Karl Otto Lies

Uit Wiki ZB
Versie door Johan Francke (overleg | bijdragen) op 26 jul 2019 om 08:28
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
Karl Otto Lies
Lies5.jpg
Karl Otto Lies, bron: Zeeuws Tijdschrift 43/1 (1983) 6
Geboren 26 juli 1869 Hannover
Overleden 9 november 1955 Goes
Beroep Duitse dirigent die actief was in Goes van 1893 tot 1955.
VIAF Karl Otto Lies

Jeugd en studie

Karl Otto Lies werd geboren als oudste van twee kinderen van de Katholieke deurwaarder Karl Lies en zijn vrouw Margaretha Louisa Brand. Lies startte aan het conservatorium van Keulen. Hij kreeg lessen van de vermaarde Franz Wullner, een bekende Duitse componist en dirigent, in compositie en het dirigentschap. Voorts nam hij lessen in muziektheorie van Gustav Jensen, pianolessen van Otto Klauwell en bladmuziek lezen, van de dirigent Eduard Mertke. Al tijdens zijn studie in Keulen startte Lies met het schrijven van verschillende piano- en orgelcomposities. Nadat hij zijn militaire dienstplicht had uitgevoerd, verhuisde hij in 1893 naar Goes, waar hij de positie van hoofd van de lokale afdeling van een muzieksociëteit, De MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER TOONKUNST, verwierf. Waarschijnlijk verliet hij Duitsland omdat hij het niet eens was met de politieke ontwikkelingen op dat moment. Eind 1893 kan al een advertentie worden gevonden van een concert van het Toonkunst koor in the lokale krant de Goesche Courant. Een tweede concert vond een jaar later plaats in maart. Lies bood ook zang- en pianolessen aan, had verscheidende zang- en pianostukken gepubliceerd, en werd directeur van het GOESCHE SYMPHONIE ORKEST in 1894. Dit alles getuigt van zeer grote ambities op jonge leeftijd. Zijn aanpak voor de bezetting van koor en orkest was uiterst professioneel met een strikte selectieprocedure.

Concerten met het Toonkunst-koor

Aankondiging van een concert onder leiding van Otto Lies in de Goessche Courant van 9 december 1893, pag. 4, bron: Krantenbank Zeeland

In de daaropvolgende jaren bleef Lies concerten geven met het TOONKUNST-KOOR en met bovenvermeld orkest. Zijn eigen Missa brevis pro defunctis op. 7 (een requiem voor solo zang, gemengd koor, kinderkoor, een klein orkest en orgel of piano) ging in november 1896 in première met Marie van Hoek uit Arnhem (solo). In de twee navolgende jaren bleek Lies’ succes voort te duren. Van zijn hand kwamen maar liefst drie werken (in Arnhem) in première. Dit waren de stukken: Third symphony in F major, Riumph march en E flt major. Bovendien werd zijn vierde symfonie opgevoerd in Utrecht en Arnhem, en zijn tweede symfonie in Nijmegen.

Publicatie van pianostukken bij Noske

Ten tijde van deze successen ontmoet Lies muziekuitgever Abraham Anthony Noske. Noske startte zijn carrière met de publicatie van Lies’ Missa brevis pro defunctis en verschillende andere pianostukken zoals Grande Polonaise pour piano in 1896 en Deutsche Tänze in 1898. In 1899 deed Lies een poging tot het recenseren van muziek voor de Middelburgsche Courant, later ook voor Caecilia en waarschijnlijk voor Het Weekblad voor Muziek en de Goesche Courant. Een minder gunstige ontwikkeling was het feit dat Lies niet de positie van directeur van de GEMENGDE ZANGVEREENIGING BEKKER van Groningen kreeg waarvoor hij in eerste instantie wel was genomineerd. Lies moest een jaar later een soortgelijke teleurstelling verwerken bij het lokale departement van Alkmaar van de MAATSCHAPPIJ. Lies hoopte dat zijn oude medestudent Willem Mengelberg, aan wie hij zijn pianostuk “Sechs intime Stücke für Pianoforte In einsamen Stunden” had opgedragen, zijn stukken zou begunstigen en voordragen. Dit was helaas slechts één enkele keer het geval tijdens een festival ter ere van Nederlandse muziek tijdens de viering van het AMSTERDAM CONCERTGEBOUW ORCHESTRA. Desondanks werd in 1900 zijn stuk Dem Andenken, ein verfehltes Künstleiben [ Herinnering aan Lenau, een Gefaald Artiestenleven] opgevoerd in Arnhem.

Omslag van In Einsamen Stunden, 6 intime Stücke für Pianoforte, Noske 1869

Zijn uitgever Noske was tevens een van zijn beste vrienden. Noske probeerde hem op te beuren wanneer er slechte kritiek op zijn werk werd geuit, wanneer het hem niet lukte om zich te vestigen in Middelburg, Arnhem of Alkmaar, en wanneer slechte verkoopcijfers hem zouden teisteren. Noske was zelfs Lies’ getuige tijdens zijn huwelijk in 1902. Lies trouwde in dat jaar, kort nadat hij officieel Nederlands staatsburger was geworden, met de elf jaar jongere Charlotta Catharina Fagel uit Goes. Het echtpaar kreeg samen vier kinderen: twee dochters Margaretha Louisa Maria en Johanna Maria Alberta, en twee zonen, Karel Frederik Willemen Petrus Gulgalmus Antonius.

Gezin en conflict met Noske

Hij besteedde de jaren daaropvolgend dan ook aan het vormen van zijn jonge gezin en concerten van het Toonkunst koor, de VLISSINGSE GEMENGDE ZANGVERENIGING en het GOESCHE MANNENKOOR, waarvan hij directeur werd. In 1906 ging zijn uitgebreide ballade Lenore voor solozangers in première in de Duitse stad Düsseldorf onder leiding van Georg Rijken. Kort daarna werd het stuk uitgevoerd in Rotterdam, wederom onder leiding van George Rijken. Onder leiding van Julius Janssen werd het stuk ook opgevoerd door T. MUSIKVEREIN in Dortmund. Lenore was één van Lies’ laatste werken dat ook daadwerkelijk werd gepubliceerd door Noske. Noske had muziektheorielessen van Lies en ondersteunde Lies met betrekking tot diens recensies. Echter, toen Noske in 1915 verhuisde naar Den Haag verslechterde het contact tussen de twee. Uiteindelijk kwam het zelfs tot een conflict tussen beiden: Lies gaf Noske de schuld voor het marginale succes dat Lies tot dusver had geboekt. In 1906 schreef Noske in een brief aan Lies: “Wil erom denken, dat al die protesten tegen mijn beleid en inzicht het samenwerken niet aangenaam maakt. In zulke omstandigheden denk ik er niet over ooit nog iets van je uit te geven.” Misschien deels te wijten aan dit meningsverschil besloot Noske zijn oordeel over de kwaliteit van enkele composities van Lies’ te herzien. Een voorbeeld hiervan is de brief die hij aan Alphons Diepenbrock - een tijdgenoot van Lies en componist – schreef:

“Het requiem van Lies, op. 7 kan niet meer dienen. Ik gaf het uit in 1896, 4 maanden nadat ik mij als uitgever gevestigd had. Het was mijne 3e uitgave. Toen had ik zelf weinig kijk op de zaken, d.w.z. ik gaf toen dingen uit, die ik nu ongedrukt zou laten.”</dd>

Waardering

In 1908 kreeg Lies een nieuwe leerling: Eduard Flipse (1896 – 1973). Flipse nam piano en muziektheorieles bij Lies voor zes jaar. Later in zijn leven zou hij dirigent van het ROTTERDAMS PHILHARMONISCH ORKEST en componist worden. In ditzelfde jaar startte Lies ook met het schrijven van zijn lyrische drama: Des Meeres und der Liebe Wellen - Hero en Leander [De Zee en de Golven van de Liefde – Hero en Leander] voor solo zang, koor en orkest. Het stuk was gebaseerd op het corresponderende drama bij de vermaarde Oostenrijkse schrijver Franz Grillparzer. Lies bleek niet in staat het manuscript te voltooien vóór 1948, maar enkele fragmenten werden in 1936 al gespeeld. De compositie bevat meer dan 700 pagina’s en duurde één hele avond om op te voeren. Dit werk laat dan ook een andere mogelijke reden zien waarom Lies niet de erkenning genoot die hij verdiende. Aan de ene kant was hij bescheiden en een beetje ijdel, zo zei hij: “Ik was liever de eerste in Goes, dan de vierde of vijfde in Amsterdam.” Wat hij aan de andere kant niet scheen te begrijpen was dat een stuk als Des Meeres und der Liebe Wellen te ingewikkeld was voor een kleine en landelijke gemeenschap als Goes. Bovendien was het stuk moeilijk om op te voeren door de uitgebreide instrumentatie die het vereiste. Men moet echter ook inzien dat Lies niet voor niets de eerste wilde zijn in Goes. Wouter Paap zegt hierover dat Goes vele getalenteerde amateurmuzikanten kende, en tevens vele serieuze muziekbewonderaars. Dit verklaart waarom Lies zich ook zo thuis voelde, zo geïnspireerd in zijn nieuwe thuishaven Goes. Er zijn veel stukken te vermelden die Lies componeerde tijdens deze periode. Ten eerste heeft hij een aantal gezongen theaterstukken geschreven voor kinderen zoals De Poppenkastspeler, De nieuwe kleren van de Keizer en De Zondagsjager. Tevens startte hij met het schrijven van een declamatorium op de balade In Reading Goal van Oscar Wilde in 1935, het stuk Imitatione Christi van Thomas à Kempis voor tenor, koor en orkest, het orkestwerk Paraphrase (quasi una Passacaglia) gebaseerd op Schubert’s Der Tod und das Mädchen en zijn eigen Lied Der Fremde. In zijn laatste jaren schreef hij ook kerkelijke muziek zoals de cantata voor kinder koor Rond Epiphanias en de cantata Haec est praeclarum.

Ontvangst van zijn werken

Al tijdens zijn studie aan het conservatorium van Keulen trok Lies de aandacht. Toen hij afstudeerde schreef Franz Wuller in zijn diploma: “Hij heeft bewezen een zeer ambitieus en begaafd persoon te zijn en heeft zich ontwikkeld tot een schitterende muzikant tijdens zijn studieperiode.” Dit alles klinkt logisch als wordt nagegaan dat Lies tijdens zijn studie onder andere een cantate, diverse stukken voor de piano, en twee symfonieën heeft gecomponeerd, waarvan hij passages uitvoerde tijdens zijn eindexamen. Zijn tweede concert in Goes in 1894 kreeg positieve reacties in de Middelburgsche Courant. Een recensie over zijn Lieder in de Haarlemsche Courant was echter niet zo positief: “…noch melodieus, noch uit harmonisch oogpunt zijn ze zeer interessant. De schrijver van deze recensie, waarschijnlijk Willem Landre, de schoonbroer van de vermaarde zanger Gerard Zalsman, was niet de enige met kritiek op Lies‘ werk. De Duitse dirigent en componist Carl Johann Cleuver probeerde Lies ook zwart te maken, wat misschien wel eens te maken zou kunnen hebben met jaloezie jegens Lies‘ werk. Lies‘ eerste concert met het GOESCHE SYMPHONIE ORKEST in 1895, uitgevoerd voor het goede doel, werd al veel beter ontvangen door het publiek. Op 29 januari 1895 schrijft de Middelburgsche Courant enthousiast over het eerste concert uitgevoerd voor het goede doel door het orkest: “Het GOESCHE SYMPHONIE-ORKEST, onder directie van de heer Otto Lies, verleende zijne medewerking, en op welk eene wijze.”

Arnhemsche Courant

In november 1897, ontving Lies positieve kritieken van Semi Brevis, de muziekrecensent van de Arnhemsche Courant voor zijn piano trio in E majeur. De tekst luidde:

“En thans een woord over den talentvollen Goesenaar, den heer Otto Lies, een jong Duitscher, die hoe langer zoo meer als componist in aanzien komt. Uit zijn poëtisch, vergelijkenderwijze gesproken, Brahmsche brein voortgesproten, werd een Pianotrio in Es Dur uitgevoerd dat we, ook door repetitiën, met klimmende belangstelling en genot aangehoord hebben. De gedachten daarin zijn melodieus, harmonisch diepgaande in de bewerking, zoowel in de onzichtbare als in de zichtbare (het meesterlijke poly-rhytmische 3/2 tegen 3 triolen en 2 x 3 achtsten) en de vorm zeer origineel, namelijk éérste allegro met Walzermässig hoofdthema, als Andante en Koraal, dat gefigureerd en met melodische boven-tegenstem der viool zéér veel schoonheid van klank uit, en als Finale een landelijk Hongaarsche volksdans tot punt van uitgang. Voorzeker, zóó een vorm hebben we nog nimmer ontmoet.”</dd>

Karl Thiessen

Zijn volgende success was de uitvoering van de uitgebreide ballade Lenore in 1906 in Düsseldorf. Het werd goed ontvangen door het publiek en de Duitse recensent Karl Thiessen schreef over het stuk: “Wij maken de concertbesturen op deze noviteit met nadruk opmerkzaam, want zij is waard ook in onze Duitsche concertzalen zoo spoedig mogelijk bekend te worden” Het stuk is vervolgens ook vernoemd in het muziekjournaal: Die Muzik volume 5, uitgegeven door Bernhard Schuster voor de Nationaal Socialistische gemeenschap van de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij, gezant van de Füher ter behoud van het volledige intellectuele en ideologische gedachtegoed en opleiding, en Hitler jeugdcommando. In mei 1910, ontving hij internationale aandacht toen drie van zijn orkestenstukken, Elfenkind, Melodie en Liebe Worte met de teksten van Käte Cajetan-Milner werden uitgevoerd op het 46ste muziekfestival van de ALLGEMEINER DEUTSCHER MUSIKVEREIN in Zürich. Lies werd op toneel gehuldigd en Noske schreef over deze uitgvoering:

“Lies heeft in deze liederen getoond dat hij met zijn tijd is meegegaan. Niet alleen heeft hij de stemming der mooie gedichten juist en getrouw naar de beteekeneis der woorden gekarakteriseerd; ook de behandeling van het orkest is modern, uiterst doorzichtig en geraffineerd, steeds mooi van klank en belangrijk in thematisch en harmonisch opzicht”</dd> De buitenlandse pers: (Weekly Music Magazine Signale, Frankfurter Zeitung, The Kollner Tageblatt) ontvingen de uitvoering ook met enthousiasme. Later zou het Concertgebouw orkest deze stukken ook uitvoeren tijdens het Nederlands Muziekfestival in Amsterdam. Hetzelfde orkest voerde Lies’ uitgebreide symphonisch gedicht: “Na Zonsondergang aan Zee”, uit. Een stuk gebaseerd op het gedicht van Frederik van Eeden en Hans Christiaan Andersen zijn verhaal: Anneliese. De uitvoering vond plaats op “Het Nederlands Muziekfeest”in Amsterdam, maar had zijn premiere een maand eerder in de stad Gdansk in Polen.

Werkzaamheden in Zeeland

Karl Otto Lies

Afgezien van een concert in Dortmund, in 1914, waar sommige van zijn stukken werden uitgevoerd, leek het erop dat de interesse van zijn jaargenoten minder werd in de daarop volgende jaren. Het GOESSCHE MANNENKOOR, was al in 1911 gestopt maar Lies ging tot 1920 door met het geven van de normale concerten met de VLISSINGSE GEMENGDE ZANGVERENIGING. Zo ook tot 1945 met het uitvoeren van concerten en het geven van openbare lessen met het TOONKUNST KOOR. Bovendien werd hij in 1917, directeur van de TOONKUNST muziekschool van Bergen op Zoom. Zelfs als in de daarop volgende jaren veel meer (inter)nationale aandacht nodig was geweest, het werken met de koren bood hem de mogelijkheid om, naast de bekende stukken, ook zijn eigen stukken zoals Meergedichte en de ballade Vineta uit te voeren.

Invloed

Er mag worden vastgesteld dat Karl Otto Lies zeker talent had en dat hij een harde werker was in alles waar hij aan begon. De vraag waarom hij niet de aandacht en de erkenning heeft gekregen die hij had verdiend, zal waarschijnlijk nooit volledig beantwoord kunnen worden. Waarschijnlijk was dit het gevolg van, aan de ene kant, zijn ongunstige karaktereigenschappen zoals zijn bescheidenheid en zijn perfectionisme wat leidde tot soms grote composities, maar aan de andere kant kan de reden ook liggen in het feit dat sommige mensen zoals Cleuver jaloers op hem waren. Maar, zoals recensenten als Wouter Paap ook opmerkte, zijn stijl was altijd herkenbaar. Lies vond inspiratie voor zijn muziek in romantiek, natuur en in literatuur. Specifiek, zijn vijfde symphony: “Stemmen uit de natuur” waar hij onder anderen ook een beeld van het maanlicht over de rivier de Schelde schildert, laat zien hoe hij werd beïnvloedt door de natuur van Zeeland Een voorbeeld van het gebruiken van literatuur is zijn ballade Lenore, die is gebaseerd op een gedicht van de Duitse schrijver Gottfried August Bürger, verschillende zangstukken zijn gebaseerd op de sprookjes van de Deense schrijver Hans Christiaan Andersen. Lies zag de Zeeuwse componist Gerard von Brucken Fock, de Hongaarse Zoltán Kodàly en de Engelse componist Grederick Delius als zijn voorbeelden.

Werken

Bladmuziek van Otto Lies, collectie Zeeuwse Bibliotheek

Bladmuziek

(In de Zeeuwse Bibliotheek, Middelburg.) Uitgegeven (door A.A. Noske)

  • Opus 2. 4 Charakterstücke für Pianoforte (1896)
  • Opus 7. Requiem Missa brevis pro defunctis (1896)
  • Opus 11 (i.e. opus 1). Grande Polonaise pour piano (1897)
  • Opus. 13. In Einsamen Stunden, 6 intime Stücke für Pianoforte: 1. Tröstung 2. Leidvoll und freudvoll 3. Zuversicht 4. Verlassen 5. Intermezzo (uit op. 12) 6. Trost und Friede (ca. 1898)
  • Albumblatt für Pianoforte (1898)
  • 2 Liebeswalzer (1898)
  • Opus 14. Trauermarsch aus der Sonate für Violine und Pianoforte (1899)
  • Opus 20. 5 ernste Klavierstücke: 1: Langsam, jedoch nicht zu sehr ; 2: Mit zartestem Ausdruck ; 3: Sehr gemessen ; 4: Zögernd, nicht zu langsam ; 5: Poco agitato (1899)
  • Opus 21. Sonata quasi una Phantasia (1902)
  • Opus 22. Skizzen, 4 Klavierstücke (1901)
  • Opus 24. Lenore, Ballade von G.A. Bürger für Soli, gem. Chor und Orchester (ca. 1910)

Ongepubliceerd

  • Manuscript van de Oratorio Christus (ca. 1900)
  • Vorspiel [Introduction], Abendmahlscene [Last Supper], Christus auf Gethsemane [Christ at Gethsemane], Jesus vor dem Hohenpriester [Jesus before the high priest], Christus vor Pilatus [Jesus in front of Pilate], Kreuzigung [Crucifixion]

Nederlands Muziekinstituut/ de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Uitgegeven (door: A.A. Noske)

  • Opus 7. Requiem Missa brevis pro defunctis (1896)
  • Opus 8. 6 Stücke : für Pianoforte (1896)
  • Opus 9. 4 Charakterstücke : für Pianoforte (1896)
  • Opus 11 (i.e. opus 1). Grande Polonaise pour piano (1897)
  • Opus. 13. In Einsamen Stunden, 6 intime Stücke für Pianoforte: 1. Tröstung 2. Leidvoll und freudvoll 3. Zuversicht 4. Verlassen 5. Intermezzo (uit op. 12) 6. Trost und Friede (ca. 1898)
  • 2 Liebeswalzer, nr. 1 und 2 (1898)
  • "Deutsche Tänze" : eine Walzerrapsodie : für Pianoforte (1898)
  • Albumblatt für Pianoforte (1898)
  • Opus 14. Werke | Sonate für Violine und Pianoforte (1899)
  • Opus 15: Lieder und Balladen : für eine mittlere Singstimme mit Begleitung des Pianofort: Ein geistliches Abendlied, Der Fremde, Käferlied, Zwei Könige, Nach und nach, Nun hab' ich alle Seligkeit erloos (1898)
  • Opus 16: Mädchenlieder für eine mittlere Singstimme mit Pianofortebegleitung: 1. In meinem Garten 2. Wohl waren es Tage der Sonne 3. Gute Nacht mein Herz (1898)
  • Opus 20. 5 ernste Klavierstücke: 1: Langsam, jedoch nicht zu sehr ; 2: Mit zartestem Ausdruck ; 3: Sehr gemessen ; 4: Zögernd, nicht zu langsam ; 5: Poco agitato (1899)
  • Opus 21. Sonata quasi una Phantasia (1902)
  • Opus 22. Skizzen, 4 Klavierstücke (1901)
  • Opus 24. Lenore, Ballade für Soli, gem. Chor und Orchester, piano score from the composer (1905)
  • Opus 24. Lenore, Ballade für Soli, gem. Chor und Orchester (ca. 1910)

Andere publicaties

  • Liebeswalzer, nr.2 – uitgegeven als Musik-Beilage zur neuen Musik-Zeitung (Muziek aanvulling voor Nieuwe Muziek) in Stuttgart, Leipzig in 1898

Ongepubliceerd:

  • Trio in Es voor Piano, Viool en Cello: opus 6: hieruit: Andante religioso, naar woorden uit de heilige Schrift (Manuscript, Copy, composed in 189?)
  • Lieder 1. Elfenkind / 2. Melodie / 3. Liebe Worte / (1909)
  • In Reading Goal/(In memoriam Oscar Wilde) voor groot orkest met obligate Harppartij en declamatie (en / klein koor, ad libitum) (1931 – nieuwe versie 1935, laatste versie 1950)
  • Paraphrase/danse macabre en (quasi una Passacaglia) voor groot orkest: Der Tod und das Mädchen, Der Fremde (1935)
  • De Imitatione Christi homas a Kempis / Liber III / Caput XIV (1935, herzien in 1950)

Verloren werken (?)

  • De nieuwe kleren van de Keizer
  • De zondagsjager
  • De Poppenkastspeler
  • Fifth symphony Stemmen uit de Natuur (Voices from Nature). (1. De peillooze heide (The mysterious heathland), 2. De Heuvelen en het Woud (The Hills and the Forest), 3. Maneschijn op de Scheldemond (Moonlight on the Scheldt).)
  • Des Meeres und der Liebe Wellen - Hero en Leander [The Waves of the Sea and Love – Hero and Leander] (1948)
  • Cantata for children choir: Rond Epiphanias
  • Cantata: Haec est praeclarum
  • Symphonic poem “Na Zonsondergang aan Zee”
  • Dem Andenken Lenaus, ein verfehltes Künstlerleben

Auteur

Nora Görne (UCR), 2012 (Nederlandse vertaling: Marlin Wagtmans (2012))

Literatuur