Orgelcultuur

Uit Wiki ZB
Versie door Maintenance script (overleg) op 20 mrt 2014 om 15:54 (Importing text file)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
Orgelcultuur

Reeds vroeg in de middeleeuwen waren de kerken in Zeeland van orgels voorzien. De berichten hierover zijn schaars doordat weinig archiefmateriaal voorhanden is en behalve de orgelkas in de kerk te Brouwershaven ook geen orgels uit die tijd bewaard bleven. J.J. de Kanter Philz. maakt melding van een zeer oud instrument in de St .-Lievenskerk te Zierikzee, waarvan een deel van de windlade in de Zuidhavenpoort was verwerkt. De vroegste geschreven bronnen gaan terug tot het midden van de 15e eeuw. Voor de St.-Lievensmonsterkerk is er een bericht uit 1450 waar uit de aanwezigheid van een orgel blijkt; uit een organisteninstructie voor de Maria Magdalenakerk te Goes, vastgesteld in 1469, blijkt de aanwezigheid van een orgel in deze kerk. Ook dorpskerken bezaten reeds vroeg een orgel; zo is er een bericht dat de kerk te Baarland in 1480 een accijns mocht heffen ten behoeve van het in stand houden van het orgel. Dispositieopgaven van middeleeuwse orgels in Zeeland kennen we slechts van de instrumenten in de voormalige St.-Pieters- en Westmonsterkerk te Middelburg. Deze instrumenten bestonden uit een hoofdwerk met een blokwerk, dus zonder afzonderlijke registers en een rugwerk met afzonderlijke stemmen. Gegevens over de bouw van deze instrumenten zijn niet bekend, maar uit het feit dat een instructie voor de organist Cornelis de Blinde van de St.-Maartenskerk te Middelburg al gewag maakt van een blok werk, afzonderlijke registers en een tongwerk, mogen we afleiden dat het orgel toen al de dispositie had die in 1580 wordt opgegeven. Wij laten deze volgen als voorbeeld van de inrichting van een middeleeuws orgel. Hoofdwerk: Blokwerk 16'. Borstwerk: Trompet 8'bas/discant. Rugwerk: 1. Prestant 8'. 2. Holpijp 8'. 3. Octaaf 4'. 4. Fluit 4'. 5. Superoctaaf 2'. 6. Sifflet 1'. 7. Nasard 3'. 8. Mixtuur. Tremulant. Trommel Nachtegaal. Klavieromvang F-g"a". Rug- en borstwerk op één klavier gecombineerd. Aangehangen pedaal. In de loop van de 16e eeuw trad in de Nederlandse orgelbouw een vernieuwing op onder invloed van de beroemde orgelbouwersfamilie Niehoff. Bij deze vernieuwing evolueerde het blok werk tot een hoofdwerk met afzonderlijk te gebruiken prestantregisters of principalen, vanwaar de naam 'principaal'. Daarboven kwam een tweede werk met de 'andere' registers, de wijde fluiten, vulstemmen behalve mixtuur en scherp en de tongwerken. In het rugpositief waren ook deze groepen vertegenwoordigd, maar in hogere ligging; hier was een 'klein principaal' en eveneens een serie 'andere registers'. Verder bezaten de orgels van dit type een pedaal met één of twee stemmen. Dit nieuwe type orgel maakte na 1530 grote opgang in de Nederlanden. Het bezit van een Niehofforgel was een statussymbool, zo lijkt het althans wanneer men de indrukwekkende werklijst van de familie Niehoff beziet. Ook Zeeland is daarin ruimschoots vertegenwoordigd. In 1549 leverde Hendrik Niehoff een orgel van hoofd- en rugwerk voor de St.-Lievensmonsterkerk te Zierikzee. Hoezeer Niehoff toen als een groot meester gold blijkt wel uit het feit dat men in de kerk tot de brand van 1832 een geschilderd portret van hem bewaarde. In 1555 bestelden de kerkmeesters te Goes een nieuw orgel bij Hendrik Niehoff en in 1557 volgde de kerk te Brouwershaven. Slechts van het laatste bleef de kas met de frontpijpen bewaard. Het is één van de laatste orgels van Hendrik Niehoff en geeft in zijn harmonie en schoonheid van opbouw en detaillering blijk van de grootse synthese die Niehoff en zijn schrijnwerkers Adriaan, Jan en Cornelis Schalken in de loop van de jaren hadden bereikt. De Reformatie legde de orgels in Zeeland het zwijgen op en dit leidde er in enige plaatsen zelfs toe dat zij uit de kerken werden verwijderd. Zo werden de hiervoor genoemde orgels van de St.-Maartens- en St.-Pieterskerk verkocht naar Munster, aan welke transactie wij de gegevens betreffende de dispositie te danken hebben. In de meeste andere gevallen bleven de orgels, zij het beschadigd, in de kerken. Het instrument had ook steeds een wereldlijke taak vervuld en hoe zeer men er aan gehecht was blijkt wel uit het feit dat de burgerij van Zierikzee het orgel in 1576 voor een aanzienlijke som van plundering door de Spanjaarden vrijwaarde. Al spoedig werden de orgels voor wereldlijk gebruik weer in orde gemaakt: in 1588 te Brouwershaven; in 1585 of reeds eerder te Zierikzee; het orgel in de Maria Magdalenakerk te Goes in 1597. Te Middelburg, waar de orgels van de St. Pieters- en van de St.-Maartenskerk waren verkocht en dat van de Abdijkerk in 1568 vermoedelijk verbrand was, was men genoodzaakt een nieuw instrument te doen bouwen. De bouw werd opgedragen aan Jan Roose, die reeds voor de Reformatie in deze stad was gevestigd en, nu het getij keerde, teruggekomen was. Behalve te Middelburg was Roose in deze jaren werkzaam te Brouwershaven, Zierikzee, Goes en Tholen. Blindheid dwong hem de voltooiing van het orgel over te laten aan Johan Morlet. Een nieuwe impuls was de toelating van het orgel voor de begeleiding van de gemeente zang sinds het einde van de jaren dertig van de 17e eeuw. In veel gevallen kon worden volstaan met het in orde brengen van de nog bestaande instrumenten of het aanbrengen van een nieuw instrument in een oude kas. Te Arnemuiden kreeg de in Middelburg gevestigde Joris Fesser in 1642 de opdracht de oude windlade van nieuwe registers te voorzien. Te Veere leverde William Deakens in 1646 een nieuw instrument. In deze stad voerden de predikanten geduchte oppositie tegen het orgelspel, maar de mening van de magistraat prevaleerde. Te Goes waren kerkmeesters en magistraat gedwongen een nieuw orgel te laten bouwen daar het Niehoff-orgel in 1618 bij het afbranden van de kerk verloren was gegaan. Het ontwerp voor het orgel werd geleverd door de Amsterdamse orgelbouwer Abraham Hasebeen, vermoedelijk in samenwerking met de schrijn werker Nathanael de Paepe. In zijn dispositie was het een typisch 17e-eeuws instrument, enerzijds aansluitend bij de Niehoff traditie, anderzijds met moderne kenmerken: Hoofdwerk: Bourdon 16'. Prestant 8'. Octaaf 4' onderlade. Mixtuur. Scherp. Trompet 8'. Prestant 8'. Holpijp 8'. Octaaf 4'. Fluit 4' bovenlade. Superoctaaf 2'. Quintfluit 3'. Sesquialter D. Vox humana 8'. Rugwerk: Prestant 8'. Holpijp 8'. Octaaf 4'. Superoctaaf 2' onderlade. Mixtuur. Scherp. Quintadeen 8'. Holpijp 4'. Duitse pijp 2' bovenlade. Quint 3'. Sesquialter D. Dulciaan 8'. Pedaal: Bourdon 16' trans-. Prestant 8' missie uit. Octaaf 4' het hoofd-. Trompet 8' werk. Deze dispositie geeft nog de klassieke indeling in groot, klein principaal en 'andere registers' te zien, maar de bovenlade van het hoofdwerk is ook van enige prestanten voor zien; daardoor is het niet slechts supplement maar een zelfstandig werk, terwijl ook het pedaal tot ontwikkeling is gekomen. De kas van het orgel te Goes is uitermate belangrijk als specimen van 17e-eeuwse Zeeuwse meubelkunst met zijn intarsia van ebbenen sandelhout en motieven als blaasknorren (blaasvormig siermotief), meanders, robbellijsten (sierlijst met gegolfd oppervlak) enz. Tot de 17e-eeuwse orgelbouw mogen we nog rekenen het orgel van de Lutherse Kerk te Middelburg van de hand van Johannes en Andries Duyschot. Het hoofdwerk is gebouwd in 1706 en is vrijwel geheel oorspronkelijk bewaard gebleven. Het later bijgevoegde rugpositief is van de hand van Albertus van Os, Johan Hendrik Hartman Bätz (1742) en Johan Caspar Müller (1754). In de 18e eeuw bleef het uit de middeleeuwen en 17e eeuw overgeleverde orgelbestand grotendeels in gebruik. In enkele gevallen moest men het bij gebrek aan middelen laten afweten, zo te Veere, waar het Deakens-orgel bij de brand van 1686 verloren ging of te Arnemuiden, waar de toestand omstreeks 1708 zo uitzichtsloos was, dat het oude orgel werd gesloopt en verkocht. De andere instrumenten ondergingen de nodige moderniseringen; zo het orgel in de Nieuwe Kerk te Middelburg in 1702-1704 door Jacob Cools en dat te Goes in 1704-1711 door dezelfde orgelbouwer. Ook het uiterlijk onderging verfraaiing, waarbij rijkelijk goud werd toegepast. Een nieuwe impuls gaf de nieuwe psalmberijming in 1776. Orgelbegeleiding was nu meer dan ooit gewenst en een aantal dorps kerken schafte zich een orgel aan, zo Kloetinge in 1787, Nisse in 1786, Baarland in 1786. Te Vlissingen, waar sinds 1690 een klein instrument van Cornelis Ramault beschikbaar was, liet men uit vrijwillige bijdragen in 1763 een nieuw orgel bouwen door de daar gevestigde Albertus van Os. Het werk ging echter diens krachten te boven en het resultaat was een slecht functionerend instrument van een ook niet onberispelijke vormgeving. Niet veel gelukkiger was men te Middelburg waar men in 1779 eveneens uit bijdragen van de burgerij een nieuw orgel voor de Oostkerk liet bouwen door de gebroeders De Rijckere uit Kortrijk. Deze Zuidnederlandse orgelbouwers waren niet in staat een instrument naar Noordnederlandse smaak te bouwen en het was alleen te danken aan de beschikbaarheid van extra gelden en de bekwaamheid van de orgelmakers Reichner en Van Overbeek dat hier nog een aanvaardbaar resultaat tot stand kwam. Geldgebrek was in beide gevallen de grondoorzaak van de misère en het is dan ook geen toeval dat de nieuwbouw in Zierikzee in de jaren 1769-1772, waar ruime fondsen beschikbaar waren, zowel wat betreft kas als instrument een groot succes werd. De stad had nl. in 1756 een enorm legaat ontvangen van Pieter Mogge, bestemd voor de stichting van een hogeschool of anders een tehuis voor wezen van militairen. Het eerste bleek niet mogeliik, het tweede vond de magistraat minder wenselijk, zodat de grote som jaarlijkse rente voor andere doeleinden beschikbaar was. Bij Johan Hendrik Hartman Bätz te Utrecht bestelde men een instrument van 46 registers en de stadsfabriek Johannes van Es ontwierp in samenwerking met de orgelbouwer een schitterende orgel kas die door de beste ambachtslieden zoals de beeldhouwer Ernst Heijke te Dordrecht, de stucwerker Josef Soldati te Middelburg en de schilder Andries de Grange werd gerealiseerd. Het orgel was gebouwd op 16 voets basis met hoofd-, boven- en rugwerk en pedaal. Hoofdwerk: 1. Prestant 16' discant dubbel. 2. Bourdon 16'. 3. Octaaf 8' discant dubbel. 4. Roerfluit 8'. 5. Octaaf 4' discant dubbel. 6. Fluit 4'. 7. Superoctaaf 2'. 8. Quint 3'. 9. Mixtuur 4-6-8 st. 10. Scherp 3-4-6 st. 11. Trompet 16'. 12. Trompet 8'. Afsluiting. Rugwerk: 1. Quintadeen 16'. 2. Prestant 8'. 3. Holpijp 8'. 4. Octaaf 4'. 5. Roertluit 4'. 6. Superoctaaf 2'. 7. Nasard 3'. 8. Terts 1 3/5'. 9. Cornet 6 st. 10. Mixtuur 2-4-6 st. 11. Trompet 8'. 12. Hobo 8'. Tremulant. Afsluiting. Bovenwerk: 1. Prestant 8'. 2. Baarpijp. 3. Viola di gamba 8'. 4. Octaaf 4'. 5. Speelfluit 4'. 6. Gemshoorn 2'. 7. Flageolet 1 1/2'. 8. Sesquialter bas 2 st. disc. 3 st.. 9. Schalmei 8'. 10. Vox humana 8'. Tremulant. Afsluiting. Pedaal: 1. Prestant 16'. 2. Subbas 16'. 3. Holfluit 8'. 4. Octaaf 4'. 5. Nachthoorn 2'. 6. Roer quint 12'. 7. Mixtuur 4 st. 8. Bazuin 16'. 9. Trompet 8'. 10. Trompet 4'. 11. Zink 2'. Afsluiting. Klavieromvang C-d'". Pedaal C-d'. Negen blaasbalgen. In alle opzichten was dit het grootste en schoonste orgel ooit in de provincie Zeeland gebouwd, dat ook voor een der beste van het gehele land mocht gelden. Het was dan ook een van de grootste cultuurrampen uit onze geschiedenis, toen dit fraaie stuk in 1832 een prooi werd van de brand die de St.-Lievensmonsterkerk in de as legde. In de 17e eeuw had het orgel nog een belangrijke functie als concertinstrument. Niet alleen diende het voor de begeleiding van de gemeentezang, maar ook vóór en na de kerkdiensten liet het zich horen en daarbuiten nog 2 à 3 maal per week gedurende een uur. In de 18e eeuw loopt dit gebruik terug zoals de organisteninstructies laten zien. Een van de oorzaken van deze teruggang is ongetwijfeld de toename van het musiceren in de huiselijke kring. Velen konden zich in de 18e eeuw het bezit van een clavecimbel of een huisorgel veroorloven. Met name de huisorgelcultuur in de tweede helft van de 18e eeuw is een belangrijk fenomeen. Voor de 17e eeuw is het bezit van een huisorgel nauwelijks aantoonbaar. Vermoedelijk met de bedoeling om het als huisorgel te gebruiken, kocht Franciscus Valerius, waarschijnlijk de vader van Adriaan Valerius, in 1578 het kleine orgel van de St.-Maartenskerk te Middelburg. Uit een reisbeschrijving blijkt dat de buitenplaats Duno te Oostkapelle aan het begin van de 18e eeuw een huisorgel rijk was. Waarschijnlijk kocht ook David Sandra het binnenwerk van het orgel te Arnemuiden, met de bedoeling het tot huisorgel om te doen bouwen. Na 1740 beginnen kranten en verkoopcatalogi berichten te leveren en van die tijd af zijn ook instrumenten bewaard gebleven. Belangrijk was de leverantie van twee instrumenten van Peter Weidtman te Ratingen in 1744, beide bewaard gebleven resp. te Meliskerke en te Nieuwdorp. In dezelfde tijd leverde ook Jacob Francois Moreau te Rotterdam instrumenten aan particulieren, getuige de vermelding bij latere advertenties: gebouwd door 'den Ouden Moreau'. Sinds 1747 was Middelburg een stadsorgelmaker rijk, Ludovicus de Backer. Tot 1759 was deze werkzaam als kerk- en huisorgelbouwer. Instrumenten van zijn hand bleven bewaard in de Hervormde kerk te Oorschot en in het museum het Vleeshuis te Antwerpen. Wellicht is het huidige orgel van de Hervormde Kerk te Gapinge door hem gebouwd. Na hem verschijnen meer huisorgel makers ten tonele: Johannes Jacobus Moreau, Pieter van der Sluys, Jan Mansart, Frederik van der Weele, Nicolaas Frederik Nadorp, Gerard Simon Hooghuis. Ook buiten Zeeland woonachtige orgelmakers bleven instrumenten leveren, zoals Hendrik Hermanus Hess en Jan Pieter Schmidt. Hun oeuvre varieerde van bescheiden tafelorgeltjes tot instrumenten met twee klavieren en 12 registers. Topstukken waren het grootorgel van Daniel Radermacher, later aan de hervormde gemeente te Arnemuiden geschonken en de orgels van Johan Adriaan van de Perre, het een gebouwd door Hess met twee klavieren en zeven registers, het tweede kort voor zijn overlijden in 1790 door Frederik van der Weele met twee klavieren en twaalf registers. Karakteristiek voor de Zeeuwse huisorgels in deze tijd is de aanwezigheid van cornet, basson 8' en quintadeen 8' en de zelfstandige vormgeving, niet gecamoufleerd in een courante meubelvorm. Als voorbeeld van een groot huisorgel volgt hier de dispositie van het orgel in de Hervormde kerk te Baarland: Onderklavier: 1. Holpijp 8'. 2. Fluyt 4'. 3. Kleynfluyt 2'. 4. Cornet 3 st. discant. 5. Quint 2 2/3. 6. Kromhoorn 8'. Bovenklavier: 1. Bourdon 8'. 2. Prestant 8' discant. 3. Prestant 4'. 4. Fluyt 4'. 5. Octaaf 2'. 6. Quint 3' bas. Sesquialter discant. Klavieromvang C-d". Aangehangen pedaal C-g. Ventiel. Tremulant. Gehalveerde drukkoppel. De kerkorgelbouw van de eerste helft van de 19e eeuw wordt vooral gekenmerkt door het plaatsen van huisorgels in kerken en de daar mee gepaard gaande verbouwingen. Tot de ze categorie behoren bijv. de orgels in de Doopsgezinde kerk te Middelburg, Gapinge (Ned. Herv. en Geref. kerk), Meliskerke, Nieuwdorp (Geref. Gem.) en Borssele (Geref. Gem.) om slechts enige voorbeelden van nog bestaande orgels te noemen. Tot de weinige nieuw gebouwde orgels uit deze periode behoren het orgel in de Herv. kerk te Poort vliet en dat in de Grote Kerk te Zierikzee. Het laatste werd gebouwd uit de assurantie penningen van het in 1832 verbrande Bätzorgel, maar kon noch uiterlijk noch innerlijk de vergelijking met het vorige door staan. Niettemin bezitten we hierin thans een der grootste en voor de romantische periode meest representatieve instrumenten. Het werd gebouwd door W.H. Kam te Rotterdam en had oorspronkelijk deze dispositie:


Hoofdwerk: 1. Prestant 16'. 2. Bourdon 16'. 3. Prestant 8'. 4. Roerfluit 8'. 5. Octaaf 4'. 6. Roerfluit 4'. 7. Octaaf 2'. 8. Quint 3'. 9. Cornet 4-5 st. 10. Mixtuur 4 st. 11. Basson 16'. 12. Trompet 8'. Bovenwerk: 1. Prestant 8'. 2. Holpijp 8'. 3. Viola di Gamba 8'. 4. Baarpijp 8'. 5. Octaaf 4'. 6. Open fluit 4'. 7. Zachtgedekt 4'. 8. Woudfluit 2'. 9. Echotrompet 8'. 10. Dulciaan 8'. Pedaal: 1. Prestant 16'. 2. Subbas 16'. 3. Violon 16'. 4. Octaaf 8'. 5. Gedekt 8'. 6. Octaaf 4'. 7. Quint 6'. 8. Bazuin 16'. 9. Trompet 8'. 10. Trompet 4'. 11. Zink 2'. Klavieromvang C-f'. Pedaal C-d'. In de tweede helft van de 19e eeuw komt langzamerhand iedere dorpskerk in het bezit van een orgel, hetzij een bestaand instrument van elders aangekocht of een nieuw. De eerste categorie bracht soms belangrijke instrumenten in de provincie zoals bijv. het Weidtman-orgel in de Herv. kerk te Koudekerke; de tweede voerde bekwame orgelbouwers als bijv. Witte (Kapelle, IJzendijke) en Flaes (St.-Maartensdijk, Zonnemaire) naar Zeeland. Sinds de eeuwwisseling nam de fa. Van Dam te Leeuwarden een groot deel van de markt voor zijn rekening (Wolphaartsdijk, Biezelinge, Ovezande). Ook in de 19e eeuw bestond nog een bloeiende huisorgelcultuur. De Middelburgse orgel maker Frederik van der Weele leverde tot 1832 nog regelmatig huisorgels en na zijn overlijden in 1840 bouwde Jan Albert Mennes te Brigdamme nog menig huisorgel voor rijke families. Wel was het nu een andere maatschappelijke klasse die het orgel bezat: in de vertrekken van de deftige patriciërs had het plaats moeten maken voor de piano forte en het verhuisde naar de welgestelde boeren op het platteland. Aan het einde van de 19e eeuw werd het daar meer en meer vervangen door een moderner concurrent het huisorgel of harmonium, dat door zijn eenvoudiger constructie en massale productie binnen het bereik van een veel groter bevolkingsgroep lag. Vanaf dat moment tot in de jaren vijftig was er een ware harmoniumcultuur, waaraan sommigen wellicht met gemengde gevoelens terugdenken, maar die toch een niet weg te cijferen factor is geweest voor de muzikale ontwikkeling in die tijd en de belangstelling voor het kerkorgel mede gaande heeft gehouden. Omstreeks de eerste wereldoorlog doet een periode van verval zijn intrede. De fabrieksmatige productie, de moderne technieken als pneumatiek en electrotractuur, het gebruik van minderwaardige of ongeschikte materialen als triplex en zink, hadden een hoge mate van karakterloosheid tot gevolg. Vaak maakten waardevolle oude instrumenten plaats voor producten van de moderne tijd (Vlissingen, Luth. kerk; Heinkenszand, Herv. kerk; Goes, Maria Magdalenakerk). Na de tweede wereldoorlog trad herstel in. Het neo-barok instrument van de Nieuwe Kerk te Middelburg was een eerste stap in de goede richting. Voor de geïnundeerde gebieden maakte het Rampenfonds de bouw van enige nieuwe orgels mogelijk (Zierikzee, R.K. kerk en Gasthuiskerk, beide gebouwd door Markussen). Helaas verdween daar door nog in 1960 het fraaie Mitterreiter-orgel van de Luth. kerk te Zierikzee. Leidde de reactie op de romantiek in de jaren vijftig tot wat scherpe neo-barok instrumenten, in de jaren zestig trad weer even wicht in, getuige bijv. het fraaie Markussenorgel in de Grote Kerk te Goes: Hoofdwerk: 1. Bourdon 16'. 2. Prestant 8'. 3. Gedekt 8'. 4. Octaaf 4'. 5. Spitsfluit 4'. 6. Quint 2 2/3'. 7. Octaaf 2'. 8. Mixtuur 5-6 st. 9. Scherp 4 st. 10. Cornet 5 st. 11. Trompet 8'. Rugwerk: 1. Quintadeen 8'. 2. Roerfluit 8'. 3. Prestant 4'. 4. Roerfluit 4'. 5. Octaaf 2'. 6. Woudfluit 2'. 7. Nasard 1 1/3'. 8. Sesquialter 2 st. 9. Scherp 4-6 st. 10. Dulciaan. 11. Regaal 8'. Echowerk: 1. Baarpijp 8'. 2. Prestant 4'. 3. Open fluit 4'. 4. Vlak fluit 2'. 5. Tertiaan 2 st. 6. Mixtuur 4 st. 7. Trompet 8'. 8. Vox humana 8'. Pedaal: 1. Prestant 16'. 2. Octaaf 8'. 3. Gedekt 8'. 4. Tolkaan 4'. 5. Nachthoorn 2'. 6. Mixtuur 6 st. 7. Bazuin 16 st. 8. Trompet 8'. 9. Trompet 4'. Klavieromvang C-f"'. Pedaal, Tremulanten, Rug- en echowerk. Koppelingen: Hoofdwerk-Rugwerk. Hoofdwerk-Echowerk. Pedaal-Hoofdwerk. Pedaal-Rugwerk. Pedaal-Echowerk. De nieuwbouw van kerkorgels is thans in hoofdzaak nog voorbehouden aan kerkelijke groeperingen waar een grote offervaardigheid bestaat i.c. de Geref. Gem. Zo zijn in de afgelopen jaren belangrijke instrumenten gebouwd voor de Geref. Gem. te Meliskerke, 's-Gravenpolder (Fama en Raadgever) en Goes (Flentrop). Ook op het gebied van de restauratie is sinds de jaren zestig grote vooruitgang geboekt. Stond in het begin van de periode van wettelijke bescherming velen nog het ideaal van het perfect functionerende neo-barok instrument voor ogen, thans wordt algemeen het authentiek karakter van ieder instrument in zijn wording in de loop van de tijd erkend en worden onjuiste oplossingen als Veka-systeem (Engelse kerk Middelburg) en telescoopveren verworpen. Het is te hopen dat het principe: ieder orgel te bezien in het licht van de technische voorwaarden van zijn tijd en te beluisteren vanuit het klank ideaal van zijn ontstaans- en verbouwingsperioden, in de toekomst nog verder zal prevaleren. Bij alle teruggang in het kerkbezoek geniet het orgel een stijgende populariteit en het is verheugend dat deze in vele plaatsen in Zeeland het gebruik van het orgel als concertinstrument gedurende het zomerseizoen mogelijk maakt. Zie kleurenplaat XXVIII; t.o. pag. 449.


AUTEUR

J.H. Kluiver

LITERATUUR

J.H. Kluiver, Historische orgels in Zeeland. Gierveld, Het Nederlandse huisorgel. Oost, Orgelmaker Bätz. Vente, Brabanter Orgel.


AFBEELDING

Het orgel van de Grote Kerk in Goes met de zg. Turkse hoed als majestueuze bekroning. In Baarland staat een orgel uit 1786, gebouwd door J.J. Moreau. Daniël Radermacher schonk in 1795 zijn huisorgel aan de kerk van Arnemuiden; het werd in 1940 verkocht. Het orgel in de hervormde kerk van Poortvliet; in 1806 gebouwd door Abraham Meere, in opdracht van de Amsterdamse koopman Abraham Dumont en zijn echtgenote Cornelia van Gaaswijk, die uit Poortvliet afkomstig was. Het 17e-eeuwse orgel uit de Nieuwe Kerk te Middelburg, dat in 1861 werd vervangen door een nieuw instrument dat in 1940 verloren ging. Kleurenplaat: Het orgel in de Grote Kerk te Tholen.