de kerktoren van Goeree in 1552 eigendom werd van de staat, waarna de spits werd verwijderd en er een kolenvuur op werd gestookt, aanvankelijk alleen in de donkere wintermaanden, aan het eind van de 17e eeuw gedurende het gehele jaar. Op Schouwen bevond zich waarschijnlijk reeds in de 17e eeuw een stenen vuurtoren in die tijd nog letterlijk een vuurtoren op een hoog gelegen punt in het duingebied, welke toren door afkalving van duinen verloren ging. Ter vervanging hiervan werd meer landinwaarts een houten opstand geplaatst, welke echter in 1744 afbrandde en op zijn beurt werd vervangen door een tweetal op de duinen gesitueerde, gemetselde vuurhaarden, waarop 's nachts een steenkoolvuur werd gebrand. Alhoewel in de loop der tijd de kustverlichting aanzienlijk werd verbeterd het houtvuur werd in de meeste gevallen vervangen door een kolenvuur en in nog later tijd in enkele gevallen door olielampen of ook wel lantaarns met een groot aantal kaarsen werd in het begin van de 19e eeuw met name in het gebied van de zuidwestelijke zee-armen de behoefte gevoeld tot verbetering van de kustverlichting. Het inrichten van de voormalige kerktoren te Westkapelle vormde één van de onderdelen van een algemeen plan uit het begin van de 19e eeuw van de Nederlandse Staat voor een verbeterde kustverlichting. In 1817 werd de kap van de toren weggenomen om plaats te maken voor een gemetselde ruimte, waarin werden geplaatst 'vijftien Argandse lampen (olielampen), brandende voor even zovele koperen, met zilver bepletten, parabolischen lichtkaatsers’. Deze installatie zorgde voor een zeer helder licht, dat na de in gebruikstelling op 20 maart 1818 vanuit zee door de opvallende helderheid van het licht gemakkelijk van alle andere vuren-meest nog kolenvuren onderscheiden kon worden. In 1831 sloeg de bliksem in de toren, die daardoor in brand raakte. De Westkapelse toren werd na de brand van Rijkswege geheel opnieuw ingericht, waarbij men uitsluitend ijzeren stenen heeft gebruikt om een eventuele brand tot één vertrek te beperken. In 1852 werd het vaste licht vervangen door een draaiend licht met een lenzenstelsel van Fresnel, welke stelsels nog steeds worden toegepast in vuurtorens. Met het verbeteren van de lichtsterkte en de toename van het aantal vuurtorens was het noodzakelijk geworden om te kunnen onderscheiden met welke vuurtoren de zeeman te maken had. Een vast, ononderbroken licht maakt identificatie van het licht onmogelijk. Door de lichtbundel periodiek te onderbreken, wat het eenvoudigst is te bereiken door het gedeeltelijk afgeschermde licht te laten draaien, kan aan het licht van iedere vuurtoren een eigen 'karakter' worden gegeven, waaraan de zeeman met behulp van een 'lichtenlijst' het kustlicht kan herkennen. Verdere vervolmakingen van de Westkapelse vuurtoren vonden plaats in 1907, toen een electrisch hooglicht werd aangebracht en in 1921, toen de booglamp werd vervangen door gloeilampen. Op de noordwestpunt van de Westkapelse dijk staat nog een kleine vuurtoren, het Noorderhoofd. ook wel ter onderscheiding van de grote vuurtoren in Westkapelle het Lage Licht genoemd. Het is een gietijzeren toren, 11.5 m hoog, met een diameter van 4 tot 2,6 m, rood geschilderd met een witte band. De toren, daterend uit 1875, is één van de vele gietijzeren vuurtorens welke in de tweede helft van de vorige eeuw zijn gebouwd. Het voordeel was, dat deze gietijzeren torens fabrieksmatig konden worden geconstrueerd, in onderdelen konden worden vervoerd en te bestemder plaats geassembleerd konden worden. Zoals al eerder vermeld, werden er op Schouwen reeds in de late middeleeuwen vuren gebrand als bakens voor zeevarenden. Tot in het begin van de vorige eeuw waren er twee open vuren in de duinen van Schouwen, welke men liet branden op 'vierboeten'. In 1832 adviseerde de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam, welke indirect belang had bij een veilige vaart langs de Nederlandse kust, het Departement van Marine om deze vuren te vervangen door een draailicht. Het vergaan van vier schepen nabij Schouwen in de winter van 1831/32 vormde de directe aanleiding voor dit verzoek. Het duurde toen nog 5 jaar voor de bouw van een 47 m hoge vuurtoren bij Haamstede werd aanbesteed. Bij de toren werden drie dienstwoningen ontworpen; volgens de ontwerper L. Valk, die ook de toren zelf heeft ontworpen, waren deze 'alleszins welingerigt en van alle geriefelijkheden voorzien, welke voor personen, wonende op eenen afgelegen hoek, als die van het eiland Schouwen, nodig zijn'. Iedere woning had bovendien een eigen moestuin. Opmerkelijk is, dat zowel toren als dienstwoningen - althans uiterlijk - sinds de bouw in 1837 nauwelijks zijn veranderd. Korte tijd is er sprake van geweest, dat de toren tevens de functie van monument voor de bij de Belgische Opstand omgekomen Marine-officier Van Speijk zou gaan vervullen. Hoewel er ontwerpen voor een toren met dubbelfunctie zijn gemaakt, werd het plan in 1834 definitief afgewezen. Evenals de andere Nederlandse vuurtorens heeft de Schouwse vuurtoren in de loop der tijd verbeteringen van technische aard ondergaan, onder meer wat betreft de electrificatie van de lichtbron. In 1935 kreeg de toren haar karakteristieke spiraalvormige rood-witte beschildering na de aanleg van het nabij gelegen vliegveld; de toren moest zeer opvallend zijn om vliegtuigbotsingen te voorkomen. De laatste aanpassing van de Schouwse vuurtoren vond onlangs plaats, toen de koepel door een nieuwe werd vervangen om het mogelijk te maken een radarantenne op de top te plaatsen. Overigens hebben er op Schouwen in de periode van 1856-1915 twee vuurtorens gestaan. Aan de noordoostzijde van Renesse werd in 1856 een achtkantige gietijzeren vuurtoren gebouwd van ongeveer 16 in hoog. In 1915 werd deze afgebroken. Op de Zeeuws-Vlaamse kust bij Nieuwe Sluis, 3 km ten westen van Breskens, bevindt zich de vierde Zeeuwse vuurtoren. Het betreft een achtkantige gietijzeren toren van 22,4 m hoog, gesitueerd op de zeedijk. De toren, welke dateert uit 1867, werd evenals het Lage Licht bij Westkapelle en nog acht andere, nu nog bestaande Nederlandse vuurtorens, ontworpen door Q. Harder. De beschildering bestaat uit horizontale zwarte en witte handen. De vuurtoren bij Breskens is de oudste ijzeren, nog in werkingzijnde vuurtoren in Nederland. Naast de grotere, hierboven beschreven vuurtorens bestaat er nog een groot aantal vast opgestelde lichten ten behoeve van de scheepvaart, welke lichten in de wandeling ook 'vuurtorens' worden genoemd. Het havenlicht van Vlissingen is zo'n licht, geplaatst op een monumentaal ijzeren geraamte. De maker en het bouwjaar konden helaas niet worden achterhaald. Vermoedelijk dateert deze lichtopstand uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Opvallend is het 5-hoekige grondvlak; een 4-, 6- of 8-hoekig grondslak lijkt om technische redenen meer voor de hand te liggen.


AUTEUR

H.Q.C.C. Becht

LITERATUUR

L. Crommelin en H. van Suchtelen. Nederlandse vuurtorens(11978). G. Asaert, Scheepvaart in de middeleeuwen (1981). R. v.d. Veen, Vuurtorens (1981).


AFBEELDING

Vuurtoren van Westkapelle (W.) De lamp van de vuurtoren van Westkapelle.