Jean (Johan) Wal(le)ran(d) Sandra

Uit Wiki ZB
Ga naar: navigatie, zoeken
Jean (Johan) Wal(le)ran(d) Sandra
Sandraportretkleur.jpg
Portret van J.W. Sandra door Arnoldus Verbuys, ca. 1691, foto: Ivo Wennekes, stadhuis Middelburg, collectie KZGW
Geboren 1661 Middelburg
Overleden 29 juli 1712 Middelburg
Beroep koopman, reder, kunstverzamelaar, procureur, politicus
VIAF J.W. Sandra

Jean Walleran Sandra was eind 17de, begin 18de eeuw één van de invloedrijkste Middelburgers. Opgeklomen als koopman binnen het lakengilde stortte hij zich als medefirmant van Buteux & Sandra in andere luxestoffen als zijde en later ook brandewijn en wijn. Na aanvankelijk procureur in prijszaken geweest te zijn werd Sandra alsnog reder in de kaapvaart en smokkelhandel, investeerder in de Directie van de Levantse Handel en ondernemer in de buskruitindustrie. Daarnaast startte hij na 1704 een politieke carrière, die hem uiteindelijk het burgemeesterschap opleverde. Sandra bezat een groot huis aan de Balans, het buitenverblijf Niet altijd winter en een aanzienlijke schilderijenverzameling.

Familie

Jean Walleran Sandra (1661-1712) was de broer van Jacoba (1655-1700), Anna (1656) en Marguerite (1659-1713), allen kinderen van Jean Sandra (1625-1672) en Jacoba Walleran (1649-1692). Jean Sandra was op zijn beurt de zoon van Jaspar Sandra en Louise Segard. Jaspar werd in 1592 in Tourcoing geboren, maar week tijdens het Twaalfjarige Bestand (1609-1621) met zijn vader Jean Sandra en zijn moeder Marguerite du Forest uit naar Middelburg. In 1618 deed het gezin daar belijdenis.[1]

Portret van J.W. Sandra door Arnoldus Verbuys, ca. 1691, foto: Ivo Wennekes, stadhuis Middelburg, collectie KZGW
Portret van Anna Catharina Stipel door Arnoldus Verbuys, ca. 1691, foto: Ivo Wennekes, stadhuis Middelburg, collectie KZGW

Jean Walleran Sandra had geen gelukkig huwelijksleven. Tot viermaal toe werd hij weduwnaar en hertrouwde. Zijn eerste huwelijk sloot hij in 1683 met Maria Magdalena, de dochter van zijn zakenpartner Pieter Buteux en Anna Everaerts. Reeds drie of vier jaar later overleed zij. De familierelatie was echter al eerder ingezet. Na het overlijden van zijn vader, Jean Sandra, was diens vrouw, Jacoba Walleran, in 1676 met Pierre Buteux hertrouwd. Na zijn eerste huwelijk trouwde Jean-zoon achtereenvolgens met Josina Smit (1687), Anna Catharina Stipel (1688), Sara van Hoorn (4 augustus 1698) en Susanna Radermacher (1712). Uit het huwelijk met Stipel werd een dochter geboren, Jacoba Maria (1693-1723), en bij zijn vierde vrouw, Sara, kreeg hij eveneens een dochter, Sara Wilhelmina (1700-1744).[2] Na de dood van Sara van Hoorn huwde hij op 15 juli 1712 voor de vijfde en laatste maal, en wel met de weduwe van Willem Thibaut, Susanna Radermacher. Veertien dagen na de bruiloft, op 29 juli, overleed Sandra.[3]

Politiek

Sandra’s zakenpartner Pieter Buteux sr. was na de woelingen in het roerige jaar 1672 toegetreden tot het kiescollege van Middelburg. Sandra, noch zijn zakenpartners zijn te vinden onder de namen op het ‘adres van 17’ of het ‘adres van 94’ Toch zou Sandra, die in 1702 in de raad was gekomen, na 1704 politiek kleur bekennen.[4] Hij hoorde tot de groep regenten die gerekend werden tot de homines novi, zij die tegen het regime van vóór 1702 waren gekant, en behoorde tot de aanhang van Fannius. Het oude, stadhouder Willem III steunende college was door en door corrupt, iets waarover Jean Walleran Sandra zich onverbloemd uitliet.In 1702 plaatste het kiescollege Jean Walleran Sandra als raadslid. Een jaar later, in 1703, werd hij schepen. Sandra werd in het jaar 1706 voor de eerste maal burgemeester. In 1707-1708 was hij weer schepen, en in 1709 opnieuw raadslid. In 1710 werden zowel Veth van Westcapelle als Jean Walleran Sandra opnieuw tot burgemeester gekozen.[5] Na 1710 zou Sandra andermaal van zich laten horen, en wel door samen met twee andere regentengroeperingen te ageren tegen de wijze waarop sommige ‘homines novi’ zich schuldig maakten aan machtscorrumpering. Sandra’s handelsactiviteiten waren echter veel belangrijker.[6]

De handelsfirma Buteux & Sandra

Het handelsverkeer van de firma Buteux en Sandra richtte zich aanvankelijk vooral op de luxehandel met Antwerpen. Pieter Buteux sr. en Jean Walleran Sandra handelden in de jaren zeventig van de zeventiende eeuw bijvoorbeeld met belangrijke Antwerpse kooplieden van de firma De Bruyne, die in luxestoffen, wandtapijten, kant, bont, wijn, specerijen, zilver en papier handelden.[7] Tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) handelden Buteux en Sandra ook in wijn en brandewijn, huiden, koper, laken, leer, lijnwaad, siroop, staal, tabak, was, wol en zijde. De nadruk lag steeds op de textielhandel.[8] Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1701-1714) handelde Sandra vooral in cacao, tabak, sandelhout en was. Hij exporteerde deze producten naar Vlaanderen en Brabant.[9]

Buteux en Sandra waren voornamelijk lakenkooplieden. Zij waren dan ook lid van het stedelijke lakengilde, waarvan Jean Walleran Sandra in 1705 overdeken was. Het verschuiven van zijn handelsbelangen had te makken met de invloed van Sandra in de Middelburgse Directie van de Levantse Handel (zie aldaar), wier kapiteins vooral op Smirna handelden, waar zij bijvoorbeeld zijde kochten. Los van de lakenhandel, behoorden Buteux en Sandra in Middelburg tot de grootste koopliedenfirma’s in wijn en brandewijn. Na de dood van zakenpartner en schoonvader Pieter Buteux sr. bleef de firma bestaan. Pieter Buteux jr. volgde in 1692 zijn overleden vader op in het handelsbedrijf.[10] De activiteiten zijn waarschijnlijk in februari 1702 gestaakt, waarna beide kooplieden ieder hun eigen weg zijn gegaan.[11] Sandra stortte zich hierna vooral in de rederij en de smokkelhandel. Hoewel Jean Walleran Sandra op veel gebieden samenwerke, had hij ook enkele eigen, private investeringen. Behalve in de VOC en WIC, had hij bijvoorbeeld aandelen in de buskruitindustrie. Zeker is dat hij in 1709 samen met Pieter de la Rue aandeelhouder in de kruitmolen de Eendragt was.[12] Zijn inleg in aandelen VOC betrof overigens slechts enkele tientallen guldens en die in de WIC hooguit een paar duizend.[13]

Procureur en reclamant

Buteux en Sandra traden niet alleen op als procureur bij prijszaken die dubieuze of volgens hen ten onrechte buitgenomen schepen betroffen. Procureurs traden ook op namens de eigenaar wanneer een schip ‘hernomen’ was. Indien de prijs van het schip billijk was voor de eigenaar, kochten Buteux en Sandra soms buitgemaakte schepen terug op de veiling van prijsgoederen. Met andere eisers wisten de Sautijns dikwijls een akkoord te bereiken, waarbij bijvoorbeeld 3/8 deel van de opbrengst de kaapvaart reders toekwam en 5/8 (namens de eigenaars) aan de procureurs. In zes van de tien prijszaken die bekend zijn, was Sandra succesvol, in die zin, dat de prijs tegen een vastgestelde som kon worden vrijgekocht. De hoogte van deze som was doorgaans zodanig, dat de eigenaars tot betaling besloten.[14]

Boekhouder en reder in de lorrendraaierij

Tijdens de Negenjarige Oorlog bleef Jean Walleran Sandra tot het laatste oorlogsjaar afzijdig van de commissievaart, terwijl hij in die jaren wel optrad als reclamant tegen reders van kaperschepen. Sandra was tijdens de Spaanse Successieoorlog boekhouder van vier commissievaarders: de Grote Peerl, de Kleine Peerl, de Robijn en Zeelands Welvaren. Daarnaast bezat hij aandelen (of ‘scheepsparten’) in de Diamant, die onder kapitein Gerrit Klipper voer. De Diamant was een koopvaarder die op Livorno en Genua voer.[15] Geen wonder dat Sandra, met de vrede in het vooruitzicht, directeur werd van de nieuw opgerichte Directie van de Levantse Handel (DLH) in Middelburg. De schepen die na 1696 voor deze onderneming werden uitgerust, werden weliswaar officieel op handelsreis gestuurd, maar zij waren alle voorzien van commissiebrieven en zwaar bewapend. Het mes kon dus aan twee kanten snijden. De gezamenlijke opbrengst van Sandra’s commissievaarders bedroeg tijdens de Spaanse Successieoorlog bijna drie miljoen gulden. Na de oorlog zou Sandra ook deelnemen aan de zogenaamde lorrendraaierij op Afrika.[16]

Omdat een deel van het equiperen van kaperschepen kapitaalintensief was, startten sommige reders eigen bedrijven, bijvoorbeeld voor de productie van buskruit. De aandelenemissie van een kruitmolen kon wel 60.000 gulden belopen. Zowel in oorlogstijd (waarin kaperschepen bewapend moesten worden) als in vredestijd (ook lorrendraaiers werden bewapend en het buskruit werd als handelsproduct op Afrika gebruikt) was de afzet van buskruit gewaarborgd. Veel van die aan het begin van de Negenjarige Oorlog gestichte kruitmolens zouden om die redenen ruim veertig jaar lang goed renderen, ook al omdat veel buskruit aan de Admiraliteit werd verkocht. De kaapvaartreders François Christiaensen, Johan Boudaen Courten en Jean Walleran Sandra bestuurden in 1702 een gezamenlijke commerciële onderneming, vermoedelijk een kruitmolen. Zoals eerder werd opgemerkt, was Sandra zonder enige twijfel vanaf 1709 aandeelhouder in de buskruitmolen de Eendragt.[17]

Directeur bij de Directie van de Levantse Handel

De Directie van de Levantse Handel (DLH) werd gesticht in de nadagen van de Negenjarige Oorlog, op basis van het zeer succesvolle optreden van enkele kaperkapiteins in de Levant. Samen met deze kapiteins werd getracht nog tijdens de oorlog de handel met de Levant nieuw leven in te blazen en aldus te voorkomen dat de Hollanders de handelspositie zouden herstellen die zij vóór de oorlog in dat gebied hadden. Op 15 september 1696 werd in Middelburg een Middelburgse Directie van de Levantse Handel opgericht, waarvan Sandra mededirecteur was. Tot het college van directeuren behoorden verder Michiel Verpoorten (president), Hendrik Tulleken (scriba), François Christiaansen, Abraham Couck, Johan Macquet (griffier) en Daniël Tulleken.[18]

Zonder het zelf te beseffen, hadden de Zeeuwen de handel van de Hollanders in de Levant overgenomen. De Hollanders kwamen na circa 1689 niet meer in het Middellandse-Zeegebied: de dreiging van de Franse commissievaart was te groot geworden. Consul Calckberner berichtte op 14 december 1693 vanuit Livorno dat er het hele jaar door niet één Hollandse vlag gezien was. In 1695 was het duidelijk dat de oorlog op zijn einde liep: Frankrijk en de Republiek waren vredesbesprekingen begonnen. Nog gauw werden de (tijdens de reis tot DLH-schepen omgevormde) kaperfregatten Faem en Eendragt in december 1695 door hun reders (en latere directeuren) Couck en Christiaansen op handelsmissie naar de Levant gestuurd met de uitdrukkelijke boodschap, niet alleen koophandel te bedrijven maar ook eventuele Franse scheepvaart buit te nemen. De fregatten arriveerden op 20 maart 1696 in de haven van Smirna, nadat zij Livorno hadden aangedaan en onderweg de schepen Kleine Joseph en la Dame du Saint Rosaire hadden buitgemaakt. Na de oprichting van de Middelburgse Directie en de vrede in 1697 zouden de fregatten in verband kunnen blijven kruisen op de Middellandse Zee, maar dan als handelsmissie.[19]

De Middelburgse DLH was aanvankelijk heel succesvol. Afgaand op het getal van zes mededirecteuren en een omzet over zes jaar van bijna 682.000 gulden, zal Jean Walleran Sandra enkele tienduizenden guldens aan de DLH hebben verdiend. In 1696 werd al voor een kleine 265.000 gulden aan goederen verhandeld. Het laatste oorlogsjaar leverde aanmerkelijk minder op, maar 1698 was opnieuw een zeer succesvol jaar met de reis van Stroobant, Woutermans en Ockerman, die voor 233.000 gulden aan goederen verhandelden. In de volgende drie jaren van het interbellum zou de omzet echter sterk afnemen, en wel tot ruim 90.000 gulden. De Amsterdamse Directie zat toen weer stevig in het zadel.[20]

Tabel: Omzet van de DLH Middelburg, 1696-1702

Jaar Omzet in guldens
1696 264.580
1697 93.665
1698 233.075
1699-1702 90.522
Totaal 681.842

Bron: Zeeuwse Bibliotheek, hs. 3990: Nota en opstellen over de Levantschen handel te Middelburg.

Nadat in februari 1702 de Spaanse Successieoorlog was uitgebroken, konden opnieuw kaperfregatten worden uitgerust en naar de Middellandse Zee worden gestuurd. Zowel schepen (zoals de Peerl) als kapiteins die bekend zijn uit de periode vóór en van het interbellum, komen opnieuw in beeld, ditmaal echter niet als behorende tot de DLH maar in de commissievaart en met Sandra als boekhouder.[21] De handelsdirectie lijkt na een veelbelovende start een sluimerend bestaan te hebben geleid, ofschoon zij haar bestaan nog lang zou weten te rekken. Jean Walleran Sandra deed zijn belangen in de DLH in 1707 over aan zijn zakenpartner Pieter Buteux jr.[22]

Het vermogen van Sandra

Op basis van het belastingkohier van de 500ste penning (dit was een vermogensbelasting op basis van geschat kapitaal) uit 1672 werd het vermogen van de familie Sandra op 12.000 gulden geschat. In 1703 bedroeg het vermogen van de familie Sandra 4.000 gulden, maar dat was op basis van het geschatte vermogen van Jean Walleran Sandra zelf. Zijn zakenpartner Buteux jr. werd in dat jaar aangeslagen op basis van een bedrag van 1.500 gulden. Het geschatte inkomen van Sandra bedroeg 6000 gulden per jaar, waarmee hij in klasse zes viel. In 1710 werd hij aangeslagen voor een bedrag van 4.333 gulden. Daarmee behoorde hij tot de acht best verdienende regenten van Middelburg. De familie werd voor 13.000 gulden aangeslagen. Sandra's (geschatte) inkomen was inmiddels opgelopen tot 8.000 gulden per jaar, waarmee hij naar belastingklasse 3 opschoof.[23] Zoals eerder al bleek, was dit bedrag slechts het topje van de ijsberg: het werkelijke vermogen van de regent was veel groter. Alleen al uit de equipage van de Peerl blijkt welke gigantische jaarwinsten er werden geboekt.[24]

Buitenplaats

Het huis van J.W. Sandra aan de Balans in Middelburg, foto, 1922, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 10290

Jean Walleran Sandra bezat een grote collectie schilderkunst, zowel in zijn stadswoning als op zijn buitenverblijf had hij bekende meesters hangen. Ook de tuinbeelden op zijn buitenplaats Niet altijd Winter waren van hoog niveau.[25]

Jean Walleran Sandra woonde in Middelburg vanaf het eind van de jaren tachtig in De Goude Peere aan de Balans. Dit pand – tegenwoordig Balans 11 – werd in 1692 na de dood van zijn moeder Jacoba Walleran, weduwe Buteux zijn eigendom. De buitenplaats moet blijkens het ‘Capitaalboek’ van zijn oudste dochter, buitengewoon rijk zijn ingericht. Het meubilair werd op maar liefst £Vls. 1.300 getaxeerd.[26]

Over de aanleg van het hof Niet altijd Winter. Gezien de namen – Niet altijd Winter en Niet altijd Somer – lijkt het niet onwaarschijnlijk dat hij zijn buitenplaats gelijktijdig met zijn overbuurman Alexander de Muincq rond 1692 liet bouwen. Volgens de inventaris na het overlijden van Jacoba Maria Sandra in 1723 bestond het hof Niet altijd Winter uit een hoofdgebouw met verschillende bijgebouwen, een oranjerie, boomgaarden, bossen en speelhoven. Op het 128 gemeten en 55 roeden (circa vijftig hectare) grote terrein lagen ook nog een hovenierswoning en een boerenbedrijf met de daarbij behorende wei- en zaailanden. Het buitenhuis zelf was niet groot. Op de begane grond kwam men binnen via de ‘vloer’, de centrale ingangshal waar in 1723 vier oude gescheurde prenten van koninklijke hoven aan de muur hingen en een staand horloge dat hele en halve uren sloeg. Daarnaast lagen een met goudleer behangen ‘voorsalet’ vol gestouwd met porselein en de ‘alcovie of slaepcamer’. Via een galerij kwam men in een kamer die met ‘zayegroene en oranje banden’ was behangen en de grote ‘zomereetzaal’. Verder waren op de begane grond nog een kinderkamer, een keuken en een ingang naar de kelder te vinden. Over de tuin meldt de inventaris van 1723 alleen dat er vazen en beelden van marmer en bentheimersteen in stonden.[27]

De aankondiging dat op 22 juni 1713 op het hof Niet altijd Winter tegelijk met de planten uit de oranjerie de nagelaten tuinbeelden en vazen van Walleran Sandra geveild zouden worden, werd vergezeld door de mededeling dat deze gemaakt waren door ‘meesters als Quellin, Xavery, Borchet, Kock, van Loo &c’.[28] De eerste vier waren bekende Antwerpse beeldhouwers. In 1717 bleek dat in de tuin nog steeds vier ‘extra fraye en groote marmere vaazen met hun pedestallen’ en vier tuinbeelden van Venus, Flora, Diana en Ceres gemaakt door de Antwerpse beeldhouwer Albertus Xavery stonden. Nadat Sandra’s dochter Jacoba Maria overleden was kwamen de buitenplaats en tuinbeelden in handen van haar echtgenoot Abraham Boudaen Courten. Hij legateerde het hof Niet altijd Winter in 1745 aan Johan Boudaen Courten, een zoon uit zijn tweede huwelijk met Cornelia Machelina Hurgronje.[29]

Schilderijen

Zowel in de woning aan de Middelburgse Balans als op de buitenplaats aan de Veerse weg waren tijdens het leven van Jean Walleran Sandra schilderijen, prenten en kaarten te vinden. Een deel hiervan zal hij van zijn moeder, de weduwe van zijn zakenpartner Pierre Buteux hebben geërfd.[30]

Volgens de catalogus die gemaakt werd ten behoeve van de veiling van zijn schilderijen bezat hij er tenminste honderdtachtig. Tenminste, want de familieportretten uit zijn bezit gingen - zoals gebruikelijk - rechtstreeks naar zijn erfgenamen. De veiling van het schilderijenbezit van Jean Walleran Sandra werd aangekondigd in de Amsterdamsche Courant van 22 juli 1713. Op 3 augustus werd in Middelburg ‘een partij konstige en fraye schilderijen nagelaten van de Hr. Joh. van Sandra’ onder de hamer gebracht.[31]

De verzameling van Walleran Sandra was lang niet zo fraai als die van zijn mede-regent David Grenier. Een stevig aantal copieën en schilderijen ‘in de trant van’ bekende meesters haalden het gehalte van zijn verzameling naar beneden. De opbrengst kwam dan ook veel lager uit. In totaal leverde de veiling ruim £ Vls. 585 op. Ruim een kwart van de schilderijen ging voor minder dan £ 1. Negen stukken brachten meer dan £ 10 op. Het merendeel ging voor prijzen tussen de £ 1 en £ 10. Desondanks was het geen onaardige verzameling waarin oude en contemporaine stukken, Hollandse, Zeeuwse en Vlaamse meesters en een enkele Italiaan te vinden waren. Landschappen, bijbelse voorstellingen en historiestukken kwamen tezamen met boerengezelschappen van schilders als Adriaan Brouwer, David Teniers en Adriaan van Ostade onder de hamer. Bekende Hollandse schilders als Emanuel de Witte, Jan Miense Molenaar, Jan Lievens en Gerard de Lairesse waren met werk vertegenwoordigd. Ook waren er verschillende schilderijen van Leidse fijnschilders te koop, kleine genretaferelen die met nauwelijks zichtbare penseelstreek en met grote aandacht voor detail en stofuitdrukking gemaakt waren. Walleran Sandra bezat vooral werk van leden van de tweede generatie.[32]

Voor de ‘Sotte bruid van Popering’ van Jan Steen betaalde Jacoba Maria’s echtgenoot Johan Hurgronje £ 20. Het ‘Vrouwtje in overspel bevonde voor Christi nevens haar beschuldigers’ van Gerbrand van den Eeckhout kwam voor £ 24.10.0 in handen van kapitein Jan Cornelis Ockersse.[33] Even daarvoor had een Valkenburgse Paardemarkt van Philip Wouwerman £ 25 opgebracht. Het mooiste stuk op de veiling keerde terug naar het huis op de Balans. Johan Hurgronje wist met zijn bod van £ 28 ‘Vrugten en kreeft en ander bywerk, heel schoon’ van Jan Davidse de Heem weer in handen te krijgen.[34]

Zeeuwse schilders

In de verzameling van Walleran Sandra bevonden zich ook enkele schilderijen van Zeeuwse kunstenaars. Zowel oudere meesters als Mattheus Molanus (overl. 1645), Adriaan van de Venne (1589-1662), Daniel de Blieck (ca. 1625-1673) en Dirck van Delen (1605-1671) als contemporaine schilders waren in de verzameling vertegenwoordigd. Van Anselmus Weeling (1675-1747) bezat Sandra maar liefst elf schilderijen.[35] Sandra bezat naast verschillende mythologische en bijbelse taferelen als een schilderij ‘daer Perseus Andromeda verlost’ en een voorstelling van het Offer van Abraham, een portret en enkele genretaferelen van zijn hand. Walleran Sandra bezat drie schilderijen van Jean Andreas Bizet (1672-na 1726): ‘een schilder in zijn vertrek’, ‘singende boere’ en ‘een doctor die in ’t urinael kijkt’.[36] Sandra bezat één schilderijtje van Adriaen Coorte (ca. 1665-na 1707) waarop vruchten waren afgebeeld.[37] Arnoldus Verbuys, een van oorsprong Dordtse schilder kreeg in 1692 van Jean Walleran Sandra opdracht van hem en zijn derde echtgenote Anna Catharina Stipel portretten te schilderen. Volgens Weyerman waren zijn erotische schilderijen ‘zoo goddeloos afgemaalt in hunne vuyle en eerlooze bedrijven dat de liefhebbers van de naakte waerheyt wel konden zien dat hy die had afgemodelt na de strafbaare leevenswijze’. De overigens zeer zedige portretten werden tussen 1688 en 1692 gemaakt en zijn thans in bezit van het KZGW dat de werken in bruikleen heeft laten hangen in de trouwzaal van het stadhuis van Middelburg aan de Markt.[38]

Auteur

-Johan Francke, 2013

Literatuur

Noten

  1. A.C. Macaré, ‘Sandra. Een Zeeuws- en Leids geslacht van Waalse afkomst’. In: Kronieken: tijdschrift van de genealogische vereniging Prometheus 6/4 (1997) 245-246.
  2. Murk van der Bijl, Idee en interest; Voorgeschiedenis, verloop en achtergronden van de politieke twisten in Zeeland en vooral in Middelburg tussen 1702 en 1715. Groningen, 1981, (bijlage XI), 24, 351-353
  3. Gemeentearchief Vlissingen, Bibliotheek van der Os, inv.nr. 2095. Aantekeningen over Vlissingen, p. 576 [blz. 347 k 2].
  4. Van der Bijl,Idee en interest, 65, 85, 391. David behoorde tot de tegenpartij en ondertekende in 1704 het adres van 94. Voor zijn opstelling zijn geen redenen aan te wijzen, maar het was in die tijd niet ongebruikelijk dat binnen een familie verschillende politieke facties werden gesteund om zodoende altijd enige politieke invloed te bezitten.
  5. Van der Bijl, Idee en interest, 130-131, 282.
  6. J.Th.H. Verhees-van Meer, De Zeeuwse kaapvaart tijdens de Spaanse Successieoorlog, 1702-1713, Middelburg, 1986, 144-145.
  7. C.E. Heyning, ‘Kostelycke waren’; Zeeuwse kooplieden en de Antwerpse luxenijverheid in de zeventiende eeuw. In: Archief; Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 2003, 10-11, 15.
  8. Jaarboek van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Munt- en peningkunde, jrg. 16 (1929), 55.
  9. Van der Bijl, Idee en interest, 37-38.
  10. Zeeuws Archief (ZA), Archief Staten van Zeeland, 2.1, Gedrukte Notulen Staten van Zeeland, inv.nr. 109, 1693, p. 21, 27, 3. Pieter Buteux jr., in 1693 20 jaar oud, vroeg in februari van dat jaar venia ætatis (een meerderjarigheidsverklaring) aan bij de Statenvergadering. Bij beiden moesten eerst de voogden en de weeskamer worden gehoord, waarna de Staten Buteux het Venia ætatis en de Brieven van Emancipatie in communi formâ verleenden.
  11. Stadsarchief Antwerpen (SAA), Insolvente Boedel (IB) Jacques de Lannoy – Cornelia de Brier, inv.nr. 1951. In een brief van 2 maart 1702 aan De Lannoy maakt Buteux jr. duidelijk dat de handelsactiviteiten van de compagnons vanaf dat moment gescheiden zijn.
  12. Verhees-van Meer, De Zeeuwse kaapvaart, 41, 150.
  13. Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake, De Zeeuwse commissievaart en haar achterban tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697 dl. II, 142.
  14. Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake, dl. II, 54-55 en dl. I, 258-259.
  15. Verhees-van Meer, De Zeeuwse kaapvaart, 117.
  16. Ibidem, 149-151.
  17. Kesteloo, De stadsrekeningen van Middelburg, dl. VIII (1675-1700), 118; Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake, dl. I, 369.
  18. Nationaal Archief (NA), 1.03.01, Levantse Handel 1646-1828, inv.nr. 323, notulen van de directie tot de Levantse Handel, Middelburg, fol. 1 en 21. K. Heeringa (ed.), Bronnen tot de Geschiedenis van den Levantschen Handel. Tweede deel 1661-1726. RGP 34. ’s-Gravenhage, 1917, 96. Indien ingezetenen uit Vlissingen of een andere Zeeuwse stad ook een handelsmaatschappij op de Levant wilden beginnen, zou dat op dezelfde voet geschieden als in Amsterdam, Leiden, Hoorn en Enkhuizen het geval was geweest. Ook het zegel met het logo van de DLH Middelburg was identiek aan dat van Amsterdam; aan het Middelburgse logo was alleen het Zeeuwse wapen toegevoegd.
  19. Heeringa, Bronnen, 122. Francke, Utiliteyt voor de gemeense saake, dl. 1, 112-114 e.v.
  20. NA, 1.03.01, Levantse Handel 1646-1828, inv.nr 323, fol. 24-25. Zeeuwse Bibliotheek (ZB), Handschriften 3990, Nota en opstellen over de Levantschen handel te Middelburg.
  21. Heeringa, Bronnen, 43. Aan salaris voor Tulleken was 225 gulden afgehouden, hetgeen zou moeten neerkomen op 3% van 6.309 gulden (dus 190 gulden). Voor een reis naar Den Haag werd 199 gulden uitgekeerd.
  22. NA, 1.03.01, Levantse Handel 1646-1828, inv.nr. 323, notulen van de directie tot de Levantse Handel, Middelburg, fol. 1 en 21.
  23. Van der Bijl, Idee en interest, bijlage XIX tot en met XXIII.
  24. Van der Bijl, Idee en interest, bijlage XXI; Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake, dl. I, 277.
  25. M. Smallegange, Nieuwe Cronyk van Zeelant, Middelburg 1696, blz. 667-673.
  26. Utrechts Archief, Fam.arch. Des Tombe, inv.nr. 1113 en A. Bredius, ‘De gildeboeken van St. Lucas te Middelburg’, in: F.D.O. Obreen, deel VI, 226.
  27. Utrechts Archief, Fam.arch. Des Tombe, inv.nr. 1109 en 1113; A.C. Macaré, ‘Sandra. Een Zeeuws- en Leids geslacht van Waalse afkomst’, Kronieken, tijdschrift van de genealogische vereniging Prometheus, jrg. 6 (1997) 245-271.
  28. Amsterdamsche Courant 22 juli 1713.
  29. Utrechts Archief, Fam. arch. Des Tombe inv.nrs. 1113, 1120.
  30. W.S. Unger, De monumenten van Middelburg, Maastricht, 1941, 125.
  31. Utrechts Archief, Fam.arch. Des Tombe, inv.nr. 1145.
  32. E.J. Sluijter, Leidse fijnschilders, van Gerrit Dou tot Frans van Mieris de jonge 1630-1760, Zwolle 1988; P. Hecht, De Hollandse fijnschilders, ’s Gravenhage 1989; Hoet, dl. I, 137-138.
  33. Mogelijk is dit het schilderij dat zich nu in het Rijksmuseum Amsterdam bevindt, inv.nr. SK-A-106.
  34. Mogelijk Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. SK-A-139 of Boymans-van Beuningen, Rotterdam, inv.nr. 1289.
  35. Hoet II, 358-364, abusievelijk vermeld als H.G. Weeling.
  36. Zeeuws Museum, inv.nr. M91-038. In Zeeland wordt in het Zeeuws Museum nog steeds een doek van Bizet bewaard. Het betreft een regentenstuk uit 1697, waarop het bestuur van de Middelburgse Godshuizen staat afgebeeld.
  37. Q. Buvelot, De stillevens van Adriaen Coorte (werkzaam c.1683-1707), Zwolle 2008.
  38. Jacob Campo Weyerman, De naakte waarheyt (1737) III, Amsterdam, 1997, p. 49.