Aardappelvakantie

Uit Wiki ZB
Versie door Johan Francke (overleg | bijdragen) op 2 mrt 2015 om 12:39 (LITERATUUR)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
Aardappelvakantie

Landbouwverlof van school

De aardappelvakantie was tussen 1900 en 1940 dat gedeelte van het landbouwverlof dat viel in het najaar en dat op het platteland gebruikt werd om de kinderen aardappelen te laten rapen, hetzij op het land van hun vader, hetzij bij een landbouwer in de omgeving. De opbrengst van de aardappelvakantie kon dus zowel in natura (aardappelen) zijn, als in geld (de beloning à zoveel cent per geraapte mand aardappelen). Toen de leerplicht algemeen werd ingevoerd, met de Leerplichtwet van 1900, bepaalde deze dat voor in totaal zes weken per jaar landbouwverlof kon worden aangevraagd. Dat mocht niet worden geweigerd aan ouders van kinderen van tien jaar en ouder die voor het overige trouw de school bezochten, dat wil zeggen dat ze in het halve jaar voor het verlof de school moesten hebben bezocht. Daar de leerplicht eindigde op dertienjarige leeftijd, ging het om kinderen van tien tot dertien jaar. De Arrondissementsschoolopziener kon een verzoek dus weigeren, waarna een ouder in beroep kon gaan bij de Districtsschoolopziener. Soms had, zoals te Zierikzee, elk kind een ‘verlofkaart’.

<beeldbank_images align="left">http://digitaal.zeeuwsebibliotheek.nl/foto/175b8302-97d1-11e3-abc3-fbb128efa740</beeldbank_images> <beeldbank_images align="right">http://digitaal.zeeuwsebibliotheek.nl/foto/175c5750-97d1-11e3-a5fd-07adb86e9d09</beeldbank_images> Aardappels rooien door de jeugd nabij Meliskerke, foto, J. Midavaine, 1962, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnrs.111524 en 111525.









Zes weken verlof

De zes weken werden in Zeeland nogal eens verdeeld in drie weken in de zomer, waarin de kinderen bijvoorbeeld aren (na)raapten na de graanoogst en andere karweitjes deden, en drie weken in het najaar die uitsluitend bestemd waren voor het aardappelen rapen. In Sint-Philipsland werd een deel van het landbouwverlof besteed aan het lucratieve wieden (in het voorjaar) en optrekken van zilveruien. Ook gingen kinderen van daar en Tholen datzelfde werk doen in West-Brabant. In 1908 al werd het landbouwverlof bekritiseerd, onder meer in de Middelburgsche Courant, naar aanleiding van een door het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond ingestelde enquête over de tien-urige arbeidsdag waarbij ook een verbod op kinderarbeid aan de orde werd gesteld. De weinige plaatselijke werkliedenverenigingen uit Zeeland die niet voor (directe) afschaffing van het landbouwverlof waren, waren die mening toegedaan omdat de arbeidersgezinnen de inkomsten die de kinderen tijdens het verlof verdienden, niet konden missen. De afdeling Zierikzee van de vereniging Volksonderwijs oordeelde in 1909 algemeen negatief over het landbouwverlof: ‘Niet alleen de kinderen lijden erdoor, die van de verloven gebruik maken, maar ook de andere kinderen, wijl de voortgang van het onderwijs er door wordt belemmerd.’

Politieke maatregelen

In 1911 diende de Tweede Kamerfractie van de SDAP een wetsvoorstel in waarin onder meer het schrappen van het landbouwverlof voorkwam –dat ging niet door. Onder meer in 1912 berichtte de Zeeuwse pers over kinderen die in steden als Goes en Zierikzee tijdens het landbouwverlof aan het erwten lezen werden gezet, een erg ongezonde en slecht betaalde bezigheid die gedurende lange dagen werd uitgeoefend en die eigenlijk niet viel onder de eigenlijke landbouwwerkzaamheden waarvoor het verlof was bedoeld. In 1914 diende de Minister van Binnenlandse Zaken een wetsvoorstel in waarbij het landbouwverlof werd teruggebracht tot vier weken. Werkgevers bij wie leerplichtige kinderen zonder vergunning in dienst waren, zouden voortaan kunnen worden beboet. In 1919 zegde zijn collega toe het verlof geleidelijk te zullen intrekken. Per 1 januari 1922 mocht het landbouwverlof slechts nog voor twee weken worden verleend, wat er in Zeeland vrij algemeen op neerkwam dat deze twee weken in september als ‘aardappelvakantie’ werden opgenomen. Maar deze kon ook beperkt zijn tot één week, terwijl dan in het voorjaar een week werd vrijgegeven voor bijvoorbeeld het inleggen van bonen of aardappelen. Wel bleef er een zomervakantie van drie weken, die werd losgekoppeld van het landbouwverlof. Per 1 januari 1922 werd ook de minimumleeftijd voor het landbouwverlof opgetrokken van tien naar elf jaar. De gemeenteraden kregen de bevoegdheid om van tevoren een termijn van vier weken aan te wijzen waarbinnen de twee weken landbouwverlof dienden te vallen. Dan kon met de plaatselijke (landbouw)omstandigheden rekening worden gehouden. Voor werken in loondienst, zoals *koeien wachten, kreeg men geen verlof. De afdeling Walcheren van de ZLM vond het bezwaarlijk dat vrij lang van te voren de periode voor het landbouwverlof moest worden opgegeven, waarop het ZLM-hoofdbestuur er bij het Koninklijk Nederlandsch Landbouwcomité aandrong om haar invloed uit te oefenen in de richting van een soepele toepassing van de wet. Dat de wet inderdaad in de praktijk soepel werd toegepast, bewijst het feit dat op Walcheren in de jaren dertig drie weken aardappelvakantie werd aangehouden. Een jongen uit Koudekerke verdiende in zo’n periode aan het begin van de jaren dertig daarmee in totaal achttien gulden. Vermoedelijk werd de ‘gewone’ herfstvakantie gewoon aan de twee weken landbouwverlof geplakt. Slechts enkele gemeentebesturen, zoals dat van ’s Heerenhoek in 1932, besloten om naar aanleiding van de economische crisis en de daardoor heersende werkloosheid, de mogelijkheid tot het opnemen van landbouwverlof in de gemeente voor dat jaar te schrappen. Tijdens de bezetting werd, doordat er door het onttrekken van werkkrachten aan de Nederlandse economie ten behoeve van de Duitse oorlogseconomie (tewerkstelling in Duitsland) een relatief tekort aan werkkrachten in de landbouw was, het inmiddels behoorlijk omstreden landbouwverlof gehandhaafd. Het landbouwverlof bleef zelfs nog heel de jaren veertig en vijftig gehandhaafd, maar er werd steeds minder gebruik van gemaakt. In 1959 werd gemeld dat twee derde van de scholen in de agrarische gebieden in Nederland niet meer van de mogelijkheid tot het aanvragen van landbouwverlof gebruik maakte. Niet lang daarna werd het landbouwverlof opgeheven. Uiteraard konden schoolkinderen eventueel nog wel in de herfstvakantie aardappelen gaan rapen bij een boer.

AUTEUR

Jan Zwemer, 2013.

LITERATUUR

-Krantenbank Zeeland

-Goessche Courant, 26-2-1907, 18-5-1909, 8-4-1922 en 24-6-1932.

-Middelburgsche Courant, 24-4-1907, 2-2-1912 en 18-3-1922.

-Provinciale Zeeuwsche Courant, 9-4-1959 en 15-10-2005.

-De Zeeuw, 14-8-1941

-Zierikzeesche Nieuwsbode, 10-7-1902 en 4-2-1909.