Reformatie

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Reformatie

Hervormingsbeweging binnen het westerse christendom van de 16e eeuw, die uiteindelijk leidde tot een schisma, waarvan het protestantisme en de protestantse kerken het resultaat zijn. De Reformatie, die mede een product is van de grote geestelijke en staatkundige veranderingen welke zich binnen Europa voltrokken kan men ruwweg indelen in drie categorieën, welke zich in de tijd in drie fasen voltrokken: de lutherse, die zich later tot een soort middengroep zal ontwikkelen; daarnaast als linkervleugel de spiritualistische, mystieke van de wederdopers of anabaptisten en als rechtervleugel de calvinistische. Al deze categorieën heeft men successievelijk ook in Zeeland gekend. Dat Zeeland met zijn vele handelsverbindingen al vroeg met de Reformatie in aanraking kwam, lag voor de hand. De stuwende krachten van de Reformatie kwamen uit het zuiden, vooral toen in Vlaanderen de onder drukking begon en een onafzienbare stroom van vluchtelingen naar het noorden uit week. Velen hunner vestigden zich toen tijdelijk of definitief in Zeeland. Reeds vroeg is sprake van rondreizende predikers en samenkomsten van hervormingsgezinden, waaraan dikwijls ook pastoors en kanunniken deel namen. Aanvankelijk was de reactie van de Zeeuwse overheid gematigd, maar toen Karel V in 1522 in deze landen de inquisitie instelde, was men wel gedwongen tot strenger optreden. In 1527 werden een paar kanunniken van de Noord monsterkerk in Middelburg nog gevankelijk naar Vilvoorde overgebracht, maar al gauw werden de straffen zwaarder en vielen er ook slachtoffers onder het gewone volk: Dirck Arentsz van Middelburg en Adriaen Lauwereynsz van Grijpskerke werden voor het stadhuis van Middelburg ter dood gebracht, officieel wegens `Lutherye', maar dat etiket kreeg iedereen die van de officiële leer af week. Erasmus constateerde al in 1525 dat de Zeeuwen, evenals de Vlamingen, goed op de hoogte waren van Luthers leer. De tweede fase is die van een zekere radicalisering in de hervormingsbeweging. Zij ontstond, eveneens rond 1525 in Zürich en omgeving, deels als een reactie op het optreden van Zwingli, die de overheid nogal veel zeggenschap in de kerk toekende. Bij inmenging van de overheid zou er nooit een gemeente van Christus kunnen ontstaan naar het model van de eerste gemeenten in Jerusalem, zo zeiden zijn tegenstanders, die zich wederdopers noemden. Iedere vorm van staatskerk werd daarom verworpen. Ook de kinderdoop werd veroordeeld, daar men eerst als volwassene kon toetreden tot de gemeenschap der wedergeborenen. De beweging viel al snel in twee delen uiteen: een groep die met geweld het Koninkrijk Gods wilde vestigen en een groep die zich afzijdig hield van werelds leven, geen wapens wilde dragen, geen eden wilde afleggen. De groepen werden uit Zwitserland verbannen en verspreidden zich over geheel Europa. Langs de Rijn zijn zij via Limburg en Luik naar de Nederlanden gekomen. Het optreden van de militante groep heeft de gematigden zeer veel schade gedaan. Ze hadden inmiddels vooral op het platteland van Zeeland veel aanhangers gevonden, maar waren bij de overheid suspect door hun afkeer van overheidsdienst en hun weigering om wapens te dragen of de eed af te leggen. De misdaden van de militanten werden op hen verhaald en in 1534/35, maar ook nog daarna, zijn zij bij honderden verbrand, onthoofd of vermoord. De strijd tegen hen werd trouwens niet alleen door de overheid gevoerd; ook de gereformeerde predikanten vuurden hun filippica's op hen af. Ten onder gegaan zijn zij echter nooit. Ondanks vervolging en verstrooiing hebben de Zeeuwse dopers contact weten te onderhouden met hun geloofsgenoten in Vlaanderen en Brabant. De derde fase van de Reformatie, de calvinistische, is nog sterker vanuit Vlaanderen beïnvloed. In het plakkaat van 28 april 1550 worden Calvijn en zijn ketterijen voor het eerst genoemd in het westelijk Franstalige deel van de Nederlanden. Wanneer het calvinisme in Zeeland is doorgedrongen, weten we niet, wel dat in 1559 Gelein d'Hoorne predikant te Middelburg was en waarschijnlijk uit Vlaanderen kwam. Het calvinisme viel de kerk (die hervormd moest worden) aan, niet (zoals de wederdopers deden) de regering. Wel diende de overheid zich te onderwerpen aan het evangelie. Er is geen godsdienstige beweging, die reeds korte tijd na haar ontstaan zo'n grote staatkundige invloed heeft gehad. De calvinistische gemeenten werden vanaf het begin door consistories, de latere kerke raden, geleid. Een ouderling was belangrijker dan een predikant, die, goed opgeleid, vooral de leer moest verkondigen. De gemeenten stonden onderling in contact door synoden. Wanneer in 1566 het calvinisme zeer openlijk voor de dag komt, blijken er in Zeeland verscheidene predikers te zijn. De eerste na gepreek werd op 30 juni 1566 in de duinen bij Dishoek gehouden door een Vlissingse predikant, gevolgd door die van Adriaan Obrijs (of Obry) en van Sampson Moreysz te Middelburg, waar later ook de pastoor van Biggekerke en Petrus Dathenus zich lieten horen. In Zierikzee trad Jacob Jorisz steeds openlijker op, in 1566 zelfs binnen de stad. Axel en Hulst waren de centra voor Zeeuws Vlaanderen; Johannes Versteech, pastoor van Scherpenisse, preekte op Tholen in calvinistische geest; Erasmus de Wever, predikant te St.-Maartensdijk, wordt in de sententiën van Alva genoemd. Een verklaring van de stormachtige ontwikkeling van het calvinisme in Zeeland in de 16e eeuw kan worden gezocht in het verzet tegen de strenge maatregelen van de centrale regering, de plakkaten en de inquisitie, waarin regering en officiële kerk samenwerkten. Door het instellen van nieuwe bisdommen werden die twee nog nauwer met elkaar verbonden. De haat tegen de inquisitie ontlaadde zich vooral tegen de kerk: de plakkaten waren zo streng dat vele magistraten in Zeeland ze voor onuitvoerbaar verklaarden. Formeel betuigden zij eerbied en gehoorzaamheid, in werkelijkheid knepen zij een oogje dicht en verklaarden niet te weten dat er in hun stad iets onoorbaars plaatsvond (Zierikzee!). Na de beeldenstorm kwamen zij echter in het nauw te zitten, daar velen van hen en hun familieleden de Reformatie waren toegedaan en er in 1566 ook openlijk voor uit kwamen. Een groot aantal van hen vluchtte toen Alva in aantocht was. Achtergebleven magistraten traden daarna strenger op. Beeldenstormers werden gevonnist en vele doopsgezinden, hoewel zij zich absoluut niet roerden, werden wederom het slachtoffer. In 1572 kreeg het verzet een nationaal aspect: in Vlissingen wierp men het Spaanse juk af. Kerkelijk bleef alles nog gewoon doorgaan tot op 28 september 1572 de eerste prediking in het Nederduits werd gehouden. Pas na de overgang van Middelburg kwam de Reformatie echt goed op gang en ontstond op Walcheren de bekende organisatie van de classis. Op Schouwen was dit reeds eerder begonnen, maar de herovering van Zierikzee bracht vertraging. In 1574 nam Zeeland deel aan de Synode van Dordrecht; de eerste provinciale synode werd in 1579 te Goes gehouden en daarmee was de organisatie van de provinciale kerk rond. De Zeeuwse kerkorde werd in 1581 op de provinciale synode te Middelburg aanvaard en is blijven gelden tot na de komst der Fransen in 1796. Deze kerkorde gaf Zeeland een eigen karakter: de kerk was met handen en voeten gebonden aan de overheid, al moet worden gezegd dat de theocratische visie, die de Reformatie hier bracht, ook door de overheid werd aanvaard; meer dan in enige andere provincie heeft deze visie in Zeeland een kans gekregen. Een andere zaak is of zij steeds op de juiste wijze is gebruikt. Op den duur leidde deze situatie, zoals ook elders, toch tot een voortdurende spanning tussen kerk en overheid. De Katholieke Kerk na de Reformatie. Oost Staats-Vlaanderen, dat tot het bisdom Gent behoorde, bestond uit twee delen: het land van Axel en het land van Hulst. Tussen deze gebieden lag een onbewoonde streek, welke tot ongeveer 1650 geïnundeerd bleef. Het land van Hulst bleef van 1596 tot 1645 in handen van de koning, Axel was sedert 1586 voortdurend Staats. Sas van Gent behoorde tot 1644 onder de koning. De bisschoppen van Gent hebben met grote kracht en ook met succes het herstel van de kerk in dit gebied ter hand genomen. Op 15 januari 1649 zond de Gentse bisschop Antoine Triest een bitter verslag naar Rome. Hij zette uiteen, dat Hulst in 1645 door Frederik Hendrik met de hulp van een Frans leger voor de Staten-Generaal werd veroverd. Het gehele bisdom Gent werd door de belegering in ellende gebracht. In verscheidene plaatsen waren de kerken verbrand of geschonden, niet alleen door de troepen van de prins van Oranje, maar ook door de soldaten van de 'Allerchristelijkste koning'. De uitoefening van het katholicisme te Hulst en omgeving was onmogelijk geworden. In stad en land van Hulst werd geen katholiek priester geduld. Eenentwintig jaar later (17 sept. 1669) zond bisschop d' Allamont een nieuw verslag naar Rome. De katholieken van Hulst hadden een houten oratorium gebouwd over de grens. In Sas van Gent was geen kerk, maar de gelovigen trokken meest naar Zelzate. Franciscanen uit St.-Niklaas trokken verder het land van Hulst in. Er waren twee schuurkerkjes (waarschijnlijk worden Groenendijk en Lamswaarde bedoeld). Veertien jaar later (5 augustus 1683) meldt bisschop de Hornes, dat in het hele district bijna 10.000 katholieken wonen. Een groot deel van hen kerkt over de grens. Ongeveer 6 franciscanen trekken rond in lekenkledij om het landvolk te verzorgen. In het verslag van bisschop van der Noot (2 december 1695) wordt enige verbetering geconstateerd. De paters mogen in stilte aan zieken de H. Communie uitreiken. De katholieken van Hulst kerken nog steeds over de grens bij Clinge, Sas van Gent gaat naar Zelzate, in stad en land van Axel werken enige minderbroeders en twee karmelieten. Aan het begin van de 18e eeuw waren er in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen zes vaste staties met schuurkerken: Groenendijk, Lamswaarde, Axel, Hulst (in de Bierkaaistraat), Koewacht en Boschkapelle. De meeste posten waren bezet door franciscanen. In Groenendijk zaten karmelieten en alleen in Boschkapelle was een seculier. Ook de grenskerken hebben de katholieke bewoners van Staats-Vlaanderen veel hulp geboden: Boekhoute en Assenede aan die van Philippine; Wachtebeke aan Westdorpe en Zuiddorpe; Moerbeke aan Zuiddorpe, Overslag en Koewacht; Stekene aan Koewacht en St.-Jansteen; De Klinge aan Staats Clinge en Hulst. In het verdere verloop van de 18e eeuw is er meer vrijheid gekomen en zijn er schuilkerken gebouwd op eigen gebied. West Staats-Vlaanderen. Twee factoren hebben de missie in de kritieke jaren van dit door de oorlog zwaarst geschonden deel van het bisdom Brugge vrijwel onmogelijk gemaakt: de herhaalde inundaties en de vroegtijdige overgang van de sleutelvesting Sluis (1604). Er is in ons land geen ander gebied te noemen, waar zoveel emigratie van de oorspronkelijke, katholieke bevolking geweest is en zoveel, deels door de overheid bevorderde, immigratie van nieuwe bewoners. Eerst na 1609 (begin van het Bestand) werd met de herinpoldering begonnen. Tot 1660 doken achtereenvolgens Breskens, Groede, Schoondijke, Oostburg en grote delen van IJzendijke uit de golven op. Omstreeks 1613 vestigden zich doopsgezinden uit Vlaanderen in en rond Aardenburg en circa 1626 ook rond het voormalige St.-Pier, waar zij ongeveer 65% van de bodem bezaten. Tegelijk kwamen ook hugenoten uit het Walenland die zich rond Aardenburg, Groede en omstreeks 1637 ook rond St.-Anna ter Muiden vestigden. Na 1685 werd hun immigratie tot een ware volksverhuizing. Tegelijk kwamen ook lutheranen uit Salzburg en Berchtesgaden. Daarna vestigden zich ook weer katholieken uit het Vlaamse land en kan men spreken van een langzame verroomsing. Zij, die in den beginne hun geloof enigszins wilden beleven, reisden nu en dan naar het gebied van de koning, vooral na de sluiting van het Bestand in 1609. Priesters uit Vlaanderen weigeren er heen te gaan; hun klacht is, dat de bevolking in de steden te klein is en zij daar te snel opvallen. De bisschop van Brugge, Denis Stoffels, rapporteert in 1628 naar Rome, dat zes steden en tien dorpen in het land van Sluis onder de Staten-Generaal behoren en dat daar de uitoefening van het katholicisme onmogelijk is, zelfs in het geheim. Het verslag van het bisdom Brugge van 2 september 1699 klinkt iets gunstiger. Het vermeldt, dat niet alleen de katholieken uit de grensdorpen door het bezoeken van de grenskapellen hun geloof weten te behouden, maar dat in het district zelf een of twee priesters de gelovigen bezoeken en hen in stilte van de H. Sacramenten voorzien. Onder de toenmalige bisschop Willem Bassery, eertijds vicaris van Den Bosch, werden zelfs in het begin van de 18e eeuw de eerste twee staties, Sluis en IJzendijke, gesticht. Zij kwamen tot stand ten behoeve van de katholieke Staatse soldaten! De deelname van de burgerbevolking gaf aanleiding tot het oprichten van meer staties op Staatsgebied, eveneens in de 18e eeuw. Zeeland. Sedert 2 januari 1584 trad de vicaris-generaal van Utrecht, Sasbout Vosmeer, ook op als vicaris van het bisdom Middelburg. Op 19 januari 1600 werd zijn ambtsbevoegdheid onderbroken door de benoeming van Charles de Rodoan tot bisschop van Middelburg. Dit intermezzo duurde 3 jaar, want in 1603 werd de Rodoan tot bisschop van Brugge benoemd en werd het bisdom Middelburg weer vacant. Sasbout Vosmeer zal wegens de oorlogstoestand nooit in Zeeland geweest zijn. Hij stierf te Keulen op 3 mei 1614. Philippus Rovenius werd op 11 november 1614 apostolisch vicaris (1614-1651), d.w.z. namens de paus moest hij alle gebieden besturen, die in handen van de Staten waren, evenals Sasbout dat gedaan had. Onder hem begon de Kerk een neutrale houding aan te nemen in het conflict tussen de Spaanse koning en de Staten. De Congregatio de propagandafide (r.k. instituut te Rome ter opleiding van priesters tot zendelingen) beschouwde voortaan de missiestaat als definitief, terwijl de seculieren de neiging hadden om oude titels te herstellen, hoewel het meest louter titels waren. Zo hoopte Rovenius nog op de terugkeer van de oude bisdommen. Voor zover bekend, is ook hij nooit in Zeeland geweest. Wel werd Jacobus de la Torre pro-vicaris van Middelburg. Deze had veel Zeeuwse familierelaties; omdat zijn moeder vrouwe van Ovezande was, noemde hij zich met de schuilnaam `Ovezandius'. Ook hij is als bisschop nooit in Zeeland geweest. Toch was hij de grote organisator van de Hollandse Missie. Onder hem werden voor ieder eiland vaste priesters benoemd: Middelburg en Zierikzee werden aan de jezuïeten toegewezen, Goes aan de seculieren. Overflakkee, waar het Zeeuwse Sommelsdijk toen de hoofdplaats was, kreeg een statie te Oude-Tonge, bezet door jezuïeten. De missie op al deze eilanden was bijzonder zwaar. Leonardus Marius heeft veel adviezen verstrekt aan de Zeeuwse missie. Zo groeide op het voorhof van het slot Oostende in Goes een nederzetting van vrome vrouwen, waar tussen de definitieve schuilkerk, naar het model van het Amsterdamse Begijnhof. De huisjes, die zij bewoonden in de Zusterstraat en Wijngaardstraat zijn eerst in de zestiger jaren van deze eeuw verdwenen. In 1638 werd Griffinus, pastoor van Goes, aartspriester. Joannes Neercassel, apostolisch vicaris van 1663-1686, is de eerste geweest, die Zeeland heeft bezocht. Hij kwam in Middelburg, Goes en Zierikzee en diende er het H. Vormsel toe aan honderden gelovigen. Hij moest constateren, dat het gehele voormalige bisdom Middelburg door slechts zes priesters werd verzorgd. Petrus Codde, apostolisch vicaris van 1686-1699, bezocht Zeeland twee maal, nl. in 1688 en 1695. Bij zijn tweede bezoek diende hij het H. Vormsel toe op het slot Barbestein in Heinkenszand, eigendom van de Heer van Nassau-Odijk, Eerste Edele van Zeeland. Dit is een onverklaarbare verbetering in de verhoudingen. In deze periode waren Ovezande en Kapelle zelfs aan een vaste schuilkerk toegekomen. Maar door een heftige uitbarsting naar aanleiding van een gemengd huwelijk werden op Maria-Boodschap (25 maart) 1697 deze kerkjes geplunderd en verwoest. Zuid-Beveland blijft dan ongeveer een eeuw lang kerken in ca. 30 boerderijen, verspreid over het eiland o.l.v. één pastoor. Eerst in de Franse tijd worden vaste staties gesticht te 's-Heerenhoek, Kwadendamme, Kapelle en Sommelsdijk.


AUTEUR

S.J.M. Hulsbergen

LITERATUUR

J.W. te Water, Kort verhaal. Pekelharing, Hervorming in Zeeland. Meertens, Letterkundig leven. Reygersberg-Boxhoorn, Chronyck. Van Vloten, Middelburgsche beroerten. H.Q. Janssen, Kerkhervorming in Vlaanderen. H.Q. Janssen, Hervorming van Brugge. Pirenne, Geschiedenis van België. L.J. Rogier, Geschiedenis van het Katholicisme II. Th. B.W. de Kok, Dekenaat in de steigers 1596-1648.


AFBEELDING

“Afbeeldinge van de Nationale Sijnodus gehouden binnen Dordrecht in de jaeren 1618”

REGALIA

Eigenlijk 'jura regalia', koninklijke rechten. Hieronder verstaat men rechten, die in de Karolingische tijd geacht werden aan de koning toe te komen en die in het algemeen niet blijvend aan de graven werden afgestaan. Bij de ontwikkeling van de landsheerlijkheid echter, hebben de landsheren regalia aan zich weten te houden en ook soms zulke rechten geusurpeerd. Wat regalia zijn is in 1158 op de rijksdag te Roncaglia (in Noord-Italië) door keizer Frederik I Barbarossa vastgesteld. De meest belangrijke zijn: het recht op de heerbanen, op de bevaarbare stromen, op de onbeheerde goederen, het recht van muntslag van tol heffing, het veerrecht, het visrecht enz. Voor Zeeland waren van bijzondere betekenis: het recht op de bevaarbare stromen en het tolrecht, maar ook het recht op de onbeheerde goederen, waarvan het wildernisregaal een bepaalde variant is en toepassing vond op de droogvallende schorren.


AUTEUR

F. Doeleman

LITERATUUR

De Monté Verloren, Hoofdlijnen. Zeumer, Quellensammlung I. Meijers, Des graven stroom. Doeleman, Zeggenschap op de Honte, 13-43.