Bond voor staatspensionering

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Bond voor Staatspensionering, Staatspensionering, de Bond voor

De Bond voor Staatspensionering werd in 1900 te Arnhem gesticht als niet-partijgebonden pressiegroep die het algemeen ouderdomspensioen, bekostigd uit rijksmiddelen, ingevoerd wilde zien. Aanvankelijk wilde zij dit invoeren voor Nederlanders van 60 jaar en ouder, mede als ‘correctief voor te weinig ontvangen loon voor geleverden arbeid (en) voor onrechtvaardige verdeeling van geproduceerde rijkdom’. De Bond lijkt dus in een socialistisch, althans sterk maatschappijkritisch vaarwater te hebben gezeten. Vanaf ca. 1909 werden deze geluiden minder gehoord en neigde men naar een hogere pensioenleeftijd, bijvoorbeeld 70 jaar, voor Nederlanders die geen andere inkomsten hadden. Daarmee zouden de kosten flink verminderen. Het progressievere deel van de liberalen omarmde vervolgens de Bond, die ook de steun genoot van het Algemeen Nederlands Werkliedenverbond (ANW).

Advertentie om lid te worden van de Bond voor Staatspensionering in het Noord-Bevelands Nieuws- en Advertentieblad van 25 april 1936, bron: Krantenbank Zeeland

Afdelingen en leden

In 1901 telde de Bond voor Staatspensionering 20 afdelingen en 1.700 leden, begin 1909 237 afdelingen en 23.744 leden, in 1911 400 afdelingen en 44.800 leden. In dat laatste jaar waren daarnaast nog ruim honderd bonden en verenigingen bij de Bond aangesloten, zoals kiesverenigingen, kerkelijke gemeenten, departementen van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, werkliedenverenigingen (onderlinge verzekeringen), zangverenigingen en afdelingen van de Volksbond. Tezamen hadden die ook nog eens zo’n 32.000 leden. In 1912 waren er 430 afdelingen met 47.750 leden, plus nog 112 aangesloten organisaties met zo’n 40.000 leden, in 1914 460 afdelingen met 55.300 leden – het aantal aangesloten lichamen was hetzelfde als in 1912. De Bond had een bondslied op de melodie van het Wilhelmus (dat toen nog geen volkslied was). De arbeidersbevolking van Zuid-Nederland was in 1905 nog weinig vertegenwoordigd in de Bond.

Zeeland

Zeeland maakte eind 1902 kennis met de Bond toen een hoofdbestuurslid op uitnodiging van de afdeling Vlissingen van de Nationale Bond van Handels- en Kantoorbedienden een lezing gaf. Er waren echter amper arbeiders aanwezig. In 1906 en 1907 ontstonden afdelingen, met 60 respectievelijk 70 leden, in Sas van Gent en IJzendijke. Te Sas van Gent werd het bestuur gevormd door een schoolhoofd, een middenstander en enige kantoormensen, terwijl het voorlopig bestuur te IJzendijke bestond uit de burgemeester, de dominee en de PTT-directeur. In of kort voor 1910 ontstonden nog afdelingen in Goes en Yerseke. Later volgden de landbouwgemeenten ’s Heer Arendskerke en Wolphaartsdijk. Ook Wissenkerke op Noord-Beveland had een actieve afdeling.

Schouwen-Duiveland

Op het sterk liberaal georiënteerde eiland Schouwen-Duiveland werd de Bond voor Staatspensionering echter in de eerste helft van de jaren 1910 een belangrijke semi-politieke beweging. Net als acht andere regio’s in Nederland had Schouwen-Duiveland een Federatie, een regionale afdeling van de Bond die manifestaties organiseerde zoals een optocht ‘met muziek en banieren’ door Zierikzee op tweede pinksterdag 1910, met medewerking van muziekgezelschappen uit Renesse, Nieuwerkerk en Oosterland. In de optocht liepen tien plaatselijke afdelingen mee. Dat najaar telde de Federatie Schouwen-Duiveland van de Bond 1.262 leden en vijftien afdelingen. Later dat jaar werden nog twee afdelingen opgericht. Alleen in het voornamelijk gereformeerde Elkerzee en Duivendijke was geen afdeling. Ouwerkerk en Dreischor hadden de meeste leden per inwoner.

Bijeenkomsten

De Bond hield zijn leden warm en probeerde nieuwe leden te werven door middel van avonden met toneel of met sprekers over pensioenstelsels – uiteraard mét kritische beschouwingen over de concurrerende plannen van ARP-minister A.S. Talma (1909-1913) voor verplichte verzekering van arbeiders tegen de geldelijke gevolgen van de ouderdom. De sprekers waren figuren uit de landelijke Bond, maar ook liberale politici. Dat laatste werd door de socialisten niet erg gewaardeerd, maar zij vormden een minderheid in de Bond. Waarschijnlijk waren de meeste leden sympathisanten van het liberalisme, terwijl er ook rooms-katholieken en (enkele) antirevolutionairen onder waren.

Bestuursleden op Schouwen-Duiveland

In het bestuur van de Federatie Schouwen-Duiveland zaten in elk geval vogels van diverse pluimage. De voorzitter, A. Fränkel uit Zierikzee, was bestuurslid van de regionale liberale kiesvereniging, terwijl de secretaris, landbouwer M.K. de Ronde uit Sirjansland, uitdrukkelijk als partijloos beschouwd wilde worden. Ook SDAP-voorman Van der Doe uit Dreischor maakte deel uit van het federatiebestuur, naast notabelen als mr. H. Polvliet, advocaat te Zierikzee, notaris W.F. del Campo uit Renesse en een Dr. Groenman. Bestuurslid Van ’t Hoff was waarschijnlijk afkomstig uit Oosterland. Fränkel en Groenman bedankten in 1914 als bestuurslid. Voorzitter werd onderwijzer G.J. Boot uit Brouwershaven, nieuwe bestuursleden waren de koopman G. Verseput uit Renesse, wagenmaker J.J. de Vos uit Oosterland en arbeiderszoon J. Fokker uit Burgh, die fortuin gemaakt had in Zuid-Afrika. Verseput stelde zich in 1914 verkiesbaar als onafhankelijk kandidaat voor de raad in zijn woonplaats. Polvliet, Van der Doe en De Ronde zaten nog in het bestuur, waarin nu bovendien één afgevaardigde van elke afdeling zitting had.

Wrijving in het Brouwershavense afdelingsbestuur

In de verkiezingsstrijd van 1913 kwamen de spanningen tussen de socialistische minderheid en de liberale meerderheid in de Schouwen-Duivelandse Bond voor Staatspensionering aan het licht. Toen de bestuursleden van de afdeling Brouwershaven om diverse redenen niet kwamen opdagen op de meeting waar Kamerlid Patijn sprak, werd dat door anderen uitgelegd als protest tegen de liberale dominantie in de Federatie. Kort daarop werden in het Brouwershavense afdelingsbestuur twee SDAP-ers gekozen. Dat kwam mede doordat er weinig liberalen op de algemene vergadering ter plaatse waren afgekomen – het ijverige bestuur had veel arbeiders en middenstanders lid gemaakt. De liberale Zierikzeesche Nieuwsbode vond de verkiezing ‘socialistische partijdrijverij’– de overige nieuwe bestuursleden zouden immers ook SDAP-sympathisant zijn. Uit protest tegen deze voorstelling van zaken trad het hele afdelingsbestuur af zonder zich herkiesbaar te stellen. In het daarna gekozen bestuur te Brouwerhaven zaten voornamelijk middenstanders en één arbeider. Later kwamen er weer enkele arbeiders bij in het bestuur.

Aanvaarding Talma’s wet

De aanvaarding van Talma’s Invaliditeits- en Ouderdomswet met verplichte verzekering als principe in plaats van staatspensionering, betekende een grote teleurstelling voor de Bond voor Staatspensionering, maar geen koerswijziging. Toen aan het eind van 1913 artikel 369 van die wet in werking trad – de eerder dat jaar aangetreden liberale regering bereidde een alternatieve pensioenwet voor en hield de inwerkingtreding van de rest van Talma’s wet tegen – waarbij loontrekkenden van 70 jaar en ouder voortaan twee gulden pensioen per week kregen, vierden de afdelingen dat wel. De afdeling Brouwershaven constateerde na verloop van tijd dat de wet, hoewel erg ‘onbillijk’, toch ‘een zegen en een grote steun is voor de ouden van dagen.’

Terugloop leden na uitbreek Eerste Wereldoorlog

Na het uitbreken van de Wereldoorlog verflauwde de activiteit van de Bond voor Staatspensionering op Schouwen-Duiveland. Pas in de late winter van 1915 vergaderden er weer afdelingen. Sommige met veel belangstellenden, zoals te Ouwerkerk, elders werd geconstateerd dat ‘in den laatsten tijd hier en daar kentekenen waren waar te nemen, dat de grootsche beweging voor Staatspensionneering aan het verflauwen was.’ Dat kwam door ‘den valschen waan’ dat het verlangde al verkregen was (dus door artikel 369) én door de oorlog. In december 1915 volgde een tournee met lezingen over heel het eiland – het aantal leden was ‘wel wat gedaald’ maar er waren nog zestien afdelingen. Landelijk bleef het ledental van de Bond op peil: er waren toen nog 439 afdelingen met 52.200 leden. Gedurende de tweede helft van de Wereldoorlog verzwakte de activiteit van de Bond voor Staatspensionering definitief. Andere zaken hadden de aandacht: brandstof- en levensmiddelenprijzen, de distributie en het oprichten van nieuwe kiesverenigingen na de aanvaarding van het algemeen mannenkiesrecht. Even was er sprake van dat de Bond zelf ook aan de politiek zou gaan deelnemen, maar dat veroorzaakte onenigheid en ging niet door. In de loop van 1918 moesten de afdelingen die nog vergaderden – men stuurde nog wel afgevaardigden naar landelijke bijeenkomsten – dat doen met weinig leden. De afdeling Dreischor, ooit 230 leden sterk, vergaderde op den duur met alleen het bestuur en nog drie man. Het ledental was teruggelopen tot 100.

De Bevelanden

In overig Zeeland, waar de Bond nooit sterk was, waren nog maar enkele actieve afdelingen, zoals Wissenkerke en Wolphaartsdijk – de laatste had in de zomer van 1914 een openluchtmeeting georganiseerd op Noord-Beveland. In 1918 waren er verder nog afdelingen te Wilhelminadorp en Wemeldinge. Na afloop van de oorlog bleek de afdeling van Wolphaartsdijk nog gegroeid tot 160 leden, terwijl die van Wissenkerke in 1920 nog een ‘stampvolle zaal’ en 30 nieuwe leden trok met een zang- en toneelavond. In dat jaar was de uitkering voor 65-jarigen door middel van verplichte verzekering echter al in werking getreden – als onderdeel van de in 1919 definitief aangenomen Invaliditeitswet. Daarmee verviel het bestaansrecht van de Bond voor Staatspensionering, die zich nu alleen nog richtte op de tekorten van deze regeling zoals het ontbreken van een uitkering aan niet-loontrekkenden. In februari 1921 meldde de Goesche Courant dan ook het voornemen om de afdeling Wolphaartsdijk van de Bond op te heffen ‘wegens gebrek aan belangstelling’. De afdeling Yerseke hield nog een ‘geslaagde propaganda-avond’ met voordrachten en zang – maar kwam het publiek op de boodschap af of wilde het een avondje uit?

Einde van de bond door komst van de AOW

Alleen aan de vooravond van de Statenverkiezingen van 1923 was de Schouwen-Duivelandse Bond voor Staatspensionering nog politiek actief. Zij sprak in een strooibiljet haar twijfel uit over de bereidheid van de kandidaten van de Vrijheidsbond, de nog jonge fusiepartij van conservatieven en de middengroep onder de liberalen, om premievrij staatspensioen te steunen. In een advertentie lieten de Schouwen-Duivelandse kandidaten echter weten daar volledig achter te staan. Politieke activiteit werd sindsdien alleen nog van het landelijk hoofdbestuur gemeld, dat nog tot in de jaren veertig bestaan moet hebben. In 1926 telde de Bond nog 46.763 leden. Op Schouwen-Duiveland bestonden er in de jaren twintig in elk geval afdelingen in Ellemeet, Serooskerke en Renesse – de laatstgenoemde hield ook in de jaren dertig nog jaarlijkse propaganda-avonden. In West Zeeuws-Vlaanderen, een regio met een sterk liberale inslag en sinds de jaren twintig en dertig ook een bloeiend socialisme, was nog een Federatie actief en waren er tot rond 1940 plaatselijke afdelingen. Afdelingen zoals die te Ouwerkerk en Groede organiseerden voor de plaatselijke bejaarden jaarlijks een rijtoer met behulp van de autobezitters ter plaatse. De afdeling Bruinisse meldde zo’n rijtoer nog in de zomer van 1947. Met de invoering van de AOW door het kabinet-Drees verviel in diezelfde tijd de noodzaak tot het bestaan van een Bond voor Staatspensionering definitief.

AUTEUR

-Jan Zwemer, 2012

LITERATUUR

-‘De Bond voor Staatspensionering op Schouwen-Duiveland’, in: Stad en Lande. Historische bijdragen en mededelingen van de Vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duiveland 47/nr. 127 (april 2010) 3-6.