Goes (ter Goes, Gos, Gois, Goys, Gous, Bijnaam Ganzestad)

Uit Wiki ZB
Versie door Wim van Gorsel (overleg | bijdragen) op 29 mrt 2022 om 12:54 (De stad: kenmerken)
Ga naar: navigatie, zoeken
Goes (ter Goes, Gos, Gois, Goys, Gous, Bijnaam Ganzestad)
Luchtfoto van Goes. Foto: Deltaphot Luchtfotografie, 13-10-1983. Bron: ZB, Beeldbank Zeeland, rec.nr. 21784

De stad: kenmerken

Goes is een stad op Zuid-Beveland, centraal gelegen. De stad Goes telt 28.770 inwoners (2021) en de gemeente 38.998 inwoners (31 januari 2022, bron: CBS). Goes is tevens de hoofdplaats van de gelijknamige gemeente Goes. Goes is het economisch, cultureel en medisch centrum van Zuid-Beveland. Een belangrijke functie vervult de weekmarkt op dinsdag, die op de Grote Markt van 10.30 tot 17.00 uur gehouden wordt; het is hét grote trefpunt van de bewoners van de beide Bevelanden. De markten men kent er nog de Beestenmarkt en de Vlasmarkt zijn de eeuwen door een levensbron voor de stad geweest. Op agrarisch gebied is Goes het centrum voor geheel Zeeland. In Goes zetelt de Zeeuwse Landbouwmaatschappij, de Z.L.M., waarvan de tegenwoordige naam luidt: Zuidelijke Landbouwmaatschappij ter bevordering van landbouw, tuinbouw en veeteelt in Zeeland en Noord-Brabant. Aan de Zuidsingel van de stad bevindt zich het Landbouwcentrum Zeeland, een gebouw waarin alle diensten die iets met de landinrichting van Zeeland te doen hebben, zijn ondergebracht. In Goes zetelt ook het bestuur van het waterschap 'De Breede Watering van Zuid-Beveland'. In Goes en omgeving is betrekkelijk veel industriële bedrijvigheid, o.a. in metaal, hout, bouwmaterialen en natuurlijk ook op landbouwkundig gebied. Voor de handel is Goes zeer gunstig gelegen dichtbij het kruispunt van belangrijke verkeerswegen. Bovendien ligt de stad aan de spoorlijn Vlissingen-Middelburg-Roosendaal. Verder is er een haven die via een kanaal met schutsluis verbinding heeft met de Oosterschelde. In Goes is het Streekcentrum voor Zuid- en Noord-Beveland, een stichting van de gezamenlijke gemeenten op de Bevelanden. Silhouetbepalend voor de zich snel in alle richtingen uitbreidende stad, is de op 10 december 1957 in gebruik genomen T.V.-toren. Aan de zuidzijde is het stadsprofiel gewijzigd door de bouw van torenflats, waardoor het oude vertrouwde beeld van Goes, met zijn Mariakerk en karakteristieke `Kloetingse' watertoren danig is verstoord.

Wapen

Reeds in 1416 had Goes een zegel met het huidige wapen, dat in het bovenste deel het wapen van de graven van Holland en Zeeland uit het Beierse huis vertoont. Ongetwijfeld houdt dit verband met de verlening van het stadsrecht door graaf Willem VI in 1417. Het wapen bevat het geruite veld van Beieren, de zwarte leeuw van Henegouwen en de rode van Holland. Vóór die tijd werd het wapen der Van Borssele's gevoerd. De gans, die ook als wapen van Zuid-Beveland voorkomt, wordt dikwijls in verband gebracht met de oude naam Gosaha, die ganzenwater zou betekenen. In elk geval is de Goese Poel al vanouds een belangrijke overwinteringsplaats voor wilde ganzen. Bovendien kan men in de gans een 'sprekend embleem' zien (vgl. het Engelse goose=gans). Het wapen werd bij K.B. van 21 juli 1970 aan de nieuwe gemeente (na de herindeling) verleend.

Vlag

De karakteristieke rood-witte vlag van Goes vinden we voor het eerst op de zilveren begrafenisscheepjes van het schippersgilde in het Museum voor Zuiden Noord-Beveland (1647). Het aantal banen stond oorspronkelijk niet vast, maar bij Smallegange zijn het er dertien en zo is de vlag ook vastgesteld bij raadsbesluit van 13 mei 1970. De herkomst van de kleuren is onbekend en kan niet in verband gebracht worden met de wapenkleuren.

Varia

Ieder jaar wordt in Goes, de tweede volle week van augustus, kermis gehouden. Elke dinsdag is er markt, verder vindt men er jaarlijks een schapenen paardenmarkt. De dinsdag-marktdagen in november hebben een bijzondere betekenis: de eerste dinsdag in november is de zogenaamde `Blindeof Dominees-toondag' (op deze dag vergaderen alle dominees uit Zuid-Beveland in Goes; classis-vergadering); de laatste dinsdag in november is de 'Grote Toondag', met beestenmarkt en kermis; de overige dinsdagen in november zijn 'gewone' Toondagen. Gedurende november zijn in de bakkerswinkels de bekende `Toondag-koeien' te koop, koebeesten van speculaas waarop in suikergoed fraaie versieringen zijn gespoten met de voornaam van degene voor wie de lekkernij bestemd is. Vooral voor de toeristen worden er een braderie (derde week september), toeristischedagen en de Goese Kadefeesten georganiseerd.

Monumenten

De Grote of Maria Magdalenakerk die het silhouet van de stad beheerst, is een rijk versierde, laatgotische kruisbasiliek zonder toren. In 1423 werd zij voltooid; het dwarsschip kwam in de jaren 1505-1508 tot stand. Na een brand in 1618, veroorzaakt door een loodgieter, paste de met het herstel belaste architect, Marcus Antonius uit Antwerpen, nog laatgotische vormen toe. Onder leiding van P. van Beveren werd de kerk van 1968 tot 1972 gerestaureerd. Willem Diaken (William Deakens) uit Haarlem bouwde van 1641 tot 1643 het grote orgel; in 1711 werd dit versierd met de Turkse kap. Het orgel heeft in de loop van de tijd ingrijpende wijzigingen ondergaan. Recentelijk is het door de Deense orgelbouwer Marcussen gerestaureerd. Het oudste deel van het stadhuis, met belfort, aan de Grote Markt dateert uit de veertiende eeuw. In 1463 wordt er een aanzienlijk stuk bijgebouwd. Van 1771 tot 1775 wordt het verbouwd door Boudewijn Kramer en van een rococo gevel voorzien; op de balustrade is het wapen van Goes geplaatst tussen beelden van de Waarheid en de Gerechtigheid, vervaardigd door Hendrik van Diest. Het stucplafond in de raadzaal is van Guiseppe Soldati: een gesmeed ijzeren hek van Maxime Sumel; grisailles van M.J. Geraerts. In 1974 is de restauratie onder leiding van P. van Beveren gereed gekomen, waarbij het klokkenspel van de Grote Kerk in het belfort van het stadhuis is geplaatst. Aan de Turfkade staat een woonhuis met een laatgotische trapgevel uit 1533, verder zijn er nog tientallen woonhuizen met belangwekkende Renaissance- en Lodewijkgevels. Het slot Ostende werd in 1750 tot een tapperij ingericht. Thans staat op deze plaats een restaurant, waarvan alleen de kelders nog origineel zijn. De mooie doelengebouwen zijn afgebroken (Busseschieters in 1860) of verbouwd (Schuttershof in 1842; slot van de Voet- of Kruisboog uit 1613 in 1876). Eveneens werden in het midden van de 19e eeuw de vestingwerken geslecht en de zeven stadspoorten afgebroken; het betrof de 's Heer Hendrikskinderen of Westpoort (1845), de Nieuweof Hoofdpoort (1855), Bleekveldsepoort (1855), Koepoort (1855), Oostpoort (1856), Ganzeof Zuidpoort (1862) en de Donkere-, Sint Maartensof Kaaipoort. Een groot deel van de vroegere vestingwerken, de wallen, ravelijnen en grachten zijn nog duidelijk herkenbaar. De molen de Korenbloem (De Koornbloem) uit 1801 is een hoge ronde slanke stenen bovenkruier met schuin geschoorde stelling, type walmolen.

Geschiedenis

De naam Goes is mogelijk afgeleid van een kreek Curtagosum Korte Gos, welke in een oorkonde van 976 vermeld wordt. Het verband dat wordt gelegd tussen Goes en gusa gans komt in het wapen van de stad tot uiting. Door de stormvloed van 1134 werd de vroegste bebouwing van de plaats vernietigd. Het slot Ostende, de burcht van de Heren van Borssele, vormde sinds de 12e eeuw de kern van het tegenwoordige Goes. In 1300 liet Jan 11, graaf van Holland, Ostende bezetten door de heer van Reimersw aal; de goederen van de Van Borssele' s werden verbeurd verklaard. In 1315 gaf graaf Willem III het slot aan zijn broer Jan an Henegouwen. Omstreeks deze tijd begon Goes, dat toen al een belangrijk centrum van de graanhandel was, zich uit te breiden. Het belang van deze graanhandel blijkt wel uit de omstandigheid dat de Goese graanmaat van 37½ zak in het last en 32 stopen in de zak zeer oud is en ook elders op Zuid-Beveland werd gebruikt. Willem van Beveren verleende Goes in 1351 enige privileges. Hoewel Goes in een privilege uit 1405 een 'stad' genoemd werd, verkreeg het in 1417 van Jacoba van Beveren, die enige tijd op het slot Ostende vertoefde, de toestemming om versterkingen aan te leggen. Sindsdien nam Goes een plaats in onder de Zeeuwse steden. Volgens de plattegrond van Goes van van Deventer liep het tracé van deze versterkingen langs de Westwal, de Laurens van de Spieghelstraat, Oostwal, Smallegangebuurt en Opril. De noordelijke helft van de stad zou voorzien zijn van een stenen muur of weergang, waarin enige wachttorens en wachthuizen voorkwamen. Voorts was zij omgracht. Er waren vijf poorten, de West-, Koe- en Ganzepoort en twee poorten aan de haven. In 1444 kocht Goes ten zuidoosten van de stad 500 gemeten van de Ambachtsheerlijkheid Kloetinge waar een stadsuitbreiding (de `Voorstad') plaatsvond. De 16e eeuw werd een tijd van rampen. Er vonden verschillende overstromingenplaats. Zo werd in 1530 een deel van de Ganzepoort door overstroming verwoest. In 1554 woedde in de stad een grote brand die bij de zoutketen (langs de haven staande) begon en veel huizen in de as legde. Als gevolg van deze brand werd vanaf die tijd harde dakbedekking voorgeschreven. In de 80-jarige oorlog drukte het onderhoud van een Spaans garnizoen, aldaar gelegerd sinds 1569, zwaar op de stad en overig Zuid-Beveland; alle welvaart verdween. De gezagsgetrouwe stad was van strategisch belang als tussenpost voor het eveneens koningsgezind gebleven Middelburg. In 1572 sloegen de Geuzen, onder aanvoering van de gouverneur van Vlissingen, Tseraerts een beleg voor Goes. De stad werd bekwaam verdedigd door Isidoro Pacheci (gesneuveld in 1575). Na negen weken kwam Mondragon met zijn leger de stad ontzetten na een zeer stoutmoedige tocht te voet door het Kreekrak. De stad moest de schier ondragelijke last van de Spaanse troepen tot 1577 blijven dragen. De Spanjaarden hebben tijdens hun bezetting met de oude stad als basis de vestingwerken op primitieve wijze met aarden wallen omringd en deze omgeven door een natte gracht en contrescarpen. Aan de westzijde werden twee ravelijnen (de Groene Jager en de Grenadier) aangelegd die met de hoofdwal waren verbonden. Op 22 maart 1577 kwam de 'satisfactie' tot stand burgemeester Polderman speelde hierbij een belangrijke rol volgens welke Goes onder bepaalde voorwaarden overging tot de prins van Oranje. Eén van die voorwaarden, nl. dat de uitoefening van de r.k. eredienst bleef toegestaan, werd reeds in 1578 ongedaan gemaakt. De kerken werden geconfisqueerd en de goederen van de kloosters aan de armmeester geschonken. Aan de door de Spanjaarden aangelegde vestingwerken werden enige verbeteringen aangebracht. Aan de noordzijde werd een buitenwerk met drie bastions aangelegd, waarvan de oostelijke punt met de stadswal was verbonden. Ook de haven werd verdedigd door de Ooster- en Westerschans (gebastioneerde vierkanten) aan weerszijden van de toenmalige havenmond, die aan beide zijden van de haven door een linie van communicatie (de Groenedijk genaamd) met de stad waren verbonden. De stad kende toen de volgende poorten: de Nieuwe- of Hoofdpoort (bouw 1637), de West- of 's-Heer Hendrikskinderen poort, de Koepoort, de Ganze- Nieuwe- of Zuidpoort (vernieuwd in 1624), de Oostpoort bij de Water- of Slikpoort en de daarbij gelegen Donkere- of St.-Maartenspoort. Na de vrede van Munster zijn de vestingwerken in verval geraakt. Van 1644-1651 kwam een nieuwe haven tot stand, waarbij een deel van het ten noorden van Goes gelegen buitenwerk werd doorsneden. Na de bedijking van de Wilhelminapolder in 1809 werd de verbinding tussen de haven en de zee in 1820 verbeterd door een 5km lang kanaal naar het Sas van Goes; de sluis kwam op 18 augustus 1819 tot stand; op 21 november 1839 werd een vernieuwde schutsluis in gebruik genomen. Als handelsstad heeft Goes zich niet verder ontwikkeld, wel als streekcentrum.

Kerkelijke geschiedenis

Goes wordt in 1216 als parochie genoemd. Waarschijnlijk was het een afsplitsing van Kloetinge. De parochie behoorde aan het kapittel van St.-Pieter te Utrecht. De oudste kerk stond waarschijnlijk op het huidige evenemententerrein. Daar zijn althans de resten van een begraafplaats en een kapel gevonden. In de 14e eeuw is men begonnen met de bouw van de huidige Grote Kerk. Op 18 juni 1423 is de kerk door Matthias, wijbisschop van het bisdom Utrecht, gewijd aan Maria Magdalena en de Heilige Maagd. Aan de kerk was een vicarie ter ere van St.-Severus verbonden. In de kerk is op 12 maart 1442 een dienst der zeven getijden gesticht, die op alle zondagen en heilige dagen gezongen moest worden. Sindsdien heeft Goes zijn koorheren gekend als een vervanging of voorbereiding tot een kapittel. De zevengetijden diensten werden niet goed waargenomen, zodat Philips de Goede, toen hem dit ter ore kwam, aan de H.Geesten kerkmeesters, alsook aan alle hoofdmannen van de gilden schreef dat zij alleen de kapelaans die deze diensten hadden vervuld mochten betalen.

In Goes stonden drie kloosters. Het klooster van de Kruisheren, dat aan de Vlasmarkt-Beestenmarkt stond, werd in 1429 gesticht door Wolfert en Hendrik van Maalstede. Het klooster van St.-Agnes, gesticht in de eerste helft van de 15e eeuw, stond daar, waar later het gasthuis aan de Oostwal gekomen is. Tot welke orde dezen agnieten behoorden is niet bekend. Hun kerk aan de Vismarkt werd na de Reformatie gereformeerde kerk tot ze in de Franse tijd overging aan de rooms katholieken. Toen deze de kerk verlieten, is ze afgebroken. De zusters van het Zwarte zusterklooster, ook wel cellezusters genoemd, zijn waarschijnlijk augustijner servitinnen geweest. Ze hadden een verzorgende taak in Goes. Hun gebouwen zijn verbouwd tot weeshuis en tehuis voor oude mannen en vrouwen. Hun kerk werd later toegewezen aan de Waalse gemeente die er tot 1817 bijeen kwam. Buiten de Koepoort stond het melaatsenhuis, met een kapel gewijd aan St.-Lazarus. Later is het verplaatst naar het ravelijn, ten oosten van de oude haven. Nog later is het het pesthuis geworden.

In de voorstad had Goes een begijnhof met een kapel. Verder stonden er in de parochie Goes buiten de wallen nog kapellen gewijd aan Onze Lieve Vrouwe, St.-Jacob en St. Cunera. De reformatorische denkbeelden van de 16e eeuw vonden in Goes niet direct ingang. Van de doopsgezinden wordt het eerst iets vernomen. Een van hen, Jan Jansz. Grendel wordt in 1563 op de markt verbrand. Tot op heden zijn er doopsgezinden in Goes.

In het klooster van de kruisbroeders waren meerdere broeders reformatorisch gezind. Bij de Satisfactie in 1577 wist de magistraat te bedingen dat de r.k. godsdienst mocht worden gehandhaafd, maar volgens de religievrede van 1578 werd aan de gereformeerden meer toegestaan. Zij vroegen aan de magistraat, volgens de artikelen van de religievrede een plaats om samen te komen. Deze bood hen de kerk van het agnietenklooster aan maar zij wilden de kerk van de kruisheren. Toen men op het stadhuis op 30 september 1578 daarover vergaderde, vond in de grote kerk plotseling de beeldenstorm plaats, waartegen de predikant protesteerde. Dit is een nog niet verklaarde zaak. De gereformeerden waren nog niet veel in getal. In mei 1578 waren er in hun samenkomsten, waar Henricus Brandt voorging, niet meer dan 80 tot 90 aanwezig en toen op 14 april 1579 voor het eerst het Avondmaal werd gevierd, waren er slechts 21 of 22 deelnemers. We krijgen daaruit niet de indruk dat het calvinisme in Goes een belangrijke stroming was. Maar in ieder geval hebben de gereformeerden sinds 5 oktober, toen hier gepreekt werd door Joh. Gerobulus uit Vlissingen, deze kerk in gebruik genomen. Op 1 december daarna besluit de magistraat f 350,voor het predikantstractement toe te staan. Het einde van de katholieke eredienst in stad en land van Goes kan worden gesteld op 8 okt. 1578. De katholieke geestelijkheid kon kiezen tussen vertrek of zich laten uitkopen. Dit laatste hield in, dat zij met een staatspensioen kon blijven. Wat er met de Goese pastoor Bouwen Jansz. en zijn kapelaan Franken gebeurde, is onbekend. Of zij geestelijke diensten aan het volk bewezen hebben, is eveneens onbekend. Het was hun in ieder geval verboden. Een groot deel van de Goese bevolking en de stadsregering is lange tijd roomsgezind of op z’n minst niet-reformatorisch gebleven. Men hoopte op een overwinning van de troepen van de koning dan zou alles weer in orde komen, maar dat is nooit gebeurd. Op 3 mei 1614 stierf de vicaris Vosmeer. Hij werd in het najaar opgevolgd door Royenius. Dit zou een ommekeer brengen voor Zuid-Beveland. Rovenius benoemde onmiddellijk na de aanvaarding van zijn ambt tot pastoor voor stad en land van Goes Johan Trutius, 28 jaar oud. Daarmee was de permanente zielzorg in Goes een feit geworden. Op 1 april 1615 kwam hij naar Goes, voorzien van een officiële benoemingsbrief. Van die datum af ging er een roulatiesysteem in werking, waarbij 16 der voornaamste burgers om toerbeurt hun pastoor bij zich inhuis namen. Hij wisselde iedere week van adres, las 's nachts de H. Mis voor steeds verschillende bezoekers, die zo onopvallend mogelijk trachtten binnen te komen. Verder hield hij zich overdag schuil. Het duurde niet lang of Trutius moest de wijk nemen. Maar in 1616 werd hij opgevolgd door Joannes Griffinus (Grif fijn), een Brielenaar. Deze moest dit zwervend bestaan nog 17 jaar volhouden. In 1633 kreeg hij echter een permanente woongelegenheid bij Willemientje Peeters op de Sevenkote, waar hij met zijn zuster kon intrekken. Een jaar later konden zij gezamenlijk een woning kopen naast het Slot Ostende. In 1635 werd door de schilder Cornelis Willemsz Eversdijk in het huis daarnaast de zolder op zijn kosten omgebouwd tot een O-L. Heer op-Solder-kerk. Het verblijf in de burgerhuizen was hiermee beëindigd en langzamerhand werden alle panden op de voorhof van het slot Ostende opgekocht door katholieken om ze vrij te houden voor diensten in deze kerk. Pastoor Griffinus had inmiddels een verblijfsvergunning binnen de stad gekregen maar officieel gold nog steeds het verbod om de eredienst uit te oefenen. Met dit laatste is steeds de hand gelicht en deze pastoor onderging dan ook regelmatig de vernedering van een gerechtelijke inval tijdens de misviering, waarbij zware boeten werden opgelegd. In 1620 sloot de gemeenschap echter een contract met de justitieambtenaren, waarbij deze zich verbonden om tegen betaling van twee ponden en 2 schellingen per jaar de pastoor te waarschuwen, als er een storing op handen was. Dit bedrag werd in 1674 verdubbeld en in 1691 verhoogd tot 6ponden en 4 schellingen. In 1694 werd de Leidenaar Joannes van de Velde pastoor. Deze was de eerste, die openbaar en overdag door de parochie ging, hetgeen hem dikwijls moeilijkheden bezorgde. Daar de zolderkerk te klein was, besloot deze het pand naast de pastorie, waar de landspastoor altijd woonde, in stilte als kerk in te richten, maar de burgemeesters kwamen poolshoogte nemen en bevonden, dat in gestage nachtelijke arbeid achter de gevel alle binnenmuren gesloopt waren. Toen moest op hun bevel een muur dwars door de kerk gebouwd worden. De eredienst werd toen voor enige tijd verboden, maar na verloop van tijd mochten de katholieken weer hun gang gaan op de zolder van het huis van Eversdijk, waar de baljuw de eerste maanden telkens de dienst stoorde. In 1699 stierf Joannes van de Velde. De nieuwe stadspastoor Simon Charliers was een handig en bekwaam man. Toen er na de dood van Willem IV grote vreugde en feest was in Goes wegens de terugkeer van burgemeester Adolf Westerdijk en zijn vrienden, zag Charliers zijn kans om 's nachts de muur in de kerk af te breken. Door klopjes werd het puin naar de stadswal gebracht. De zondag daarop droeg hij de mis op in de kerk zonder lastig gevallen te worden. De kerk, gelijkend op O-L. Heer-op-Solder in Amsterdam, heeft 113 jaar dienst g edaan (n.l. tot 1815). Het altaar was op de eerste etage. In 1815 werd met de bouw van een nieuwe kerk een begin gemaakt. Dit was een van de eerste waterstaatskerken, zo niet de eerste in ons land. Ze werd gebouwd op de plaats van de tegenwoordige oude r.k. pastorie naast het slot Ostende. Koning Willem I schonk een toelage van f 4000,-. Uit dankbaarheid kwam boven de ingang het tijdvers met het jaarcijfer 1815: `Guilhelmo regnante et hoste devicto erigi coepi' (Men begon mij te bouwen onder de regering van Willem en na de overwinning op de vijand). Van 1897 tot 1921 was Jacobus Baede pastoor en deken. Hij bouwde de tegenwoordige kerk volgens de plannen van Margry en Snickers, hoofdzakelijk in eenvoudige neo Gotische stijl met romaanse en moderne stijlfiguren. Na het besluit van de magistraat, op 1 december 1578, om een predikantstractement toe te staan begon Timmanus van Oosterzee als eerste predikant zijn ambtswerk. In 1580 kreeg hij een collega naast zich. In Goes zijn o.a. predikant geweest Philips en Pieter Lansbergen, vader en zoon. De eerste was, behalve theoloog, ook bekend als natuurkundige. De zoon was, behalve predikant ook geneesheer, wat hem was verboden. Beiden bemoeiden zich nog al met deplaatselijke politiek. Een heel conflict met de magistraat was het gevolg. In 1613 zijn beiden door de Coetus uit hun ambt ontzet. In de patriottentijd kwam er nog al verdeeldheid in de gemeente, mede door de predikanten Dirk Kaas en Ysbrand van Hamelsveld. De laatste nam in 1779 ontslag, nadat hij twee jaar in Goes had gestaan. Vanaf 1836 is er in Goes een gemeente van de Afscheiding, waar H.J. Budding de eerste predikant werd in 1838 en van hieruit door heel Zeeland reisde. In deze gemeente ontstond reeds spoedig een splitsing. Sinds 1892 was zij Gereformeerde kerk. Een Gereformeerde Gemeente is hier sinds 1907 terwijl daarvan in 1953 werd afgescheiden een Gereformeerde Gemeente in Nederland.

Een Israëlitische gemeente heeft in Goes bestaan van 1844 tot 1911. Het Leger des Heils vestigde zich hier in 1892. De Zevendedags Adventisten en de Volle Evangelie Gemeente hebben hier samenkomsten. Een aparte plaats heeft in Goes ingenomen de Vrije Evangelische Gemeente. In 1852 was ds. Budding weer terug bij zijn vrije gemeente te Goes, die later de Vrije Evangelische gemeente is geworden en hem door alles heen trouw bleef, ook toen er in de prediking van Budding na 1860 een ander accent kwam. Deze gemeente heeft een activiteit ontplooid die haar invloed vooral in Zuid-Beveland maar ook in de rest van Zeeland heeft gehad.

Zie kleurenplaat XXXI.

Auteur

Borghouts, Hulsbergen, Noorderwier, I. Vogel

Literatuur

  • Bachiene, Vaderlandsche geografie, 830.
  • J .H. Kluiver, Historische orgels, 1972/3, 45-75.
  • Zelandia Illustrata II, 20.
  • S. Muller Fz, De indeeling van het bisdom.
  • Grijpink, Register op de parochiën.
  • Schöngen, Monasticon Batavum.
  • Post, Kerkgeschiedenis.
  • Post, Kerkelijke verhoudingen.
  • Kok, Zeeuwse patrocinia.
  • Van Empel en Pieters, Zeeland door de eeuwen heen.
  • Van Heussen en van Rijn, Kerkelijke historie.
  • W. te Water. Kort verhaal.
  • Van der Baan, Zaak Ph. en P. Lansbergen.
  • Jongkees, Staat en kerk.
  • Wessels, God ons een schild.
  • C. Dekker, Zuid-Beveland.

Zie verder: bibliografie, topografische ingang.

Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984

Bekijk de originele tekst uit de Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984