Gorzen

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Gorzen
Grauwe Gors, bron: Zeynel Cebeci, Wikimedia

Gorzen (Emnerizidae)

Kleine vinkachtige zangvogels van open terreinen. Overwegend zaadeters, met korte dikke snavel. In Zeeland komen verschillende soorten gorzen voor:

De Grauwe Gors (Miliária calándra) is de grootste van de gorzen. Het is een wat plompe vogel, geheel bruin met donkere strepen. Vliegt met hangende poten. De zang is een hoog, rinkelend geluid. In Nederland broeden de laatste jaren slechts 400-800 paar grauwe gorzen en het blijkt dat de soort de laatste decennia in aantal is afgenomen. Een verheugende uitzondering is Zeeuws-Vlaanderen, waar de soort zich sinds het begin van de zestiger jaren sterk heeft uitgebreid. De laatste jaren hebben meer dan 150 paren gebroed in de uitgestrekte landbouwpolders. Sinds 1977 zijn er ook jaarlijks enkele zangposten op Zuid-Beveland. In de wintermaanden zijn groepjes van tientallen vogels te zien in Zeeuws-Vlaanderen, vooral in het Verdronken Land van Saaftinge. In de overige delen van Zeeland wordt de soort nauwelijks gezien.

De Geelgors (Emberiza citrinélla; Z.Vl.: geelvink, gele vink)

is geel met bruine rug en stuit, witte buitenste staartveren en heeft een kenmerkende hoge zang: `tsi-tsi-tsi-tsi-tsjèèh'. Tot in het midden van deze eeuw was de geelgors overal in Zeeland een veel voorkomende broedvogel. In de jaren 1966-'68 werd de broedpopulatie van Zeeland geschat op 60-90 paar, hetgeen een achteruitgan g betekent van 99%. Deze achteruitgang heeft zich sindsdien voortgezet en in 1977 broedden er nog slechts ongeveer 10 paar: enkele paren in Zeeuws-Vlaanderen en nog een enkel paar in de duinen van Schouwen en op Zuid-Bevelend. Mogelijke oorzaken voor de achteruitgang zijn o.a. de inundatie van Walcheren, de watersnoodramp, ruilverkavelingen, egalisaties en het gebruik van insecticiden en herbiciden. Behalve broedvogel is de geelgors in Zeeland ook doortrekker en wintergast in kleine aantallen.

De Ortolaan (E. hortulána)

is bruin met grijsgroene kop en borst, gele keel. Het vrouwtje is doffer van kleur. Van deze soort zijn in Zeeland slechts twee broedgevallen bekend: in 1949 en in 1956 op het Groot-Eiland in Oost Zeeuws-Vlaanderen. Verder is de ortolaan alleen doortrekker in klein aan tal in voor- en najaar.

Rietgors (E. schoeniclus; Z.VI.: rietmusse).

Het mannetje van de rietgors heeft in zomerkleed een zwarte kop en bef, een witte baardstreep en nek, bruine bovendelen, lichte onderdelen en witte buitenste staartpennen. Vrouwtje en juveniel zijn bruin gestreept. De zang is een krakend `twiek, twiek, twiek, tititik'. Rukt onophoudelijk met de staart. De rietgors is in Zeeland een algemene broedvogel van rietvelden en hoge schorren. In voor- en najaar trekken vrij grote aantallen door en in de wintermaanden zijn de aantallen gering.

De Sneeuwgors (Plectrophenax nivális)

Is broedvogel van o.a. Scandinavië en overwintert vrij veel langs de Nederlandse kusten. In winterkleed is hij lichtbruin gevlekt met opvallende witte vleugelvlekken en lichte onderdelen. De roep is een snel 'tirrirriep'. In Zeeland waar te nemen van september tot in april, meestal in groepen langs dijken en op schorren.

De IJsgors (Calcárius lappónicus)

verschilt in winterkleed van de rietgors door de gele snavel en de roodbruine nek. De voornaamste roep is een 'tikkend' Beluid. Het is een broedvogel van o.a. Scandinavië, die in Nederland en ook in Zeeland, als doortrekker en wintergast in klein aantal is te zien van september tot in april.

De Bruinkopgors (Emberiza bruniceps) is in Zeeland (en ook in Nederland) een zeldzame gast.

Auteur

-P.L. Meininger

Literatuur

Reynders, Geelgors. 217-230.