Basterdwederik

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken


BASTERDWEDERIK (Epilóbium)

Plantengeslacht met in Nederland een achttal soorten, die vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Zij variëren in hoogte van enkele tientallen centimeters tot ca. 1,5 m en hebben vrij smalle langwerpige al dan niet gesteelde bladeren. De bloemen zijn meestal rose of purperkleurig en geven een langwepige openspringende vrucht met zaadjes met een lang vruchtpluis. In Zeeland komt van dit geslacht het harig wilgenroosje (E. hirstitum) het meest voor. Deze soort heeft vrij grote bloemen en is sterk behaard. De even eens behaarde kleinbloemige basterdwederik (E.pannfiórum) is iets minder algemeen. Beide soorten groeien op vochtige voedselrijke niet te zilte grond, bijv. langs kreekresten en slootkanten. Onbehaarde regelmatig in Zeeland voorkomende soorten van het geslacht Epilobium zijn: moerasbasterdwederik (E.paldstre), beklierde basterdwederik (E.adenocáulon), donkergroene basterdwederik (E. tetragórmno en berg basterdwederik (E. montánum). Deze soorten vinden we vooral op enigszins gestoorde, wat vochtige, voedselen kalkrijke grond. Met name in de pioniersbegroeiingen op de drooggevallen delen van het Veerse Meer en de Grevelingen spelen zij een belangrijke rol. Men vindt ze ook vaak in enigszins beschaduwde tuinen. Verwant aan deze soorten is het gewoon wilgenroosje (Chamaenérion angustifflium). Dit heeft meer verspreide bladen eneen langwerpige pluimvormige paarse bloeiwijze. Men vindt het vooral op gestoorde voedselrijke zandgrond in de duinen en op zandige spooren binnendij ken (bijv. in Zuid-Beveland). Deze in sommige delen van Nederland algemene plant ontbreekt in grote delen van Zeeland.

Auteur

-K.F. Vaas, herschreven: A.M.M. van Haperen