Dam

Uit Wiki ZB
Versie door Johan Francke (overleg | bijdragen) op 3 okt 2014 om 12:00
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
Dam
De toegang tot een weiland bij hofstede Poelwijck te Groot Abeele via een dam met daarachter een hek. Foto: W. de Bruine, 18 september 1960, Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, recordnr. 1994.

Toegang tot erf en perceel

Met ‘den dam’ wordt in het Zeeuws, als in het Nederlands, een smal stuk grond benoemd langs welke men een door sloten omgeven stuk land kan bereiken. In het Zeeuws wordt ‘den dam’ ook gebruikt voor een toegang tot de weg of straat vanaf een perceel in het algemeen, en ook wel voor het damhek dat zich op die toegang bevindt. ‘Dam’ kan daarnaast een verkorting zijn van strekdam, een golfbreker in zee. Voor de toegang tot een landbouwperceel werd/wordt in het Zeeuws ook wel het woord dammegat gebruikt (zonder hek; met name in Zeeuws-Vlaanderen), terwijl vroeger op Walcheren baengat werd gebezigd, op Schouwen-Duiveland ’ekdam of ’ekkendam (met hek) en in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen mennegat. Hier en daar werd op de Zeeuwse eilanden dampit gebruikt. Een onderbreking in de dichte rij bomen en struiken langs een weg, al dan niet met daarachter een ‘dam’, werd een ‘boomgat’ genoemd. De toegang tot het boerenerf zelf werd ook wel aangeduid met ‘den ’ofdam’.

Uitdrukkingen

Het woord dam als afscheiding van of toegang tot het boerenbedrijf leidde tot het gebruik van het woord dam in een aantal uitdrukkingen die gaan over de relatie tussen de boer en zijn personeel. Iemand ‘den dam uut stiere’ of iemand ‘an den dam zette’ wil zeggen: iemand ontslaan. In Schouwen-Duiveland kon men van iemand zeggen: ‘Ie kom bie mien nie mì over den dam’, oftewel: hij komt bij mij niet meer in huis. Zie ook: *’ofekken. ‘Den Dam’ was ook in gebruik, als verkorte vorm, voor de oude buurtschap *Yersekedam (of Yersekendam), die sinds het midden van de twintigste eeuw in het dorp Yerseke is opgenomen.

Varia

In delen van Zeeland was het gebruikelijk dat boeren eenmaal per jaar damgeld betaalden aan de koewachters die met hun koeien langs hun percelen kwamen, namelijk als beloning wanneer zij er voor zorgden dat de koeien niet het betreffende perceel betraden. Zie: koewachter. Te Kleverskerke op Walcheren verwierf de landbouwer Janse van het Hollandsch Hof enige vermaardheid toen hij in 1969 met witte verf spreuken aanbracht op de houten damhekken van een flink aantal van zijn percelen. Hij reageerde ermee op het Europese landbouwbeleid zoals dat bijvoorbeeld was neergelegd in het plan-Mansholt.

AUTEUR

Jan Zwemer, 2013.

LITERATUUR

-H.C.M. Ghijsen (red.), Woordenboek der Zeeuwse dialecten (Den Haag, 1974) 51, 156, 327, 580.

-Provinciale Zeeuwse Courant, 1 april 1969 (Kleverskerke).